Da geschiedenis van een
schoenpoetser.
FEUILLETON.
Aan den oever der rivier.
stolen hebt. Slaapt wel 1 Ik zal er voor zor
gen, dat ge niet wakker wordt.
Toen eta-k hij den loop van zijn geweer
door een der openingen, legde op een der
broeders aan en
Hij echoot evenwel niet af; het leek wel,
of hij lang van zijn wraak wilde genieten.
Hij had er ocak geen haast bijhij was
nog buiten adem van het harde loopen en
zijn pols klopte heftig. Zijn hand beefde,
zoodat het geweer schudde.
Het zette zioh even op een boomstronk
neer om zicb het zweet van het- gelaat te
vegen en rilde. Kwam dat door den kouden
nachtwind, die over hem heenstreek?
„Kom, kom, geen gekheid l"zei hij tot
zichzelf. ,.Ik heb mijn vrouw de gems be
loofd. En bovendien, zij hebben, mij willen
dooden. Ik doe dus niets slechte."
Weer legde hij aan. Niets dan Ir.et regel
matige gesnork der mannen werd in de stil
te gehoord.
Hij dacht: ,.Hun vrouwen wachten op
hen. Zij weten niet, welk gevaar hun eoht-
genooten dreigt. Pierre heeft drie kinde
ren, terwijl Valentin's moeder bij hem in
woont. Het is treurig voor de ikinderen en
de oude vróuw, maar zij hebben mij uitge
daagd en ik wreek mij dus!"
Weer mikt hij op Valentin, maar het
was hem, alsof een stem hem influisterde:
„Jean Monzon, je bent een lafaard. Je valt
hen in hun slaap aan^ het is een
moord."
Zij hebben mij mijn wild ontnomen. Het
tijn dieven
„En jij," hernam de geheimzinnige stem,
„jij bent een moordenaar!"'
Bij deze gedachten aarzelde hij weer en
ging op den boomstronk zitten.
„Maar ik kan hun toch niet mijn gems
laten houden! Ter wille van een gems zul
len twee mannen sterven, twee vrouwen
worden weduwe, drie kinderen weezen en
een moeder zal haar zoon verliezen en de
mijnen zullen mij verachten en verafschu
wen. De bewoners van Evolène zullen
Matthias wreken. Wat een bloed zou er
vloeien en dat voor zoo'n kleinigheid!-Jean
Monzón, wat had je willen doen?"
Jean had zijn geweer naast zioh neerge
legd en weende. Plotseling stond hij op en
ging naar de deur en klopte aan. Pierre en
Valintin sprongen op en riepen gelijktij
dig:
„Wie is daar?"
De deur ging open en de broeders her
kenden bij het ongewisse licht van een hout
vuurtje Jean Monzon. Zij maakten zich ge
reed om zioh te verdedigen, maar Jean
nep uit:
„Pierre en Valentin, vergeeft mijWraak
is een heel slecht iets. In een oogenblik
van woede kon ik iets gedaan hebben, waar
ik mijn geheele leven berouw van zou heb
ben. Ik had u beiden in uw slaap willen
dooden. Waarom leven de bewoners van
Evolène en Grimentz toch steeds in onmin?
Laten wij vrede sluiten en elkaar de hand
reiken."
,»Wij zijn ook schuldig," zei Valentin.
„Wij hadden je ook bijna gedood. Gelukkig,
dat dit alles zoo goed is afgeloopen. liet
zal ons allen een goede let zijn."
De beide broeders schudden Jean stevig
de hand en Pierre zei:
„Kom binnen, Jean Monzon. Warm je bij
het vuur. Morgen zullen wij drieën oerlijs
de gems deelen!"
i
Het was een regenachtige^ dagjn Londen
en daar hoef ik je dus verder niets van te
^vertellen: je kunt dan géi^ust elk oogen
blik je schoenen laten poetsenZoo riep
ik dus nu ook weer een schoenpoetser na
derbij, die zijn tenten had opgeslagen dicht
bij een steoneu zuil. Hij zag er erg armoe
dig uit en dergelijk weer is- clan ook niet
gezondheid-bevorderlijk voor .degenen die
er den heelen dag in moeten blijven.
