Hé. 15833. PERSOVERZICHT. Kunst, letteren, enz. feuilleton. - ¥.eirgrSasi2s aaa allen. D« oud-generaal Snijders, die volgens eigen verklaring uit weerzin en walging over liet komedievertoon. en de onoprecht heid den dienst heeft verlaten, en sinds dien tgd geen lust gevoelde om zijn mee ning over een en ander te openbaren, heeft Chens, nu er kans op verbetering bestaat, in het openbaar en wel in ,,D e T ij d s p i e- g e 1" zijn mecning gezegd over de t o e- 11 e ad eninonsleger. Aan het slot van zijn betoog is het vol gende ontleend: Wat de MJitiewet betreft, is bet onbegrij pelijk dat Minister Colijn zich niet vbörloo- pig bepaald heeft tot een noodwet, waar door de meest diringende maatregelen met spoed tot stand konden komen. Zoodanige wet had, na uiteenzetting van den toestand in de beide Kamers, thans afgedaan kun nen sijn. Dat een geheel nieuwe Mditiewet onmogelijk tusschen Februari en Juli do Tweede Kamer kan passeeren, is reeds meermalen gebleken; de Minister had dit van zijn ambtgenooten moeten vernemen. Thans is er uitstel. De Tweede Kamer had geen haast, de Regeering hoüdt zich stil tot deze maand Wat zal het dan geven? Het Kamerver slag laat Weinig hoop. Yalsche evolutie, toe nemende verwording schijnen verder voor het leger te zijn weggelegd. Er is in het cntwerp-Militiewet wel een en ander, dat ik toejuich. De contingents-uit- breiding is een flinke stap in den zin van de werkelijke evolutie. Waarom nu niet vierkant liet beginsel van a-lgemeenen weer- plicht voorgesteld? Dat zou een einde ge maakt hebben aan de loting en aan vele be swaren daartegen. Dat ik de opheffing van het instituut der viermaanders en van het voorbereidend on derricht van harte toejuich, zal de lezer, die aan mijn beschouwingen zijn aandacht geschonken heeft, begrijpen. Ook de gewij zigde regeling der keuringen en de beper king der tot immoreele knoeierijen lei dende geldelijke vergoedingen aan kost winners, evenals de vrijstelling van den dienst van zoodanige dienstplichtigen, zijn te waardeeren maatregelen van evolutional ten aard. Dankbaar voor dit go-ede, ben ik aller minst voldaan. De instelling eener categorie van zesmaanders, met z.g. gymnastische vooroefening, is een nieuwe ernstige mis greep, die ten nadeele van het leger moet komen. Die zesmaanders, wier aantal zich' „als een olievlek'' kan uitbreiden, zooals een vorig Minister van Oorlog het uitdruk te, worden een element van stoornis in den opleidingsgang der jonge lichting, en dit bezwaar wordt ernstiger naarmate de cate gorie talrijker wordt. De sterkte der com pagnieën zal er onder lijden, de vorming van deugdelijk militiekader wordt er op nieuw door op losse schroeven gezet. De opleiding der zesmaanders moet zéér onvol doende blijven, want eenige meerdere gym nastische ontwikkeling kan in andere op- Eichten onmogelijk 't gemis van twee maan den oefeningstijd compenseeren. De Re geering doet hier een bedroevende kniebui ging voor de profeten der valsche evolutie- politiek, die het leger bedorven heeft. Ook de splitsing van het contingent in twee ploegen, met opkomst resp. in Januari en in October, is een „verwordings"-maatregel, waardoor verbetering in de geoefendheid onmogelijk wordt. Een jaar cerste-oefeningstijd is het minste, dat tot werkelijke evolutie kan lei den zoolang wc althans dat niet hebben, kan de infanterie o n ra o g e 1 ij k in betere conditie komen. Men kan daarmede lïet oefeningsbelang tot ernst maken, de krijgstucht herstellen, den geest van laksheid en lamlendigheid opheffen. De-instelling van militaire werkers is van „evolutionaire" strekking. Het