Hé. 15833.
PERSOVERZICHT.
Kunst, letteren, enz.
feuilleton.
- ¥.eirgrSasi2s aaa allen.
D« oud-generaal Snijders, die volgens
eigen verklaring uit weerzin en walging
over liet komedievertoon. en de onoprecht
heid den dienst heeft verlaten, en sinds
dien tgd geen lust gevoelde om zijn mee
ning over een en ander te openbaren, heeft
Chens, nu er kans op verbetering bestaat,
in het openbaar en wel in ,,D e T ij d s p i e-
g e 1" zijn mecning gezegd over de t o e-
11 e ad eninonsleger.
Aan het slot van zijn betoog is het vol
gende ontleend:
Wat de MJitiewet betreft, is bet onbegrij
pelijk dat Minister Colijn zich niet vbörloo-
pig bepaald heeft tot een noodwet, waar
door de meest diringende maatregelen met
spoed tot stand konden komen. Zoodanige
wet had, na uiteenzetting van den toestand
in de beide Kamers, thans afgedaan kun
nen sijn. Dat een geheel nieuwe Mditiewet
onmogelijk tusschen Februari en Juli do
Tweede Kamer kan passeeren, is reeds
meermalen gebleken; de Minister had dit
van zijn ambtgenooten moeten vernemen.
Thans is er uitstel. De Tweede Kamer
had geen haast, de Regeering hoüdt zich
stil tot deze maand
Wat zal het dan geven? Het Kamerver
slag laat Weinig hoop. Yalsche evolutie, toe
nemende verwording schijnen verder voor
het leger te zijn weggelegd.
Er is in het cntwerp-Militiewet wel een en
ander, dat ik toejuich. De contingents-uit-
breiding is een flinke stap in den zin van
de werkelijke evolutie. Waarom nu niet
vierkant liet beginsel van a-lgemeenen weer-
plicht voorgesteld? Dat zou een einde ge
maakt hebben aan de loting en aan vele be
swaren daartegen.
Dat ik de opheffing van het instituut der
viermaanders en van het voorbereidend on
derricht van harte toejuich, zal de lezer,
die aan mijn beschouwingen zijn aandacht
geschonken heeft, begrijpen. Ook de gewij
zigde regeling der keuringen en de beper
king der tot immoreele knoeierijen lei
dende geldelijke vergoedingen aan kost
winners, evenals de vrijstelling van den
dienst van zoodanige dienstplichtigen, zijn
te waardeeren maatregelen van evolutional
ten aard.
Dankbaar voor dit go-ede, ben ik aller
minst voldaan. De instelling eener categorie
van zesmaanders, met z.g. gymnastische
vooroefening, is een nieuwe ernstige mis
greep, die ten nadeele van het leger moet
komen. Die zesmaanders, wier aantal zich'
„als een olievlek'' kan uitbreiden, zooals
een vorig Minister van Oorlog het uitdruk
te, worden een element van stoornis in den
opleidingsgang der jonge lichting, en dit
bezwaar wordt ernstiger naarmate de cate
gorie talrijker wordt. De sterkte der com
pagnieën zal er onder lijden, de vorming
van deugdelijk militiekader wordt er op
nieuw door op losse schroeven gezet. De
opleiding der zesmaanders moet zéér onvol
doende blijven, want eenige meerdere gym
nastische ontwikkeling kan in andere op-
Eichten onmogelijk 't gemis van twee maan
den oefeningstijd compenseeren. De Re
geering doet hier een bedroevende kniebui
ging voor de profeten der valsche evolutie-
politiek, die het leger bedorven heeft. Ook
de splitsing van het contingent in twee
ploegen, met opkomst resp. in Januari en in
October, is een „verwordings"-maatregel,
waardoor verbetering in de geoefendheid
onmogelijk wordt.
Een jaar cerste-oefeningstijd is het
minste, dat tot werkelijke evolutie kan lei
den zoolang wc althans dat niet hebben,
kan de infanterie o n ra o g e 1 ij k in betere
conditie komen.
Men kan daarmede lïet oefeningsbelang
tot ernst maken, de krijgstucht herstellen,
den geest van laksheid en lamlendigheid
opheffen.
De-instelling van militaire werkers is van
„evolutionaire" strekking.