„Hoe heet je", vroeg ik.
„Jack", was het antwoord.
„Je zou zeker ook liever in bed kruippn
thuis bij je moeder, hè, ging ik door.
„Maar geen antwoord'.
„Nu, zei ik dat niet goed?" vroeg ik weer.
„Jawel; maar ik heb geen moeder
meer. Mijn moeder is al jaren geleden ge
storven."
„En een vader dan? dien heb je toch
zeker wel?"
Jack hield' een oogenblik op met poet
sen toen wierp hij een wantrouwenden
blik op mij en zei:
„Ja;... maar eigenlijk weet ik niet eens,
of hij dood is of dat hij nog leeft!"
En toen begon hij te vertellen, hoe zijn
vader voor twee jaren geledön vertrok
ken was, -vèr, ftvèr weg gereisd en hoe hij
sinds nooit meer iets van zich had laten
hooren
Ik keek den jongen van ter zijde eens
aan en zog, dat hij een ouwelijk gezich
tje had' als van eenr voor wien het leven
reeds niet makkelijk is geweest, zoo jong
als hij clan ook wezen mocht!
Ik had' dus erg medelijden met hem en
gaf hem wel het drie dubbele van hetgeen
ik hem schuldig was, toen de schoenen
klaar waren; alleen bedacht ik er niet bij,
dat ik hem een Deensche munt gaf, daar
ik zelf uit Denemarken afkomstig ben,
moet je weten.
„Die deugt niet!" sprak Jack onmiddel
lijk.
„Ach neen, dat is waar ook; daar dacht
ik zoo gauw niet bij. In Kopenhagen is dat
dan ook andetsDaar zou een schoen
poetser zich geen tweemaal bedenken oni
z.ulk eèn loon aan te nemen voor zijn werk." i
„In Kopenhagen?... Is U uit Kopenha
gen?" vroeg Jack; en zijn oogen werden
wel éeös zoo groot, daar is vader ook heen
gegaan, ziet U! En zijn blik werd op eens
kinderlijk smeekend of hij nog heel wat
op zijn hart had toen hij dat hoorde.
„Wat ging je vader daar doen in Ko
penhagen," vroeg ik.
„Vader was monteur," antwoordde Jack
en er was hem een goedé plaats aang?bo-|
den daarginds. Maar op stuk van zaken,1
hield de eigenaar der fabriek, die hem dio
aanstelling beloofd had', zijn woord niet.,..
Dat heeft vader nog geschreven en ook dat(
hij weer een andere plaats kreeg op een,
andere fabriek; maar hoe het hem toen
verder gegaan is, daar ben ik nooit meer*
iets van te weten gekomen, want vader ia
in eens opgehouden met schrijven.
„Hoe heet je vader, Jack?"
„John Lechler, heet hij!"
„John Lechler", vroeg ik en sloeg onwil
lekeurig de handen ineen. O, maar dan
heef je je niet ongerust over hem te maken,
Jack. John Lechler ken ik heel goed en
dien gaat het best."
Jack gaf mij niet eens den tijd om rustig
uit to spreken, maar hij vroeg verrukt:
„zou ik vader niet eens kunnen opzoeken V'
„Welzeker, dat denk ik well" antwoordde
ik kalm. Je kunt dan met mij mee gaan, ik
reis toch ook terug naar Kopenhagen."
Toon hadt je Jack's oogen eens moeten
zien, hij was een heel ander kind geworden,
vooral toen ik hem nog vertelde, dat zijn;
vader bij mij op de fabriek werkte, al een!
paar jaren; en dat hij zich bij mij al-i
thans, niet zou hebben te beklagen over:
de behandeling, daar twijfelde ik niet aan 1
én wil ik je nu nog eens iets vertellen,
Jack? Je vader houdt er voor, dat jo dood
bent.
„Dat ik dood ben?"
„Ja, dat komt, dat hij den brief dien hij
je schreef terwijl hij al bij mij was, terug
kreeg met het opschrift: de geadresseerde
is overleden!"