blijvend gedeelte, te kwader ure tót steen des aanstoots gepromoveerd, moet vervallen. De inlijving.in twee groepen is absoluut verwerpelijk en compliceert den toestand op ernstige wijze. Er is geen an der middel dan de geheele lichting, na het jaar van eerste oefening, nog drie, liefst vier maanden, in werkelijken dienst te hou den; ook om to voorzien in eventueele mo bilisatiedekking, enz. In die maanden kun nen dan, wegens particuliere belangen, tij delijke verloven worden toegestaant waar op echter geen t e c h t bestaat. Dat het reservekader behouden blijft, is beslist af te keuren. De persoonlijke dienst plicht, de kadervorming, zullen daarbij nim mer tot hun recht komen. Alles bijeen: Kalf werk. Dit is een hoogstbedroevend vooruitzicht. Van minis ter Colijn mocht men wat beters verwach ten. Het ernstige pleidooi van den Raad van Defensie heeft den Minister „niet over tuigd", dat het noodig is den eersten oefe ningstijd op twaalf maanden te brengen. Maar ik vraag: Wat moet er dan nog meer gebeuren? Is het nog niet erg genoeg, dat het land weerloos is? Laat de Regee ring zulks tegenspreken als zij kan, laat zij het „feitenmateriaal" van den Raad van Defensie openbaar maken, om te bewijzen, dat 's Raads uitspraak onjuist is. Ik tart haar; zij kan dat niet. Zeer slecht is de oud-generaal ook te spreken over het behoud van de noodlottige methode van opleiding in het schieten. De infanterie bl ij f t zich' als automaten in het schieten oefenen. De resultaten zijn slecht en moeten slecht zijn. Daarvoor is de heer Colijn, hij alleen, verantwoorde lijk, „H et Huisgezin" schrijft: Er is in den jongsten tijd c r i t i e k uit geoefend op H. M. <le K o n i n g i n. Zij zonderde zich te veel van haar volk af, Zij sloot zich te zeer in hoogheid cp, Zij leefde niet met Haar onderdanen mee, Zij was onaandoenlijk voor hun wel en wee. Op die beschuldigingen heeft F. M. thans een koninklijk antwoord gegeven. Nauw had Zij van den burgemeester van Br uinisse van de ontzettende ramp vernomen, wellkc deze gemeente door den storm van Zaterdag heeft getroffen, of Zij besloot op staanden voet naar die veraf gelegen plaats te trekken, om de zoo be proefde visschers door Haar tegenwoordig heid een bewijs van Haar deernis en deel neming te geven en doer Haar koninklijk voorbeeld Haar volk tot mededoogen met de zoo zwaar getroffenen op te wekken. De Koningin had niet beter dan door deze daad de voorbarigheid en ongegrondheid der op Haar geoefende critiek kunn ont zenuwen. Met voldoening zal ons volk daarvan ken nis nemen. Men ziet H. M. graag bij manoeuvres, bij tentoonstellingen en feestelijkheden, maar het liefst ziet men Haar -toch weldoende om gaande te midden van Haar door het lijden getroffen onderdanen. Prof. Fabius heeft het in zijn laatste nummer van „Studiën en S c h e t- s e n" over het veelvuldig voorko men van werkstakingen,, die, gepaard' aan de voortdurende vrees voor het uitroepen van een conflict, grooten druk op het gansche maatschappelijk leven oefenen, waarvan i. de arbeiders zeiven voor een goéd deel slachtoffeis zijn. En zoo is er oordeelt de schrijver inderdaad veel grond om maatregelen te nemen, die dit euvel pogen tegen te gaan die dus in andere richting werken dan be- middelingu- en verzocnigsraden. Als de werklieden, door organisatie de economisch-sterken geworden, in hun be wegingen geleid en beheerseht worden door elementen, die aan de gezonde ontwikke ling van het bedrijfsleven ten nadeele van het geheel in den weg staan, dan is het ze ker raadzaam cp tegenweer beuacht te zijn. Ten einde de maatschappelijke