Het blijvend gedeelte, te kwader ure tót
steen des aanstoots gepromoveerd, moet
vervallen. De inlijving.in twee groepen is
absoluut verwerpelijk en compliceert den
toestand op ernstige wijze. Er is geen an
der middel dan de geheele lichting, na het
jaar van eerste oefening, nog drie, liefst
vier maanden, in werkelijken dienst te hou
den; ook om to voorzien in eventueele mo
bilisatiedekking, enz. In die maanden kun
nen dan, wegens particuliere belangen, tij
delijke verloven worden toegestaant waar
op echter geen t e c h t bestaat.
Dat het reservekader behouden blijft, is
beslist af te keuren. De persoonlijke dienst
plicht, de kadervorming, zullen daarbij nim
mer tot hun recht komen.
Alles bijeen: Kalf werk. Dit is een
hoogstbedroevend vooruitzicht. Van minis
ter Colijn mocht men wat beters verwach
ten. Het ernstige pleidooi van den Raad
van Defensie heeft den Minister „niet over
tuigd", dat het noodig is den eersten oefe
ningstijd op twaalf maanden te brengen.
Maar ik vraag: Wat moet er dan nog
meer gebeuren? Is het nog niet erg genoeg,
dat het land weerloos is? Laat de Regee
ring zulks tegenspreken als zij kan, laat
zij het „feitenmateriaal" van den Raad van
Defensie openbaar maken, om te bewijzen,
dat 's Raads uitspraak onjuist is. Ik tart
haar; zij kan dat niet.
Zeer slecht is de oud-generaal ook te
spreken over het behoud van de noodlottige
methode van opleiding in het schieten.
De infanterie bl ij f t zich' als automaten
in het schieten oefenen. De resultaten zijn
slecht en moeten slecht zijn. Daarvoor
is de heer Colijn, hij alleen, verantwoorde
lijk,
„H et Huisgezin" schrijft:
Er is in den jongsten tijd c r i t i e k uit
geoefend op H. M. <le K o n i n g i n.
Zij zonderde zich te veel van haar volk
af, Zij sloot zich te zeer in hoogheid cp, Zij
leefde niet met Haar onderdanen mee, Zij
was onaandoenlijk voor hun wel en wee.
Op die beschuldigingen heeft F. M. thans
een koninklijk antwoord gegeven.
Nauw had Zij van den burgemeester van
Br uinisse van de ontzettende ramp
vernomen, wellkc deze gemeente door den
storm van Zaterdag heeft getroffen, of Zij
besloot op staanden voet naar die veraf
gelegen plaats te trekken, om de zoo be
proefde visschers door Haar tegenwoordig
heid een bewijs van Haar deernis en deel
neming te geven en doer Haar koninklijk
voorbeeld Haar volk tot mededoogen met de
zoo zwaar getroffenen op te wekken.
De Koningin had niet beter dan door deze
daad de voorbarigheid en ongegrondheid
der op Haar geoefende critiek kunn ont
zenuwen.
Met voldoening zal ons volk daarvan ken
nis nemen.
Men ziet H. M. graag bij manoeuvres, bij
tentoonstellingen en feestelijkheden, maar
het liefst ziet men Haar -toch weldoende om
gaande te midden van Haar door het lijden
getroffen onderdanen.
Prof. Fabius heeft het in zijn laatste
nummer van „Studiën en S c h e t-
s e n" over het veelvuldig voorko
men van werkstakingen,, die,
gepaard' aan de voortdurende vrees voor
het uitroepen van een conflict, grooten
druk op het gansche maatschappelijk leven
oefenen, waarvan i. de arbeiders zeiven
voor een goéd deel slachtoffeis zijn.
En zoo is er oordeelt de schrijver
inderdaad veel grond om maatregelen te
nemen, die dit euvel pogen tegen te gaan
die dus in andere richting werken dan be-
middelingu- en verzocnigsraden.
Als de werklieden, door organisatie de
economisch-sterken geworden, in hun be
wegingen geleid en beheerseht worden door
elementen, die aan de gezonde ontwikke
ling van het bedrijfsleven ten nadeele van
het geheel in den weg staan, dan is het ze
ker raadzaam cp tegenweer beuacht te
zijn.
Ten einde de maatschappelijke welvaart
te beschermen; ook in het belang van den
werkmansstand.
Do staking skoorts is een ramp voor het
maatschappelijk economische leven.
Ook onze werklieden lijden daarvan
groote schade; èn stoffelijk èn waarlijk
dit niet het minst ook geestelijk.
