STOFGOUD.
RECEPT.
ALLERLEI.
planten enkele rijpe zaden te verkrijgen; en
de ontwikkeling van dit zaad bracht groote
verrassingen. De op deze wijze verkregen
planten waren n.l. alle precies eender, maar
verschilden van de -ouders. Bij de Raimannia
ontwikkelden zich het eerste jaar bladrozet-
ténde steel bleef zeer kort, maar groeide
in het tweede jaar snel uit, terwijl de plant
bloesems ging dragen. Het merkwaardigste
was evenwel, dat zoowel steel als bladeren
dezer variëteit geheel vrij van har-en waren,
terwijl anders de plant behaard is. Bij de
Teunisbloem werden de bladeren breeder en
lichter getint, en bleven dat gedurende nu
reeds vijf generaties, zonder dat er van.
eenigen terugslag naar den vroegeren toe
stand sprake was. Zelfs bleven de variaties
constant, als de variëteit te gelijk met en
tusschen de gewone Teunisbloem gekweekt
werd.
In het geheel heeft Douglas twintig plan-
tensoorten op bovenbedoelde wijze behandeld
en aldus meerdere nieuwe, variëteiten ver
kregen. "Wie weet, welke plantwonderen we
bij verdere toepassing dezer methode nog
kunnen verschaffen.
Kinderen goed op te voeden, menschen
van hen te maken, die hun plaat» in de we
reld waard zijn, het is waarlijk geen eenvou
dige en lichte taak. Het is de zwaarste,
maar ook de hoogste en heerlijkste op
dracht, die aan menschen gegeven kan
worden.
Herbert Spencer.
Wie de reusachtige beteekenis van den
godsdienst onderschat, werkt, in weerwil
van al zijn verstand, slechts het bijgeloof in
de hand, en met het ophouden eer-Go ds-
vrees begint de ontketening der hartstoch
ten.
Leibniz.
Rijst met appelen.
200 gram rijst, citroenschil, 1 stukje
kaneel, 1 K.G. zure appelen, 20 gram 1 oter,
100 gnam suiker, 3 gram zout.
Bereiding: Kook de rijst» gaar in
water met de citroenschil en het zout. Kook
eveneens de appelen, in vierdepartjes ge
eneden, gaar in weinig water met de pijp-
ikaneel. Meng beide daarna dooreen met de
boter en de suiker.
Ongelukkige menschen.
Een ongelukkige Leidenaar, een vriend
van schrijver dezes, sprak mij gisteren al
dus aan:
„Ik weet geen raad meer. De groenten
zijn niet meer, te betalen: een dubbeltje
een verdroogd kropje sla, veertien centen
een roode kool! zoo groot als je hoofd, en
Ou eet mijn vrouw:
Zondag: maocaroni met Zwitsersche
kaas.
Maandag: grutjes.
Dinsdag.slinger-om-de-trap.
Woensdag: rqst met kerrie.
Donderdag: liang-op
Vrijdag: gort.
Zaterdag: pannekoeken met spek.
En de noodlottige gevolgen van dit dieet?
Niets helpt me meerBeechamspillen, cas-
cara, wonderolie, het'werkt allemaal als
Duitsche kogels op de stelling van Amster
dam Onverzettelijk. En daarom: Schrijf
jij nu een stukje, dat ze den Nuitxoer van
heerlijke versche groenten naar het buiten
land verbieden, want, werkelijk, als dat roo
doorgaat, sterft heel het Nederlandsche
volk aan constipatie, veroorzaakt door
grutterskost. En ken jij ook rampzaliger en
smadelijker dood voor een heldennatie V'
Niet minder ongelukkig dan deze Leide
naar schijnt die ander zich gevoeld te heb
ben* die m zijn vacantie welke langer duur
de dan de mijne, voor een paar weken met
zijn huisg'enooten op reis is geweest en zijn
leed aldus uitte:
„Een banneling, ja, mijnheer, niet veel
meer, dat ben ik veertien dagen geweest;
met m'n vrouw en twee dochters er op uit
naar Zwitserland, met je tienen in één
coupé, heet als in een bakkersoven, opge
sloten als tusschen een bankschroef en
dat gaat zoo dertien uren achter elkaar I
Daar schuift nog een Engelsche toerist een
zwaren koffer over m'n knie, zoodat het vel
er afgaat en verlies ik bij een vijf minuten
treinoponthoud, als ik in de drukte een
fleschje bier vraag, om m'n smacht enden
dorst te stillen, m'n gouden lorgnet. Wat
'n pleizier"Wat een plezierEn ais je dan
bent waar je wezen wilt, dan begint 't eerst;
sjouwen van de eene plek naar de andere,
om de bergen te zien
Sneeuw willen ze zien, als het 's win
ters hier sneeuwt,, razen ze allemaal als
ketellappers. En als ja dan kijiken wilt wat
er toch achter die bergen zit, dan moet je
je half dood klimmen en dan zie je weer
bergen, precies 't zelfde.
Mij snappen ze 't volgend jaar niet
meerdat noemen ze uitrusten, zomerva-
cantie; ik noem het afjakkeren."
Als mijnheer na deze lange verzuchting
zwijgt, laat mevrouw er dood-leuk op vol
gen: „Och, 't is elk jaar van hetzelfde la
ken een pak, hij gaat toch weer mee."
Nu, zij zal wel gelijk hebben: wat de
vrouwtjes willen, gebeurt in den regel. Maar
misschien heeft deze mijnheer bij het sla
ken van zijn verzuchting al eenigszins de
voorproef gehad van den wrangen na
smaak, dien een zomerreis voor velen heeft.