welvaart te beschermen; ook in het belang van den werkmansstand. Do staking skoorts is een ramp voor het maatschappelijk economische leven. Ook onze werklieden lijden daarvan groote schade; èn stoffelijk èn waarlijk dit niet het minst ook geestelijk. Het uitdrijven van cüe koorts uit ons le ven is een algemeen belang. Daartoe kunnen en mogen zeker ook uit wendige middelen gebezigd worden, die de werklieden doen terugdeinzen voor staking Toch vevgete men niet, dat voor de we zenlijke gezondheid van ons maatschappe lijk leven nog meer noodig is. Dat bovenal geëischt wordt het bewerken van den geest onzer werklieden. De toestand is zoo ernstig; roept zoo schreiend om erbarmen. Och, niet in do eerste plaats om wat beter loon. Onder onze worklieden wordt met kwis tige hand het gif van boozen geest ver spreid; door bladen op vergaderingen, enz. Door welken geest ook bij goed loon de ge zinnen ongelukkig zijn. Onlangs hoorde ik van iemand, dat hij minder voor de werklieden kon voelen, nu onder hen zoo slechte gezindheid heerscht. Waarop mijn antwoord luidde, dat dit ons hart te meer naar hen moet- doen uitgaan. Hoe ontrukt men #hen aan den invloed d'er valsche leidslieden?. Hoe zal men de werking van de ontevredenheid en wantrou- wenwekkende bladen tegengaanHoe zal men de werklieden bevrijden uit den strik van allerei verwarrende leering? Hoe een goeden geest onder hen aankweeken? Hoe bereikt men de werklieden, die schier bui ten alle aanraking met het christelijk leven verkeeren Hoe behoudt men het ontegen zeglijk groote deel van goedgezinde arbei ders? Die vragen moeten ons ernstig'bezig houdenmogen ons geen rust laten. Zeker hebben wij ook op het tijdelijke te letten. Geringschatting daarvan is geen bewijs van geestelijk leven. Paul us raadt aan Timot.heus (1 Tim. 5 23) met 't oog op ziii) maag en ziin vele zwakheden niet al leen water te drinken, maar ook wijn. Ook het stoffelijke is van belang; éischt behar tiging. Een desniettemin waag ik te zog gen, dab- de voornaamste nood onzer werk lieden een geestelijke is. Het is die g e e s t e 1 ij k e nood, welke veelszins ook in de werkstakingen tot uiting komt. Die meer de aandacht vraagt dan alle theorie over stakingsrecht en alle juridi sche constructie van staken. In ,.D e Ploeger", correspondentieblad van den Nel. 'Bond voor Vrouwenkiesrecht, behandelt mevrouw S. G. F. Meyboom, di rectrice dor Nieuwe Huishoudschool te Am sterdam, het onderwerp: Kostscholen voor jonge meisjes". Zij schrijft o.m- In do eerste plaats moot <le kostschool vcor meisjes hij voorkeur de leerlingen aan nemen na den. gewonen sehooltijd. Voor kin deren deugen de 'kostscholen niet, ten min ste niet voor "normale .kinderen. Moeten deze al hun opvooding ontvangen buiten de ouder lijke woning, omdat in hun woonplaats géén goed onderwijs te bekomen is, omdat, hui selijke omstandiglieden dit noodzakelijk ma ken, omdat het klimaat nadeelig werkt op do geestelijke en lichamelijke ontwikkeling, enz., enz., dan zal men toch "hij voorkeur een gezin zoeken, waarin dat kind wonen kan om vandaar uit de dagschool te bezoeken In liet gezin moet het jonge 'kind worden opgevoed, een kostschool kan voor het nor male jonge kind nooit het gezin vervangen. Do kostschool zal dus bij voorkeur ,,a finishing touch" geven aan oudere leerlin gen na een voorbereidend onderwijs. In de tweede ï>laats zal de kostschool lcerliugen moeten opnemen van niet te uit een1 oopenden leeftijd, en verschillende ont wikkeling. In de derde plaats zal zij inwoning moe ten vcrleenen aan slechts een beperkt aan tal leerlingen. Vaar de kostschool