Het uitdrijven van cüe koorts uit ons le
ven is een algemeen belang.
Daartoe kunnen en mogen zeker ook uit
wendige middelen gebezigd worden, die de
werklieden doen terugdeinzen voor staking
Toch vevgete men niet, dat voor de we
zenlijke gezondheid van ons maatschappe
lijk leven nog meer noodig is.
Dat bovenal geëischt wordt het bewerken
van den geest onzer werklieden.
De toestand is zoo ernstig; roept zoo
schreiend om erbarmen.
Och, niet in do eerste plaats om wat
beter loon.
Onder onze worklieden wordt met kwis
tige hand het gif van boozen geest ver
spreid; door bladen op vergaderingen, enz.
Door welken geest ook bij goed loon de ge
zinnen ongelukkig zijn.
Onlangs hoorde ik van iemand, dat hij
minder voor de werklieden kon voelen, nu
onder hen zoo slechte gezindheid heerscht.
Waarop mijn antwoord luidde, dat dit
ons hart te meer naar hen moet- doen
uitgaan.
Hoe ontrukt men #hen aan den invloed
d'er valsche leidslieden?. Hoe zal men de
werking van de ontevredenheid en wantrou-
wenwekkende bladen tegengaanHoe zal
men de werklieden bevrijden uit den strik
van allerei verwarrende leering? Hoe een
goeden geest onder hen aankweeken? Hoe
bereikt men de werklieden, die schier bui
ten alle aanraking met het christelijk leven
verkeeren Hoe behoudt men het ontegen
zeglijk groote deel van goedgezinde arbei
ders?
Die vragen moeten ons ernstig'bezig
houdenmogen ons geen rust laten.
Zeker hebben wij ook op het tijdelijke
te letten. Geringschatting daarvan is geen
bewijs van geestelijk leven. Paul us raadt
aan Timot.heus (1 Tim. 5 23) met 't oog op
ziii) maag en ziin vele zwakheden niet al
leen water te drinken, maar ook wijn. Ook
het stoffelijke is van belang; éischt behar
tiging. Een desniettemin waag ik te zog
gen, dab- de voornaamste nood onzer werk
lieden een geestelijke is.
Het is die g e e s t e 1 ij k e nood, welke
veelszins ook in de werkstakingen tot uiting
komt. Die meer de aandacht vraagt dan alle
theorie over stakingsrecht en alle juridi
sche constructie van staken.
In ,.D e Ploeger", correspondentieblad
van den Nel. 'Bond voor Vrouwenkiesrecht,
behandelt mevrouw S. G. F. Meyboom, di
rectrice dor Nieuwe Huishoudschool te Am
sterdam, het onderwerp: Kostscholen
voor jonge meisjes". Zij schrijft o.m-
In do eerste plaats moot <le kostschool
vcor meisjes hij voorkeur de leerlingen aan
nemen na den. gewonen sehooltijd. Voor kin
deren deugen de 'kostscholen niet, ten min
ste niet voor "normale .kinderen. Moeten deze
al hun opvooding ontvangen buiten de ouder
lijke woning, omdat in hun woonplaats géén
goed onderwijs te bekomen is, omdat, hui
selijke omstandiglieden dit noodzakelijk ma
ken, omdat het klimaat nadeelig werkt op
do geestelijke en lichamelijke ontwikkeling,
enz., enz., dan zal men toch "hij voorkeur
een gezin zoeken, waarin dat kind wonen
kan om vandaar uit de dagschool te bezoeken
In liet gezin moet het jonge 'kind worden
opgevoed, een kostschool kan voor het nor
male jonge kind nooit het gezin vervangen.
Do kostschool zal dus bij voorkeur ,,a
finishing touch" geven aan oudere leerlin
gen na een voorbereidend onderwijs.
In de tweede ï>laats zal de kostschool
lcerliugen moeten opnemen van niet te uit
een1 oopenden leeftijd, en verschillende ont
wikkeling.
In de derde plaats zal zij inwoning moe
ten vcrleenen aan slechts een beperkt aan
tal leerlingen. Vaar de kostschool zooveel
mogelijk zal trachten het gezinsleven nabij
to komen, daar spreekt het vanzelf, dat
een groot aantal inwonenden buitengesloten
moet ziin. cn waar dit hier of daar om
financieelc redenen, bezwaarlijk zal kunnen
plaats vinden, zil men in dat geval er re
kening mee moeten 'houden, de regeling zoo
te maken, dat het aantal leerlingen in klei
nere groepen verdeeld 'yrordt, die elk onder
ecu afzonderlijk hoofd kleine families vor
men, waardoor het gezinsleven zooveel mo
gelijk kan worden doorgevoerd. In enkele
vacantiekolonies in Nederland is dit „groep-
systeem" met goed gevolg ingevoerd.
