VAN MET
ffo. 15838.
*7 October.
Anno 1911.
•/^m>v,iiii;;iii;Tii;i;;iiii;;iiiiiTiiii;;;iii»iiiii;»^^'-
ZONDAG5BIAD
IEID5CM DAGBIAD
(-) ZIE IN". (-)
Prentbrief kaarten.
Ill 0 I t t t t t 4 4 t Hi
Daar lag ik nu reeds acht dagen en nach
ten in de s(paarzaam verlichte kamer en
veelde de uren als grauwe dieren voorbij-
sluipen.
Sinds acht dagen had ik den helderen}
hemel niet meer gezien, noch d,e hoornen in
herfstgewaad. Mijn blikken waren binnen
waarts" geslagen en ik aanschouwde bergen
'en verwij derde wouden en wonderlijke bloe
men. Nu eerst leerde ik de boomen bij hun
naam noemen en de geur der bloemen on
derscheiden en een hevig verlangen werd in
mij wakker naar de wereld buiten.
Menigmaal, als de gedempte schreden van
de verpleegster door het vertrek klonken,
wendde ik het hoofd om:
Zuster, schijnt de zon vandaag?"
„Neen, Robert, vandaag niet."
„Zijn er veel wolken aan den hemel, zus
ier V-
„Heel veel, en heel donkere."
„Maar telkens breekt de zon toch door,
nietwaar, zuster
„Zeker, telkens wordt het wat lichter."
„De boomen zijn zeker al erggeel* hè
zuster
„Ja, geel en ontbladerd; sommige zijn al
heelemaal kaal."
„Ik zou zoo erg graag de "boomen eens
zien."
„Geduld maarl Over een poosje ben je
weer beter."
Toen zag ik in mijn verbeelding weer
het groene voorjaar en den schoenen zomer.
Mijn vader zag ik, hakkend en gravend, en
ons tuintje met de nette, smalle paadjes.
Acht lange dagen en nachten lag ik nu
al onafgebroken te bed.
Ik voelde mij volkomen gezond; alleen
mijn oogen waren door een licht vérband be
dekt. Op een zwart bordje aan het boven
einde van mijn bed stond mijn naam: „Ro
bert Walter. Twaalf jaar."
Behalve mij lagen er nog twee lijdensge-
ncoten op het zaaltje. Deeen was een
bleeke, zwakke jongen van mijn leeftijd, die
heel verstandig kon redeneeren en iedèren
dag bezoek kreeg. Ik schaamde mij vaak voor
mijn domheid en onnoozelheid, als hij een-
vcudig-weg moeilijke, mij geheel vreemde
onderwerpen besprak. Daar hij evenwel een
massa vijgen, pralines en sinaasappelen
kreeg en er mij gul van meedeelde, wreekte
ik mij op andere oogenblikken niet over
mijn minderheddsgevoel, zooals andere jon
gensmanier is. Zoo waren wij na verloop
van twee dagen reeds dikke vrienden!
De ander was een gymnasiast, weinig
spraakzaam, bijna stom tegen ons, vreeselijk
ingebeeld en volgens onze meening erg dom.
"Wij hielden geen van beiden van hem. Hij
kre'eg ook geen bezoek en geen lekkers.
Daarenboven lachte hij spottend, als wij
elkander vertelden van onze spelletjes, van
onze vrienden en onze leeraars.
Op een goeden middag gebeurde er iets
ongewoons, dat ons alle drie in opschud
ding bracht en ons niet meer verliet.
De vierde plaats op onze kamer werd in
genomen. Een blinde jongen van vijftien
of zestien jaar. Blind I "Wij schrokken er van.
Toen de zuster hem binnenleidde, richtte
ik mij in bed overeind en. lichtte het don
kere scherm voor mijn oogen een klein
beetje op. Ik zag duidelijk hoe hij de rech
ter hand tastend voor zich uitstrekte.
Hij was blond en gezet en hield het hoofd
hoog opgericht.
De zuster sprak hem! zacht en liefderijk
toe en bracht hem naar een stoel. Toen
verdween zij een oogcnblik.
Ik staarde hem aan, zooals hij daar zat,
de handen' gevouwen op de tafel, de geopen
de oogen naar het plafond gericht. Het was
doodstil in het vertrek. Plotseling vroeg hij:
„Is hier nog iemand?" De weeke, angstig
vragende stem verschrikte ons opnieuw en
wij bleven zwijgen.
Eindelijk zei ik, dat er nog drie jongens
waren.
Toen noemde ik onze namen. 1 I
„Zijn jullie ook blind vroeg hij.
Mijn stem beefde, toen ik antwoordde.
„Neen, wij zijn niet blind."
Hij trachtte te glimlachen. „Ik heet Hans",
zeide hij toen.
Hans
„Morgen moet ik geopereerd worden.
..Eerst mijn eene oog en de volgende week het
tweede. Ik ben al tien jaar blind. Dat moest
eerst uitwoeden, heeft de dokter gezegd. Nu
is 'het zoover. Zij gelooven, dat ik 'weer
wat zal kunnen zien. Ik ben zoo blij. Mis
schien word ik wel weer heelemaal beter."