zooveel mogelijk zal trachten het gezinsleven nabij to komen, daar spreekt het vanzelf, dat een groot aantal inwonenden buitengesloten moet ziin. cn waar dit hier of daar om financieelc redenen, bezwaarlijk zal kunnen plaats vinden, zil men in dat geval er re kening mee moeten 'houden, de regeling zoo te maken, dat het aantal leerlingen in klei nere groepen verdeeld 'yrordt, die elk onder ecu afzonderlijk hoofd kleine families vor men, waardoor het gezinsleven zooveel mo gelijk kan worden doorgevoerd. In enkele vacantiekolonies in Nederland is dit „groep- systeem" met goed gevolg ingevoerd. In de vierde plaats zal men moeten zoï- gen voor verscheidenheid in het leerpro- grarn, waarop hoofd- cn handenarbeid elkaar moeten afwisselen. Waar eenzijdig hoofdwerk wordt geëischt, blijft de geest niet frisch, worden onware en ziekelijke verhoudingen geboren, die ont wikkelend denken belemmeren én in den weg staan. TVbrdt hersenarbeid, afgewisseld 'met han denarbeid., dan wordt oververmoeidheid voor komen, de belangstelling blijft behouden, de geest blijft frisch, cn men krijgt door den handenarbeid alle voordeden, die het be reiken van zichtbare resultaten met zich brengt. Voor dien handenarbeid eigent rich uit stekend het huishoudonderwijs, omdat goed opgevat en methodisch onderwezen, dit den leerling leert oordeelcn, oorzaak en gevolg met elkaar in verband leert brengen, het geduld oefent, het verantwoordelijkheidsge voel opwekt, zelf verhouwen kweekt, zui nigheid en overleg bevordert, organisatiever mogen aanbrengt, sa esthetisch gevoel ont wikkelt, den wil en het volhardingsver mogen vormt; en hij de groote opvoedende kracht, die van 'dit onderwijs uitgaat, geeft het aan het lichaam gezondheid en spier kracht door flinke, doelmatige lichaamsbe weging. In do vierde plaats zal de kostschool aan de leerlingen hij do voltooiing van de opvoeding een voorbereiding voor het le ven geven; voorbereidend vakonderwijs en vakonderwijs zijn er dus op hun plaats. Het klaar maken, voor akten of diplo- ma's, in welke richting de school zich die ook kiezen wil, moet op het leerprograin voorkomen. Doelloos werken doodt alle ambitie, kan dus niet opvoedend zijn. In do vijfde plaats eindelijk zal de kost school moeten zorgen voor het kweeken van gezonde, natuurlijke verhoudingen. Geen angst voor, geen slaafschc onderwerping aan hoofden en leerkrachten, geen doodzwijgen van eigen meaning mag van de leerlingen worden geëischt. Er moet heerschcn een ge paste vrijmoedigheid en eenvoudige openhar tigheid van leidsters cn leerlingen onder ling een vrij zich uiten en wisselen van gedachten, waardoor de leeraresscn de leerlingen leeren kennen cn op deze haar invlcod kunnen uitoefenen. Er moet vrijheid van beweging gegeven worden aan de leer lingen, gepaard met het eischen van een stipte plichtsbetrachting van de zijde der lecrarcssen. De jonge leerlingen moeten wor den opgevoed tot zelfstandige, vrije men- scben, volgend de stem van eigen geweten, verantwoordelijkheidvoelend voor eigen en voor zoover dat mogelijk is voor anderer da den, en dat bewustzijn kan alleen gewekt worden en verkregen in oen atmosfeer van grcot vertrouwen en persooniijko vrijheid. Deze wijze van omgang en opvoeden cischt hoogstaande persoonlijkheden, en in scholen met zulke leidsters zal kunnen bestaan een ware vrije omgang tusschen loerareasen cn leerlingen, een hoog houden van het gezag, maar dan van het gezag der persoonlijkheid en van hot karakter. Wij kunnen ons betoog samenvatten in do volgende stellingen: lo. Kostscholen kunnen bij normale jonge kinderen nooit het