In de vierde plaats zal men moeten zoï-
gen voor verscheidenheid in het leerpro-
grarn, waarop hoofd- cn handenarbeid elkaar
moeten afwisselen.
Waar eenzijdig hoofdwerk wordt geëischt,
blijft de geest niet frisch, worden onware
en ziekelijke verhoudingen geboren, die ont
wikkelend denken belemmeren én in den
weg staan.
TVbrdt hersenarbeid, afgewisseld 'met han
denarbeid., dan wordt oververmoeidheid voor
komen, de belangstelling blijft behouden, de
geest blijft frisch, cn men krijgt door den
handenarbeid alle voordeden, die het be
reiken van zichtbare resultaten met zich
brengt.
Voor dien handenarbeid eigent rich uit
stekend het huishoudonderwijs, omdat goed
opgevat en methodisch onderwezen, dit den
leerling leert oordeelcn, oorzaak en gevolg
met elkaar in verband leert brengen, het
geduld oefent, het verantwoordelijkheidsge
voel opwekt, zelf verhouwen kweekt, zui
nigheid en overleg bevordert, organisatiever
mogen aanbrengt, sa esthetisch gevoel ont
wikkelt, den wil en het volhardingsver
mogen vormt; en hij de groote opvoedende
kracht, die van 'dit onderwijs uitgaat, geeft
het aan het lichaam gezondheid en spier
kracht door flinke, doelmatige lichaamsbe
weging.
In do vierde plaats zal de kostschool
aan de leerlingen hij do voltooiing van de
opvoeding een voorbereiding voor het le
ven geven; voorbereidend vakonderwijs en
vakonderwijs zijn er dus op hun plaats.
Het klaar maken, voor akten of diplo-
ma's, in welke richting de school zich die
ook kiezen wil, moet op het leerprograin
voorkomen. Doelloos werken doodt alle
ambitie, kan dus niet opvoedend zijn.
In do vijfde plaats eindelijk zal de kost
school moeten zorgen voor het kweeken van
gezonde, natuurlijke verhoudingen. Geen
angst voor, geen slaafschc onderwerping aan
hoofden en leerkrachten, geen doodzwijgen
van eigen meaning mag van de leerlingen
worden geëischt. Er moet heerschcn een ge
paste vrijmoedigheid en eenvoudige openhar
tigheid van leidsters cn leerlingen onder
ling een vrij zich uiten en wisselen van
gedachten, waardoor de leeraresscn de
leerlingen leeren kennen cn op deze haar
invlcod kunnen uitoefenen. Er moet vrijheid
van beweging gegeven worden aan de leer
lingen, gepaard met het eischen van een
stipte plichtsbetrachting van de zijde der
lecrarcssen. De jonge leerlingen moeten wor
den opgevoed tot zelfstandige, vrije men-
scben, volgend de stem van eigen geweten,
verantwoordelijkheidvoelend voor eigen en
voor zoover dat mogelijk is voor anderer da
den, en dat bewustzijn kan alleen gewekt
worden en verkregen in oen atmosfeer van
grcot vertrouwen en persooniijko vrijheid.
Deze wijze van omgang en opvoeden
cischt hoogstaande persoonlijkheden, en
in scholen met zulke leidsters zal kunnen
bestaan een ware vrije omgang tusschen
loerareasen cn leerlingen, een hoog houden
van het gezag, maar dan van het gezag
der persoonlijkheid en van hot karakter.
Wij kunnen ons betoog samenvatten in
do volgende stellingen:
lo. Kostscholen kunnen bij normale jonge
kinderen nooit het gezin ten opzichte van
do opvoeding vervangen
2o. Kostscholen kunnen van belang zijn
voor oudere leerlingen ter voltooiing van
do opvoeding;
3o. Kostscholen moeten inwoning verschaf
fen aan een beperkt aantal leerlingen; bij
een groot aantal leerlingen moet het groep-
systocin worden ingevoerd;
4o. Het 1 derprogram moet afwisselend
theorie cn practijklcssen bevatten;
5o. Huishoudonderwijs moet onder de prac-
tijkvakken worden opgenomen;
6o. Do tucht op kostscholen moet ten doel
hebben, vrij-c, zelfstandige menschen te vor
men, moet daarom groote vrijheid van be
weging toelaten;
7o. Het leidend personeel op een kost
school moet aan hooggesteidc eischen
kunnen voldoen.
