IE.ID5CH DAGBlAD Oud-Italiaanscli huwelijksgebruik RECEPT. ALLUItLEI. No. 15832. 30 September. Anno 1911. 7 T Té gil? li ïiTT »i èlITi ïi IT I i iliTl li ïil Vm HET r H ill 111 WEERGEZBERL LUCIFERS. L ratorium te Montpellier. Het resultaat de ter proefnemingen was, dat: lo. Oude couranten, prospectus :en, bro chures en andere drukwerken geheel en al .verboden moeten worden voor bet inwikke len van zoowel droge- als natte voedings middelen; 2o. oude handelsboeken, belas tingbiljetten, registers en d lijke kun nen toegelaten worden voor drog eetwaren als het papier zindelijik is; 3o. alleen niet kunstmatig gekleurd, niet bedrukt of niet beschreven papier mag vóór vochtige voe dingsmiddelen worden gebrüikt; 4o. winkel visitatie of andere behoorlijke ^ontróle is dri ngend rioodig. In ons land bestaan dergelijke bepalingen helaas nog niet. Een Italiaansch blad deelt een interes sant oud huwelijksgebruik mede, a'at nog bestaat in Yaorie Orsogna en naburige stre ken. Op den dag^ dat de bruid met haar toe- komstigen man voor het altaar zal treden, verschijnen plotseling alle bloedverwanten van d'en bruidegom voor het huis van de bruid. Zij beginnen de buren te ondervra gen of niemand „een verdwaald lammetje'' gezien heeft. Allen schudden het hoofd, maar d'e naspeuringen worden dan hoe lan ger hoe levendiger en ten slotte beginnen de bloedverwanten van den bruidegom in de gehèéle omgeving naar het lammetje te zoeken. Zij komen dan aan het huis van de bruid, waar men intusschen de deur zorg vuldig gegrendeld heeft. Zij beginnnen te kloppen, dreigen de deur in te zullen slaan en voeren aan, dat geloofwaardige getuigen verzekerd hebben, dat het schaapje dit huis binnen geloopen is. Uit het venster komen booze antwoorden; bedreigingen en ver- wensahingen worden luide geuit en het ge- heele dorp loopt samen. Ten slotte (klimt d'e naaste bloedverwant van den bruidegom door het venster in het huis en opent dé deur voor de zoekende horde. Met vreeselijk lawaai stormt de schare het huis binnen, dat van den kelder tot het dak wordt doorzocht. De bruid moet zich vooraf in een donker hoekje onder een bed verstopt (hebben, en de traditie wil, dat de naaste bloedverwant van den bruidegom haar aan het slot van de jacht Vindt. Hij zoekt ijverig in alle hoeken en gaten, doet alsof hij niets ziet, rent door alle kamers en trekt ten slotte het angstige lammetje uit den schuilhoek. Aan de hand voert hij de bruid dan naar de keuken en danst met haar, waarop een vroolijk feest maal dit eerste deel van de plechtigheid be sluit. Dan leidt de gelukkige Vindji* de bruid eer kerke en blijft bij haar tot bij het al daar. Ook gedurende de inzegening blijft hij aan haar rechterzijde, terwijl de bruidegom zelf de plaats aan haar linkerzijde inneemt., CITROENEN. Het aantal verbruikte citroenen is in den afgeloopen zomer, dank zij de vele „kwasten," verbazend groot geweest., En toch' had men aan citroenen geen oogenblik gebrek. Hoe groot ook het aantal drinkers van „kwast" was, nooit heeft men behoe ven te staken met het opdienen van dezen verfrisschenden en gezonden drank door gebrek aan citroenen. Is de voorraad dan zoo onuitputtelijk? Worden er zooveel van deze vruchten ge kweekt? Het land, waar de citroenen bloeien, is en blijft nog immer Italië. Het voorziet voor tweederden de Vereenigde Staten en voert er gemiddeld per jaar aan citroenen twee millioen kisten in, elk wegende 37 K.G. Californië, de eenige Amenkaansche Staat, waar de citroen met succes gekweekt wordt, verschaft één millioen kisten per jaar. Hoewel de citroenen door geheel Italië gekweekt worden, is Sicilië toch het voor naamste gebied van citroencultuur. Er zijn op dat eiland ongeveer 7 millioen citroen- boomen. In 1907 bedroeg do oogst alleen in Sicilië en Calabrië het reusachtig aantal van 6,900,(XX),000 vruchten. Over den oogst der citroenen 't volgende: De