gezin ten opzichte van do opvoeding vervangen 2o. Kostscholen kunnen van belang zijn voor oudere leerlingen ter voltooiing van do opvoeding; 3o. Kostscholen moeten inwoning verschaf fen aan een beperkt aantal leerlingen; bij een groot aantal leerlingen moet het groep- systocin worden ingevoerd; 4o. Het 1 derprogram moet afwisselend theorie cn practijklcssen bevatten; 5o. Huishoudonderwijs moet onder de prac- tijkvakken worden opgenomen; 6o. Do tucht op kostscholen moet ten doel hebben, vrij-c, zelfstandige menschen te vor men, moet daarom groote vrijheid van be weging toelaten; 7o. Het leidend personeel op een kost school moet aan hooggesteidc eischen kunnen voldoen. Mevrouw Suze Bisscho p— Robertson, van wie de Leidsche Kunstvereeniging ver leden jaar een mooie tentoonstelling samen stelde in het Nutsgebouw, komt thans weer met een complete tentoonstelling voor den dag. De Larensche Kunsthandel heeft hier voor gezorgd. In het bulletin van dezen kunsthandel lezen wij aangaande de figuur van Suze Robertson „Haar werk is nimmer een magnifiek na turalisme, doch de uitbeelding van een eigen visie. Met een rebellische zelfverzekerdheid zet de kunstenares allerlei leelijke dingen van tafels en stoelen en een gememede kast overeind in het door wrang daglicht be» spookte vertrek. Er groeit een grandeur van afstootende dingen, waar alle senti mentaliteit, alle weeke gevoeligheid, vreemd aan is. Er heerscht een melancolio zonder troost van lijdenswellust én leed schoonheid (gelijk Israels gaf), doch een melancolio, een pessimisme als een vanzelf sprekend gevoel, dat in eiken vorm wordt gezien en erkend met den open moed, waar mee een naakte, leelijke waarheid wordt vastgegrepen, en door den levens-sterke eenvoudig geconstateerd. „Er is in de glanslooze binnenhuizen, waar plompverloren een logge vrouw over eind staat, melkgevend aan haar kat, eeu rauwheid, die kracht is. „Kracht, omdat deze realiteit, ongetroost, is aangezien; zulk een werk doet aan als de houding van den gelooflooze, die zonder stut of steun, zich beijvert goed te zijn, missend het zoete verschiet van troost en loon. Onvemiste waarheid, geen enkele con cessie aan wat een algemeene smaak van 't publiek wil, wanneer het armoclecd ziet: zijn recht op meojammeren. Dit neemt Suze Robertson het publiek af." In de sprekerslijst voor den winter 19H1912 van den Bond voor Vrouwen kiesrecht, merken we o. a. deze namen op: raej. mr. H. G. Velh, jhr. mr. dr. B. de Jong van Beek en Donk, C. K. Elout, mr. J. J. v. Bolhuis, mej. mr. E. C. van Dorp, mevr. M. van EeghenBoissevain, mcj. Anna van Bemmelen De Harmonie-Vereeniging „Kunst en Vriendschap" te Zoetermeer-Zcgwaard, hoopt het volgend jaar haar 15-jarig be staan te herdenken. Op haar jongste verga dering is met algemeene stemmen besloten dit feit te vieren door het uitschrijven van een Groet Nationaal Concours voor Harmo nie- en Fanfaregezelschappen en Zangver- eenigingen. Voor de Regelings-commissie werden gekozen de heeren A. Heemskerk, G. de Bruin, E. W. Ooms, J. J. van Atten, J. Gouweleeuw, M. v. d. Griendt en J. G. Kreuninger. J'o ba n Braakensiek. „Op de Hoogte", liet bekende maandblad, deelt mede, dat Johan Braakensiek den lOden October den dag herdenkt, waarop hij gedurende 25 jaren, week aan week, voor de Groene Amsterdammer een groote losse plaat en een klein plaatje teekende. Dat zijn 1300 platen, die de kunstenaar voor het weekblad heeft geteekend en waarin hij heeft vastgelegd al de groote we reldgebeurtenissen. Te vermelden, wat Braakensiek in al die jaren heeft getee kend, zou een kolommen lange opsomming noodig maken, hoe hij het gedaan heeft blijkt wel het beste uit de omstandigheid, dat velen, die de Groene in handen krijgen, het allereerst naar de plaat van Braaken siek kijken. Naar „De Standaard" verneemt, zal wel dra bij den uitgever J. H. Kok te Kampen, van de hand van dr. A. Kuyper een uitge breid werk verschijnen onder den titel: „Onze Eeredienst." Het monument voor den 1>;kenden schrij ver van kinderboeken, P. Lóuwerse, te Souburg, wordt den 23sten Januari 1912 onthuld. 