Mevrouw Suze Bisscho p—
Robertson,
van wie de Leidsche Kunstvereeniging ver
leden jaar een mooie tentoonstelling samen
stelde in het Nutsgebouw, komt thans weer
met een complete tentoonstelling voor den
dag. De Larensche Kunsthandel heeft hier
voor gezorgd. In het bulletin van dezen
kunsthandel lezen wij aangaande de figuur
van Suze Robertson
„Haar werk is nimmer een magnifiek na
turalisme, doch de uitbeelding van een
eigen visie.
Met een rebellische zelfverzekerdheid zet
de kunstenares allerlei leelijke dingen van
tafels en stoelen en een gememede kast
overeind in het door wrang daglicht be»
spookte vertrek. Er groeit een grandeur
van afstootende dingen, waar alle senti
mentaliteit, alle weeke gevoeligheid,
vreemd aan is. Er heerscht een melancolio
zonder troost van lijdenswellust én leed
schoonheid (gelijk Israels gaf), doch een
melancolio, een pessimisme als een vanzelf
sprekend gevoel, dat in eiken vorm wordt
gezien en erkend met den open moed, waar
mee een naakte, leelijke waarheid wordt
vastgegrepen, en door den levens-sterke
eenvoudig geconstateerd.
„Er is in de glanslooze binnenhuizen,
waar plompverloren een logge vrouw over
eind staat, melkgevend aan haar kat, eeu
rauwheid, die kracht is.
„Kracht, omdat deze realiteit, ongetroost,
is aangezien; zulk een werk doet aan als de
houding van den gelooflooze, die zonder
stut of steun, zich beijvert goed te zijn,
missend het zoete verschiet van troost en
loon. Onvemiste waarheid, geen enkele con
cessie aan wat een algemeene smaak van
't publiek wil, wanneer het armoclecd ziet:
zijn recht op meojammeren.
Dit neemt Suze Robertson het publiek af."
In de sprekerslijst voor den winter
19H1912 van den Bond voor Vrouwen
kiesrecht, merken we o. a. deze namen op:
raej. mr. H. G. Velh, jhr. mr. dr. B. de
Jong van Beek en Donk, C. K. Elout, mr.
J. J. v. Bolhuis, mej. mr. E. C. van Dorp,
mevr. M. van EeghenBoissevain, mcj.
Anna van Bemmelen
De Harmonie-Vereeniging „Kunst en
Vriendschap" te Zoetermeer-Zcgwaard,
hoopt het volgend jaar haar 15-jarig be
staan te herdenken. Op haar jongste verga
dering is met algemeene stemmen besloten
dit feit te vieren door het uitschrijven van
een Groet Nationaal Concours voor Harmo
nie- en Fanfaregezelschappen en Zangver-
eenigingen. Voor de Regelings-commissie
werden gekozen de heeren A. Heemskerk,
G. de Bruin, E. W. Ooms, J. J. van Atten,
J. Gouweleeuw, M. v. d. Griendt en J. G.
Kreuninger.
J'o ba n Braakensiek.
„Op de Hoogte", liet bekende maandblad,
deelt mede, dat Johan Braakensiek den
lOden October den dag herdenkt, waarop
hij gedurende 25 jaren, week aan week,
voor de Groene Amsterdammer een groote
losse plaat en een klein plaatje teekende.
Dat zijn 1300 platen, die de kunstenaar
voor het weekblad heeft geteekend en
waarin hij heeft vastgelegd al de groote we
reldgebeurtenissen. Te vermelden, wat
Braakensiek in al die jaren heeft getee
kend, zou een kolommen lange opsomming
noodig maken, hoe hij het gedaan heeft
blijkt wel het beste uit de omstandigheid,
dat velen, die de Groene in handen krijgen,
het allereerst naar de plaat van Braaken
siek kijken.
Naar „De Standaard" verneemt, zal wel
dra bij den uitgever J. H. Kok te Kampen,
van de hand van dr. A. Kuyper een uitge
breid werk verschijnen onder den titel:
„Onze Eeredienst."