„Jawel, maar dat was ik niet, dat was
Bright, bij wien ik inwoonde
6)
Ter afwisseling werd er af en toe weer
eens aangelegd en een kleine jachtpartij ge
organiseerd, waarop dan alles welkom was
wat onder schot kwam: een waterhoen,
een haas, ja wat niet alOp een donkeren
avond, toen de maan maar steeds schud
bleef, en er een sterke wind woei over de
rivier, had Ivan al gewaarschuwd, dat het
maar veiliger was, nu hun strooptochten in
het woud maar met verder uit te strekken.
Zoo hadden ze dus de „Zwaan" vastge-
meerd, hun avondmaal gebruikt en zich te
•lapen gelegd. Een haas, die net onder
schot was gekomen, hing aan een spijker
tegen den wand der kajuitsmuur, die voor
alle meerdere frischh'eid maar open was ge
laten Samuel, die veel lichter sliep dan de
mannen, meende het eerst een vreemd,
zacht geluid te hooren ais van iemand, die
op sokkèn liep, en even later keek hij in
een paar groote, groene oogen, die hem
woest aankeken, ofschoon hij heel niet uit
kon metken door de duisternis, aan wien
die oogen toebehoorden I
HOOFDSTUK VI.
Nog gelukkig er af gekomen!
Plotseling waren de oogen niet meer te
zien, blijkbaar had de gestalte zich omge
keerd, en Samuel hoorde nu een gokrab en
gekras tegen den muur aan, dat hem toen
maar deed besluiten zijn geweer te grijpen,
dat altijd geladen stond in een Koek der
kajuit, en toen hij cbe uittrad, dus daar
door ook wat meer licht had om zich heen,
zag hij een groot, katachtig dier, met grijze
vacht het vlot afspringen. Hij zond het nu
nog een schot achterna, en met een gil van
pijn stortte het dier neer.
„Licht eens bij, Saml" riep Ivan, waar
op onze jongen zoo gauw mogelijk met een
lantaarn kwam aangedraven, om te zien
waar de schipper was.
„Hierl ik ben hier!" klonk het met zwak
ke stem van af den oever der rivier, en in
een ommezien was Samuel nu ook aan wal,
en vond Ivan geknield naast een groote
soort los.
„Is het beest dood?'' vroeg Sam.
„Ja, nu wel, maar toen ik hem achterna
ging nog niet 1 Kijk eens wat hij mij ten af
scheid heeft gegeven. En de nude man
toonde zijn rechterhand, die aan de rugzij
de totaal opengereten was, zoodat het
vleesch er bij hing, evenals nog van een
groot gedeelte van den arm, waar de mouw
ook eenvoudig bijhing, aan flarden ge
scheurd door de scherpe klauwen van het
monster
„O, arme, arme Ivanl" riep onze goedi
ge Sam vol medelijden! Wat moet dat
vreeselijk pijn doen 1"
„Dat op zichzelf zou mij nu nog niet zoo
verontrusten: een beetje pijn kan ik wel
verdragen, want wij schippers zijn in den
regel niet kleinzeerigl Maar het ergste is,4,
dat ik de hand nog in lange niet zal kunnen
gebruiken, en dat wij pas aan het begin
van den tocht zijn, zoodat de moeilijkste
deelen nog komen moeten -
„Ja, dat begrijp ik wel," sprak Samuel(
gelaten, maar als we morgen voorbij een
groote plaats komen, moet U toch eens
naar uw hand laten kijken, doör een be*
kwaam dokten."
„Daar heb je gelijk in, kindMaar roep
nu allereerst mijn zoons, dat die het beest
de huid afstroopen, want daar kunnen wij
nog een aardig prijsje voor maken als we de
stad Krasnov-Yablok langs komen."
Ivan's hand en arm wérden nu eerst goed
uitgewasschen, en daarna verbonden, wat
Samuel klaar speelde met behulp van Vas-
si a, terwijl Kostia en Sasha het vilders
werk verrichtten en daarna de vacht buiten
op het dek te drogen hingen
De arme Ivan stond veel pijn uit, gedu
rende de uren die nu volgden, maar hij ver
droeg dit alles met lijdzaamheid, en yroeg