8f>) „Ja zeker," zei de dokter, die eenigjz-ns hardhoorend was en niet- altijd verston-I wat zijn buurman hem toefluisterde. „U begrijpt me wel; er is tegenwoori'g sooveel concurrentie in alles, dat een artist geen „neen" kan z?ggen, als iemand hem een redelijk bod voor z>ji werk doet. Ik zeg u dat maar voor het geval u misschien /.in kreeg in een van mijn schilderijtjes. Met iemand zooals u zou ik het wel een beetje met den prijs kunnen schikken." Carne was diep verontwaardigd, toen i'ii dit hoorde; maar zijn zin voor humor deed hem weldra de komische zijde van liet g* val Eien. Mijnheer Vittie, de Schot, wis ten minste eerlijk genoeg om ronduit te zeggen waar het hem om te doen was. Alle sol il- ders verkochten graag hun werk en het v. as heel prettig zijn verdienste erkend te zim met een chèqu-o. Hij begon zich juist af vragen, wat zijn nog onvoltooid portret van Yannik zou opbrengen, toen zijn oor den naam van Téphany opving. „Mijn vrouw zegt, dat we een nachtegaal Kier in Pont-Aven hebben." „Zingen die ook. in Juli, mijnheer Vit tie V' „Zij bedoelt Malie c!e Lautrec, de nieu we zangeres. Zij is hier incognito 1 Zij kent haar a^s juffrouw Lane." De dokter kuchte discreet. „Ik ken juffrouw Lane; zij ia een jrriendin van in ij." „Toch geen patiënte, hoop ik?" „Een vriendin, mijnheer Vittie. Juffrouw Lano is hier geboren. Als u haar geheim hebt uitgevonden, zult u het zeker wel voor uzelf willen houden, nietwaar r" Hij stond op en verliet het vertrek. Carne vroeg zichzelf af of Téphany werkelijk zijn patiënte was geweest. Op diü oogenblik kwam Yvonne in de eetzaal en toen zij den Californiër zag, kwam zij naar hem toe, om een praatje met hem te maken. Carne stond in hoogc gunst bij zijn hospita, bijna even zeer als haar „oudjes." Hij had beloofd iets voor haar te schilderen en dweepte met Pont-Aven. Carne begreep, dat zij hem iets te zeggen had. „Is mijnheer nogal tevreden Gaat alles naar wensch?" „Ja zéker, alles gaat naar wensch," ant woordde Carne. Yvonne keek rond. De jonge meisjes had den het vertrek verlaten. Haar gelach drong door in de eetzaal, terwijl zij uitgin gen om te schetsen met schilder kisten en vouwstoeltjes. Tv/ee heeren aan het einde van de tafel waren in- druk gesprek over de techniek van Leonardo da Vinci. Yvonne liét haar stem dalen. „Hebt u iets goeds gevonden in Ros Braz?" Carne fronste de wenkbrauwen. Hij be greep niet goed of Yvonne doelde op Yan- nilc of op Téphany. „Alles is goed in Ros Braz, de cider uit gezonderd." Yvonnes slimme oogjes begonnen te iïn- telen. De ontwijkende manier, waarop Car ne haar vraag beantwoordde, zei haar ge noeg. Ze was zelf te recht door-zee, om om wegen te gebruiken, en zei du3 op den man af: „U hebt Yannikje voor u doen poseeren." Carne haalde de schouders op. „Doen poseeren?" „Is dat woord verkeerd?" „Ik heb haar tot niets gedwongen; dat kan ik u verzekeren. Maar van wien hebt u het gehoord Ik heb er met niemand over gesproken. De menschen zouden er maar over praten." „Ik hoor alles," zei Yvonne, zacht lachende; toen voegde zij er op ernstiger toon bij: „Het is jammer voor haar en mis