Het monument voor den 1>;kenden schrij
ver van kinderboeken, P. Lóuwerse, te
Souburg, wordt den 23sten Januari 1912
onthuld.
8f>)
„Ja zeker," zei de dokter, die eenigjz-ns
hardhoorend was en niet- altijd verston-I
wat zijn buurman hem toefluisterde.
„U begrijpt me wel; er is tegenwoori'g
sooveel concurrentie in alles, dat een artist
geen „neen" kan z?ggen, als iemand hem
een redelijk bod voor z>ji werk doet. Ik zeg
u dat maar voor het geval u misschien /.in
kreeg in een van mijn schilderijtjes. Met
iemand zooals u zou ik het wel een beetje
met den prijs kunnen schikken."
Carne was diep verontwaardigd, toen i'ii
dit hoorde; maar zijn zin voor humor deed
hem weldra de komische zijde van liet g* val
Eien. Mijnheer Vittie, de Schot, wis ten
minste eerlijk genoeg om ronduit te zeggen
waar het hem om te doen was. Alle sol il-
ders verkochten graag hun werk en het v. as
heel prettig zijn verdienste erkend te zim
met een chèqu-o. Hij begon zich juist af
vragen, wat zijn nog onvoltooid portret van
Yannik zou opbrengen, toen zijn oor den
naam van Téphany opving.
„Mijn vrouw zegt, dat we een nachtegaal
Kier in Pont-Aven hebben."
„Zingen die ook. in Juli, mijnheer Vit
tie V'
„Zij bedoelt Malie c!e Lautrec, de nieu
we zangeres. Zij is hier incognito 1 Zij kent
haar a^s juffrouw Lane."
De dokter kuchte discreet.
„Ik ken juffrouw Lane; zij ia een
jrriendin van in ij."
„Toch geen patiënte, hoop ik?"
„Een vriendin, mijnheer Vittie. Juffrouw
Lano is hier geboren. Als u haar geheim
hebt uitgevonden, zult u het zeker wel
voor uzelf willen houden, nietwaar r"
Hij stond op en verliet het vertrek. Carne
vroeg zichzelf af of Téphany werkelijk zijn
patiënte was geweest. Op diü oogenblik
kwam Yvonne in de eetzaal en toen zij den
Californiër zag, kwam zij naar hem toe, om
een praatje met hem te maken. Carne stond
in hoogc gunst bij zijn hospita, bijna even
zeer als haar „oudjes." Hij had beloofd
iets voor haar te schilderen en dweepte met
Pont-Aven. Carne begreep, dat zij hem
iets te zeggen had.
„Is mijnheer nogal tevreden Gaat alles
naar wensch?"
„Ja zéker, alles gaat naar wensch," ant
woordde Carne.
Yvonne keek rond. De jonge meisjes had
den het vertrek verlaten. Haar gelach
drong door in de eetzaal, terwijl zij uitgin
gen om te schetsen met schilder kisten en
vouwstoeltjes. Tv/ee heeren aan het einde
van de tafel waren in- druk gesprek over de
techniek van Leonardo da Vinci. Yvonne
liét haar stem dalen.
„Hebt u iets goeds gevonden in Ros
Braz?"
Carne fronste de wenkbrauwen. Hij be
greep niet goed of Yvonne doelde op Yan-
nilc of op Téphany.
„Alles is goed in Ros Braz, de cider uit
gezonderd."
Yvonnes slimme oogjes begonnen te iïn-
telen. De ontwijkende manier, waarop Car
ne haar vraag beantwoordde, zei haar ge
noeg. Ze was zelf te recht door-zee, om om
wegen te gebruiken, en zei du3 op den
man af:
„U hebt Yannikje voor u doen poseeren."
Carne haalde de schouders op.
„Doen poseeren?"
„Is dat woord verkeerd?"
„Ik heb haar tot niets gedwongen; dat
kan ik u verzekeren. Maar van wien hebt
u het gehoord Ik heb er met niemand over
gesproken. De menschen zouden er maar
over praten."
„Ik hoor alles," zei Yvonne, zacht
lachende; toen voegde zij er op ernstiger
toon bij: „Het is jammer voor haar en mis
schien ook voor u."
Vóór hij kon antwoordon, was zij uit de
kamer verdwenen.