Wij luisterden met ingehouden adem. En
toen de zuster binnenkwam, kenden wij zijn
geschiedenis."
Arme, gelukkige Hansl
Als ik mij later in mijn leven wanhopig
veelde, zag ik je groote grijze oogen voor
mij, die niet zien konden, en hoorde ik je
woorden van hoop: „Ik ben zoo blij. Mis
schien word ik wel weer lieelmaal beter."-
De eerste operatie was afgeloopen.
Hans vertelde ons na een paar dagen uit
ziju leven, vroolijke en treurige gebeurte
nissen.
Aan onze vragen kwam geen einde en hij
verheugde zich over enze ongehuichelde be
langstelling in zijn lotgevallen.
Soms las hij in een groot hoek. In het be
gin waren wij verwondard, en vol bewonde
ring voor deze kunst. Vlug gleden zijn.
wijsvingers over de regels der geprikte let
ters van bladzijde tot bladzijde.
Hij las even vlug als wij en zeker beter
dan wij. Zijn stem stokte nooit. Zonder ha
peren, luchtig en los, knoopte de eene zin
zich aian den anderen.
Dan kwam hij soms plotseling overeind en
wendde zijn hoofd naar ons toe.
„Of het gelukt zou zijn Zou ik weer kun
nen zien? Als het maar zoover al was, dat
zij het verband losmaakten
Eens op een morgen riep hij de zuster. Ik
hoorde hen samen praten. De zuster scheen,
hem te troosten en te kalineeren. Ziju stem
werd steeds luider.
„Ach toe}' zuster Helena, een heel klein
eindje maar. Of ik het zie schemeren, het
licht! Ach toe zuster! Maak het verband
los."
„Ik mag niet, Hans."
„Wees eens lief, zuster, een klein eindje
maar. Ik ben zoo ontzettend bang, zuster fa
"We trachtten hem wat af te lei,den,
hij bleef den heeLen dag onrustig. J-
Eindelijk kwam de lang-verwachte dag. i
Reeds heel vroeg was Rans wakker ea'
riep ons.. Hij. zat recht overeind en vertelde
allerlei verhalen, die wij al kenden,- eg
nieuwe. i
Dan lachte hij weer zonder aanleiding
Dikwijls klonk ziju stem aangedaan. Hij
praatte over zijn verleden en over zijn tcx*
komst en zweeg dan weer plotseling stil. 15
De dokter kwam en maakte voorzichtig heti
verband los. Hans zweeg. Onzeker tastten
zijn bevende handen over het dek. Onze har
ten klopten bijna hoorbaar .Wij waren be-,,
reid bij het geringste teeken overeind to
springen. j
Daar klonk een schreeuw, scherp en haas
tig. „Ik kan zien!" Hij schreeuwde als een,
bevrijde: „lk kan zien!" Hij lachte: „Ik kan:
weer zien; daar ginds is het venster; ik zie;
het licht sühemeren. Zuster Helena, dokter*
het is licht om me!"
Ik was naar zijn bed geloopen cn greep
zijn handen. Ik verheugde me in ziju geluk.
Dien dag waren we allemaal vroolijk.
Zijn oog werd steeds sterker. Den volgen*
den morgen kon hij reeds zijn vingers tegen
Iret' licht -gehouden, onderscheiden. Na een
paar dagen werd ook zijn "tweede oog ge»
opereer fl. \r
Teen* werd ik als voorloopig genezen ont
slagen .en ik heb Hans nimmer weer gezien.
Vergetfcnheb ik hem echter niet en dat
weet ik. zeker: Hij heeft weer lecren zien.
Ik kan niet aannemen, dat zooveel vertrou
wen en zooveel dankbaarheid ijdel zou zijn.
En gij, mjjn vrienden? .Waarom zijt gij
zoo dikwijls treurig en ondankbaar? Ik.
wenschte "wel, dat ik u deze geschiedenis al^'
een gelijkenis verteld had.
Aan een opstel van Franz Eisenbach in
,,Die Umsehau" over de geïllustreerde
briefkaart is het volgende ontleend:
Er zal wel geen tweede voortbrengsel van
kunstindustrieele vinding zijn aan te wij
zen, dat zich in alle landen en bij alle
volken in zoo groote populariteit mag
verheugen als de versierde briefkaart. Zij
heeft een sport doen ontstaan, die dage-,
lijks nieuwe vrienden wint, en een bloeien*
den tak van bedrijf het aanzijn gegeven*
waaraan kunst, nijverheid, handel en ver-;
keer een evenredig aandeel nemen. De
vervaardiging van prentbriefkaarten in_
haar groote verscheidenheid geeft dagelij kg
aan duizenden mensöhen brood. Lithogr^
fie, fotografie en kleurendruk zagen zich'
door dat bedrijf een geheel nieuw en. winst-^
gevend arbeidsveld geopend. Aan de prenbt
briefkaarten-industrie werken talrijke per
sonen in steen-, licht-, koper- cn boek
drukkerijen, in de papier-, karton-, machi
ne- en vervenfabriekenzij neemt artisten
en fotografen, ja zalfs beroemde kunste-,
naars, den groot- en kleinhandel, den ex
port en nog vele andere beroepen in haar
dienst.