schien ook voor u." Vóór hij kon antwoordon, was zij uit de kamer verdwenen. Carne was klaar met zijn ontbijt. Hij stak een pijp op en sloeg het voetpad naar Ros Braz in. Toen hij het vijvertje bij de molens be reikte, zag hij Ossory zitten. Michael had zijn ezel en zijn parasol al klaar gezet, maar zijn schil de rlinnen was nog onaange roerd. De twee mannen wisselden een vriendschappeüjken groet. Michael zag er slecht en vervallen tiït, zoodat Carne op hartelijken toon tot hem zeide: „Wat heb je, Ossory? Je ziet er niet goed uit." „Ik heb een ellendigen nacht gehad. Ik veronderstel, hij keek den jongen man recht in het gelaat dat jij de misères van slapelooze nachten niet kent?" „Ik? Nu, ik heb vannacht anders ook niet zoo bijster goed geslapen. Ik heb een groote schilderij in mijn hoofd, en dat kan je wakker houden, dat weet je, hè?" „Ik heb je iets te zeggen; ik wou je een gunst vragen." Ossory*s zenuwachtigheid uitte zich in een eenigszins bruuske manier van spreken. Carne ging op èen granieten rotsblok zitten De jonge man had de gevolgtrekking ge maakt, dat zijn oudere vriend in ernstige moeilijkheid was en zijn hulp noodig had. „Ossory," zei hij met warmte, „als ik je met iets kan helpen, zeg het me dan. Ik zou heel blij zijn, als ik je van dienst kon zijn met wat het ook zij." „Ja, dat weet ik," zei Michael met een flauw glimlachje; „ik geloof, dat, als ik je vroeg mij geld te leenen, je het doen zou." „Met het grootste genoegen." „Ik ben je dankbaar voor die hulpvaar digheidmaar dat zal ik je niet vragen; ik vraag je alleen een poos geduldig naar mij te luisteren. Toen, na een oogenblik van stilte, gedurende welke hij niet wist wat te zeggen, viel hij plotseling uit: Je weet, dat ik een vriend was van den vader van juffrouw Lane?" „Ja, dat heeft zij mij verteld." „En ik ben ook altijd haar vriend ge weest en ben dat nog." „Natuurlijk ben je dat. Wie zou niet graag haar vriend zijn?" „Je maakt mijn taak lichter, Carne. Ik zou niet graag willen, dat je dacht dat ik me bemoeide met dingen, die me niet aan gaan. Maar zeg me eens, je bent gesteld op de achting van juffrouw Lane, niet waar?" „Ja." „Zou je je om harentwille opofferingen kunnen getroosten „Ja. „Nu, zie er dan van af het portret van Y an nik te schilderen." „Wie heeft er je van verteld? Yvonne?" Hij had die vraag gedachteloos gedaan, want iedereen in Pont-Aven wist, dat 03- sory nooit Yvonnes huis betrad, ofschoon jij een van haar „oudjes" was. Tusschen Yvon ne en den eigenaar van een naburig loge ment betoond een oude veete. Michael nu zoo luidden de praatjes had na eeu tweejarige afwezigheid zijn intrek gcnouiea in „De Gouden Leeuw"; een doodclijkc be- leedigmg. Daarom had Yvonne den ondank bare uit haar hart gebannen. „Yannik zelf en haar grootmoeder heb ben het iriij verteld." „Yannik heeft zich aangesteld als eeu dom, dwaas kind," zei Carne wrevelig. „Ik kan mij goed in je plaats stéllen, Carne. Maar houd het mij ten goede, als ik je zeg, dat je de gevolgen niet goed schijnt te voorzien." „Ik respecteer het meisje," zei Carne met vuur, „cn ik mag haar graag lijden. Ik hoop, dat ze met Léon zal trouwen, hoe eer hoe beterik zal haar helpen en zal zorgen, dat haar huwelijk niet te lang meer behoeft te worden uitgesteld. Mijn gev/eten heeft mij niets te verwijten. Haar groot moeder is een verstandige vrouw. Ossory, van dit schilderstuk hangt, voor mij heel veel af. Als ik er succes mee behaal, zal dit den afstand tusschen juffrouw Lane en mij verminderen „Den afstand tusschen juffrouw Lane en jou?" (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5