Niet heel lang zijn de koffers met de voor
waschtobbe, pers- en strijkplank bestemde
lading uitgepakt, of de beren komen los in
den vorm van rekeningen, van het gèen door
vrouw en dochters aan reisbenoodigdheden
voor de reis is gekocht. Wee dan den armen
echtgenoot en vader, die dat alles moet op
dokken 1
Me nschen te voet.
Yan de minder aangename gevolgen van
de omwenteling, die zich in het verkeers
wezen voltrekt, getuigt het volgende ver
haaltje:
Een brave huisvader had eens het wijze
verlangen zijn leven voor een belangrijke
som te verzekeren. De agent der verzeke
ringsmaatschappij verscheen, na ontboden
te zijn, haalde zijn aanteekenboekje uit den
zak en stelde eenige vragen.
In den aanvang ging alles goed, maar
toen kwam het:
„Heeft u een auto?"
„Neen."
„Rijdt u fiets?"
„O neen."
„Vliegt u?"
„Dat nooit."
„Reist u wel eens in een luchtschip?"
„Daar ben ik nog niet aan toegekomen."
De agent steekt zijn opschrijfboekje weer
in den zak, grijpt naar zijn hoed en gaat
heen met het gezegde:
„Het spijt mij wel, mijnheer, maar de
Maatschappij verzekert in verband met de
risico geen menschen, die te voet gaan."
Raak.
In guur weer stond er een massa volk,
waaronder twee of drie politie-agenten, te
kijken naar een paard, dat beslagen werd,
toen er een kleine jongen van acht-of negen
jaar door de menschen heendroDg, denken
de, dat er iets te doen was.
Met zijn ellebogen baande hij zich een
weg, toen h'ij een vriendje ontmoette van
denzelfden leeftijd, wien hij vroeg: „Wat
is hier te doen, Willem"
„Te doen?" antwoordde de ander op
spottenden toon. „Er is niets te doen, an
ders zouden er geen politie-agenten naar
staan te kijken."
De zonen van Hermandad stemden har
telijk in met het gelach, dat op dit gezegde
volgde.
Indentrein.
De trein houdt stil aan een klein statïon-
netj e.
„Waarom voor den drommel houden ze
hier toch op?" vraagt een prikkelbare
oude heer.
„Om mij er uit te laten," antwoordt een
ongegeneerde kerel op norschen toon, en
hij staat op.
„O, dan heeft het toch' zijn voordeel."
merkt de oude heer koel op.
Yan een ezeL
Jaap: „Hier is eenxoooï vraagstuk voor
jou, ouwe. Een ezel zat aan een touw van
zes meter lang. Achttien meter van hem af
was een bos hooi en de ezel wou naar het
hooi toe. Hoe deed hij dat?"
Piet: „Die ken ik. Je denkt, dat ik zeg
gen zal: „Ik weet het niet" en dan zeg je:
„Dan ben je net als de ezel, die wist het
ook niet."
Jaap: „Mis, hoor!"
Piet: „Hoe deed hij het dan?" - -
Jaap-, „Hij liep naar het hooi toe en at
er van."
Piet: „Maai' hij zat aan een touw van zes
meter."
Jaap: „Dat was ook zoo; Maar het touw
zat nergens anders aan vastl"
Zoo kwaad nog niet.
In een magazijn werd per maand betaald.
De bedienden besloten mijnheer te verzoe
ken om hun loon om de veertien dagen te
mogen ontvangen, en één hunner moest na
tuurlijk gaan vragen. Hij kwam binnen.
„Zoo, Willemsen, en wat foadt je?"
„Och, meneer, ik (kom met ee~ verzoek
van de gezamenlijke bedienden, betreffende
ons loon."
„En wat is het dan?"
„Ja, ziet u, ze willen het allemaal en ik
ben er ook voor. Wij zouden graag ons
maandgeld iedere veertien dagen ontvan
gen."
De intelligente vrouw.
Een vrouw is intelligenter ve?l practi-
scher dan een man: Wil een man nieuw
haar, dan besteedt hij een fortuin aan wa
tertjes en zalfjes en... krijgt niets. Wil een
vrouw nieuw haar... dan koopt zij het en
daarmee uit
Gebrék aan ruim te.
Kermisgast; ,,Is u de - erslaggever?"
.,Neen, de uitgever."
„Maar clan kunt u me misschien tccih wel,
zeggen, waarom jullie gisteren in de cou
rant hebt gezet, dat de slang, die bij me te
zien is, twintig voet lang is, terwijl ze wer-,
kelijk een en dertig voet meet."
„O, dat begrijp ik, meneer; wij hadden
gisteren zoo weinig, plaatsruimte, &»t we
alles hebben moeten bekorten."
Zoo nietbedoeld.
Heer: „Ik zou gaarne een vette gans
zien."
Bediende; „Een oogenblikje, de juf
frouw komt direct."
Het spiegelbeeld.
'Kleine Lotje (die de zwanen in een vij
ver bekijkt): „O, maatje, kijk dien zwaan
eens, daar hangt er van onderen nog eentje
verkeerd aan
Moderne vrouv.
.„Nu ben ik vanmorgen aan een novelle,
een handwerk en een pudding begonnen,
en ik weet niet wat van de drie II; nu het
eerst zal afmaken."
Beste sigaren.
Zij (tot haar man): „Maar, Jan, rook jij,
de sigaren niet, die ik je voor je verjaardag
gegeven heb?"
De man: „Neen, kindje. Ik ab er t&ter
plannen mee: ik bewaar ze tot ome jongen
groois en dan zou willen rooken!"