VOOR DEJEUGD SS-IDSCH DAOBIAD i? Ti 5 j it ;;i j i;:;i 8 i»»iiii:»aji»c No. 15841. Woensdag 11 October. Anno 1911. 6> •V. .w. 1L's 'i.' «Ju» s tik» «JL.' e iJL't «JLm «1? i «i.'i Jl« t tL' tl''JL't tlmi.'JL?«i» Over de waarde van het kleine. Be Gemzenjagers. 8/* O. Hoe vaak trachten jongens en meisjes zich niet te verontschuldigen met de laffe uitvlucht: „Och, het is maar zoo'n kleinigheid!" Jawel, een kleinigheid! Maar de macht van het kleine is...ontzettend 1 Een splinter is maar een heel klein ding Maar in je> vinger geraakt, kan hij een ge weldige verzwering bewerkenEikels zijn maar heel kleine vruchtjes, maar de boomen die er uit te voorschijn komen? Eenige jaren geleden sdhreef een geleerd Engelschman een zeer belangwekkend boek over de groote ontdekkingen der negen tiende eeuw. Een der hoofdstukken daar van handelt over: de waarde van bet stof. Nu, wat zeg je daarvan? Hield je st-of wel voor zoo nuttig, of zoo gewichtig? Raakt het in je oogen, dan zou je wel ge neigd zijn er anders over te oordeelen. Maar de geleerde vertelde ons hierin o.a. hoe alle kleuren slechts waarneembaar zijn, door de aanwezigheid van het stof in de lucht! Zonder dit, "zou alles om ons heen absoluut kleurloos, grauwen saai zijn Bovendien: door het stof krijgen wlj.de wolken en daardoor weer dien verfrisschen den regen, waarnaar soms zoo erg verlangd wordt. Een heer te paard vroeg eens den wég aan een kleinen jongen, die den ruiter op zettelijk den verkeerden weg zei; zoo maar eens voor de grap Eigenlijk was hij wat naijverig op den rij ken: heer, die alles te paard kon afdoen, terwijl hij maar op zijn voetjes moest trap pen. Maar wat was nu het gevolg? Het zoontje van den ongelukkigen ruiter stikte intusschen, want de jongen had een graat, in de keel gekregen, waarbij de hulp vjh ben dokter dus zoo gauw mogelijk noodig was geweest! De tong is maar een klein lid van het menschelijk lichaam, maar vraag niet hoe veel goed en kwaad ze kan stichten I Een jong poesje speelde met ds franje' van het haardkleedje en trcik het in haar joligheid wat te dicht bij het vuur. De franje vatte vlam en doordat er niemand in de kamer was, ontstond er in een omme zien tijds een geweldigen brand. Dus: hef is maar een kleinigheid i9 al een heel droevig excuus, want een klei. n i g h e i d beduidt in haar gevolgen dik wijls de grootste gewichtigheid 1 Bedenk zelf nog maar eens voorbeelden van de macht van het kleine. Evolène en Grimentz, twee dorpjes op de grens tussohen Frankrijk en Zwitserland gelegen, worden door een hoogen berg \an elkaar gescheiden op welks top hun beider grondgebied elkaar ontmoet. Er hebben voortdurend oneenigheden tusschen jagers en herders over deze grensscheiding plaats. Op zekeren dag liep Jean Monzon uit Grimentz met de karabijn in de hand langs den Col de Torrent, zoo heette de bergtop. Hij was in den vroegen morgen stond al vertrokken, had overal naar wild rondgekeken en had niettegenstaande al zijn geduld en list geen wild hoen kunnen bemachtigen.,. ,,Ik heb toch oen scherp ziend oog en een vaste hand," zeide hij tot zichzelf. Wat zullen mijn vrouw en kinderen wel zeggen? Wij moeten dan maar weer rogge brood eten in plaats van smakelijk wild. Elf kogels voor niets afgeschotenik heb groote lust den twaalfden in de lucht af te schieten, dat heeft misschien dezelfde uitwerking als..." Hij voltooide zijn zin niet, verschool zich achter een rotspunt, legde aan en bleef onbeweeglijk met den vinger op den trek ker zitten, terwijl hij ternauwernood adem haalde. Op een uitstekende rotspunt, dicht bij een afgrond, stond een sierlijk dier met dunne pooten, een slank lichaam en een prachtig gewei. Het galoppeerde en snoof telkens, alsof het onraad duchtte, terwijl hèt hier en daar het -schaars«he gras opat en dan weer voortrende, alsof het achter volgd werd. Met één sprong kwam het over een kloof en viel toen opeens neer: Jean Monzon had te vroeg geschoten. Het dier was r an den poot gewond, stond weldra óp en hink te verder. Monzon had nog één kogel. Hij bolde het dier