Carne was klaar met zijn ontbijt. Hij
stak een pijp op en sloeg het voetpad naar
Ros Braz in.
Toen hij het vijvertje bij de molens be
reikte, zag hij Ossory zitten. Michael had
zijn ezel en zijn parasol al klaar gezet,
maar zijn schil de rlinnen was nog onaange
roerd. De twee mannen wisselden een
vriendschappeüjken groet. Michael zag er
slecht en vervallen tiït, zoodat Carne op
hartelijken toon tot hem zeide:
„Wat heb je, Ossory? Je ziet er niet
goed uit."
„Ik heb een ellendigen nacht gehad. Ik
veronderstel, hij keek den jongen man
recht in het gelaat dat jij de misères van
slapelooze nachten niet kent?"
„Ik? Nu, ik heb vannacht anders ook
niet zoo bijster goed geslapen. Ik heb een
groote schilderij in mijn hoofd, en dat kan
je wakker houden, dat weet je, hè?"
„Ik heb je iets te zeggen; ik wou je een
gunst vragen."
Ossory*s zenuwachtigheid uitte zich in
een eenigszins bruuske manier van spreken.
Carne ging op èen granieten rotsblok zitten
De jonge man had de gevolgtrekking ge
maakt, dat zijn oudere vriend in ernstige
moeilijkheid was en zijn hulp noodig had.
„Ossory," zei hij met warmte, „als ik je
met iets kan helpen, zeg het me dan. Ik
zou heel blij zijn, als ik je van dienst kon
zijn met wat het ook zij."
„Ja, dat weet ik," zei Michael met een
flauw glimlachje; „ik geloof, dat, als ik
je vroeg mij geld te leenen, je het doen
zou."
„Met het grootste genoegen."
„Ik ben je dankbaar voor die hulpvaar
digheidmaar dat zal ik je niet vragen; ik
vraag je alleen een poos geduldig naar mij
te luisteren. Toen, na een oogenblik van
stilte, gedurende welke hij niet wist wat
te zeggen, viel hij plotseling uit:
Je weet, dat ik een vriend was van den
vader van juffrouw Lane?"
„Ja, dat heeft zij mij verteld."
„En ik ben ook altijd haar vriend ge
weest en ben dat nog."
„Natuurlijk ben je dat. Wie zou niet
graag haar vriend zijn?"
„Je maakt mijn taak lichter, Carne. Ik
zou niet graag willen, dat je dacht dat ik
me bemoeide met dingen, die me niet aan
gaan. Maar zeg me eens, je bent gesteld
op de achting van juffrouw Lane, niet
waar?"
„Ja."
„Zou je je om harentwille opofferingen
kunnen getroosten
„Ja.
„Nu, zie er dan van af het portret van
Y an nik te schilderen."
„Wie heeft er je van verteld? Yvonne?"
Hij had die vraag gedachteloos gedaan,
want iedereen in Pont-Aven wist, dat 03-
sory nooit Yvonnes huis betrad, ofschoon jij
een van haar „oudjes" was. Tusschen Yvon
ne en den eigenaar van een naburig loge
ment betoond een oude veete. Michael nu
zoo luidden de praatjes had na eeu
tweejarige afwezigheid zijn intrek gcnouiea
in „De Gouden Leeuw"; een doodclijkc be-
leedigmg. Daarom had Yvonne den ondank
bare uit haar hart gebannen.
„Yannik zelf en haar grootmoeder heb
ben het iriij verteld."
„Yannik heeft zich aangesteld als eeu
dom, dwaas kind," zei Carne wrevelig.
„Ik kan mij goed in je plaats stéllen,
Carne. Maar houd het mij ten goede, als ik
je zeg, dat je de gevolgen niet goed schijnt
te voorzien."
„Ik respecteer het meisje," zei Carne
met vuur, „cn ik mag haar graag lijden.
Ik hoop, dat ze met Léon zal trouwen, hoe
eer hoe beterik zal haar helpen en zal
zorgen, dat haar huwelijk niet te lang meer
behoeft te worden uitgesteld. Mijn gev/eten
heeft mij niets te verwijten. Haar groot
moeder is een verstandige vrouw. Ossory,
van dit schilderstuk hangt, voor mij heel
veel af. Als ik er succes mee behaal, zal dit
den afstand tusschen juffrouw Lane en mij
verminderen
„Den afstand tusschen juffrouw Lane
en jou?"
(Wordt vervolgd