achterna, en zou het bereikt hebben, toen er een schot weerklonk en de gems dood neerviel. Aan den overkant van de bergspleet kwamen uit den rook twee mannen te voorschijn, die den berg afdaalden en hun geweren weer laadden. Jean heitkende hen; zij waren uit Evolène afkomstig en waren broers. Het waren Pierre en Valentin Matthias, die als de beste schutter en gids bekend stonden Gelukkiger wij,ze konden zij den overkant niet bereiken dan langs een langen omweg. Weldra waren zij uit het oog verdwenm. ,,Hoe hebben zij mijn wild dhr ven schie ten zei Jean in zilchzelf. Had hij hcu niet het eerst geschoten en behoorde dus de gems volgens de jachtwetten niet aan hem? En bovendien behoorde dit deel van den berg aan zijn dorp. Jean was de twee broe ders voor, laadde de gems op zijn schouder en ging met vluggen tred naar zijn dorp terug. Maar nauwelijks liep hij op het smalle voetpad, of een kogel floot hém langs de óoren. Ziezoo/' zei hij, ,;die heeren -wil len d'e kennis aanknoop en, ik zal mij maar oóst-indisch doof houden." Voor de tweede maal vloog er een kogel- door de luoht, die het veertje van zijn Tiro- lerhoed meenam. Jean keek om; Valentin laadde- weer zijn geweer en F'ierre legde al aan. ,,Dat is geen gekheid," bromde Jean. ,,Zij hebben mij tweemaal gewaarschuwd, maar de derde kogel is voor mijn hoofd bestemd. Lafaards 1 Twee tegen één en ik ben ongewapend. Maar zij zullen de gems duur betalen, dat beloof ik hun Bij deze woorden legde hij zijn last op den grond en vluchtte tot aan een hoek punt daar verborg hij zich achter eenige heesters en bespiedde zijn vijanden. De oude broers hadden na een korte poos den overkant bereikt en stonden bij 't wild. Zij schenen te beraadslagen. De zon stond al laag aan den hemel; zij zouden onmoge lijk Evolène voor het vallen van den avond kunnen bereiken. Zij konden wel een "chuil- plaats in aen omtrek vinden: de kudden hadden de bergen al verlaten, de herdera- kütten waren verlaten. Pierre bond de pooten der gems samen? stak er zijn geweer door en hij en zijn broer liepen langzaam, met het doode dier tus- schcn zich id, naar de nabijgelegen hut. Toen Jean Monzon dat gezien had, barst te hij in lachen uit en riep: ,,Ik zal li spoe dig een bezoek brengen. Tot ziens, mijne heeren L,apgsfc een hem goed bekend voetpad liep hij naar zijn hut toe, waar hij. zijn vrouw eji zijn kinderen aan tafel vond zit ten. terwijl zij hun honger met dikke sno- den roggebrood stilden. ,,Bcn je daar eindelijk, Jean? Ik begon al bang te worden, dat je iets overkomen is. Heb je een goede jacht gehad. Maai* ja tasch is lee£ en je ziet er zoo treurig en zenuwachtig^ oit. Wat is er gebeurd Ho^dt je maar kalm, vrouw," zei hij norsdb. „Ik heb niets geschoten, maar ik kom kruit halen, want ik heb sporen n de sneeuw ontdekt. Morgenochtend, dat be-, loof ik je, breD.g ik je een gems mee!" „Een gems!" riep het oudste kind ver* rukt en sperde zijn oogen wild open. „Ja kinderen, een mooie gems, waaraan wij deze wee& genoeg zullen hebben." „Je zei „morgenochtend", vroeg de vrouw „dat begrijp ik niet goed. Ga je van avond nog uit?" „Nu dadelijk." „Moet je niet eerst wat eten?" „Neen, ik heb onderweg al-gegeten. Zie zoo, ik heb nu alles, ik ga." „Je neemt je geweer met twee loopen mee en je laadt het nu al. Ik geloof, dat je mij niet de volle waarheid zegt." „Vrouw, ik heb je een gems beloofd en ik houd. woord.' En Jean Monzon verliet zijn huisje eö sloeg den weg naar het bergpad in. Hij steeg steeds, terwijl het elk oogenblik don kerder werd. Even na middernacht had hij de herders* hut bereikt. Hij naderde voorzichtig cn zag een zwak schijnsel door de reten vallen. Hij keek door een der grootste openingen en zag de twee broeders rustig op een hoop hooi liggen slapen. Toen zijn oogen een beetje aan het halfdonker gewend wa ren, zag hij tegen den wand de gems, nog in haar geheel hangen, op dat gezicht werd hjj woedend. „DievenDie gems is van fiiij. Hoe durft ge zoo rustig te slapen, terwijl gc mij be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 11