hoofdoogst in de Noordelijke gedeel ten van Italië valt gewoonlijk in de eerste dagen van October, terwijl te Syracuse de hoofdoogst in begin Febrüari valt. In de provincie Palermo plukt men gedurende het geheelo jaar citroenen. Van de 7 mil liard citroenen, die Italië jaarlijks oplevert, wordt een klein derde deel in het land zelf verbruikt; iets meer dan een derde wordt uitgevoerdterwijl de overblijvende vruch ten naar de fabrieken gnan, waar men ze gebruikt tot het vervaardigen vjtn citroen- zuurzout, ook wel ei tract genoemd, en citroenzuur. De totale omzet aan ci treeften, zoowel de versche vruchten als de juist genoemde producten, schatte men in 1908 op 43 mil lioen franken. STOFGOUD. Ik zeg, dat in een land, dat door een vrouw geregeerd wordt en waar men de vrouw toelaat grondbezit te hebbm c l in kerk- en armbestuur te zitten, geen recht matige reden bestaat waarom zij niet zou stemmen ook. Benjamin Disraeli. De rijkdom heeft nog nooit een burger tot demagoog gemaakt; de armoede des te vaker. W. H. R i e h 1. Koezenfpekken in Japan. De Japansehe tandarts trekt de tanden en kiezen van zijn patiënten met de vingers uit, zonder zich' van eenig instrument te be dienen. Hij grijpt bijzonder handig met zijn éénè hand den patient bij zijn kaak, zoodat hij den mond met. sluiten kan; dan steekt hij duim en wijsvinger van de andere hand den patiënt in den mond en trekt, als het noodig is in den loop van een minuut zijn slachtoffer vijf, zes, zeven tanden of kiezen uit, zonder dat deze in staat is, zich ook maar eenigszins te verweren. Al lijkt dit ook een weinig onmogelijk, men zal kunnen begrijpen hoe dat kan, als men weet, op welke manier de Japansehe tandartsen in de uitoefening van hun be roep voorbereid worden. In een smal hou ten bordje worden gaten geboord en in deze gaten worden pennen geslagen; dan wordt het bordje aan den vloer vastgemaakt en de leerling-tandarts moet met duim en wijs vinger van de rechterhand de pennen de een na de ander uit het bordje scheuren, zonder dat aan het plankje zelf óok maar iets in beweging komt. Deze oefening wordt eerst gedaan met dennenhout, dan met eikenhout en ten slotte met een plankje uit een nog hardere houtsoort, terwijl telken male de pennen of nagels dieper en vaster in het hout gedreven worden. Zoodra de. jonge arts het laatste station op d&zcn weg glorievol heeft bereikt en doorloopen, is hij voor de uitoefening van zijn beroep op levende menschen gereèd. .Het niezen als een gevaar voor vliegeniers. Het niezen is een der grootste rampen, welke een aviateur kan overkomen. Zoo verklaart ten minste de aviateur Harry Atwood, die in Noord-Amerika zoo kranig heeft gevlogen. „Gedurende mijn vlucht over Cleveland (Ohio) vloog een klein insect in mijn neus. Ik voelde een neiging tot niezen en ging er zoo sterk mogelijk tegen in. Daar ik ten slotte bemerkte, dat niezen onvermijdelijk was, spande ik alle zintuigen in, orn bij het niezen de macht over mijn machine niet te verliezen. Het was de eerste keer, dat ik hoog in de lucht moest Diezen, en de gedachte kwam in mij op, dat zoo menig aviateur, die thans met meer onder ons is, waarschijnlijk op deze wijze den dood heeft gevonden, door het ruggelingsch buigen van het hoofd, door het verlies van de spankraeht der zenuwen en waarschijnlijk ook door een kleinen druk van den hefboom, waardoor de machi ne het evenwicht verloor en liet niet meer kan herstellen. Ik hoop, dat ik nooit meer van mijn leven behoef te niezen, wanneer ik boven in de lucht ben. Dat is een van de donkerste schaduwzij den van de aviatiek." Appelgerecht. Tien mooie appelen worden geschild, in vierdepartjes gesneden, van de klokhuizen ontdaan, dan met wat water en suiker, des- verkiezende ooik een citroenschilletje, lang zaam gekookt; maar ze mogen niet breken. Te gelijk wordt een kwart Liter melk met drie eierdooiers, een kopje room, een lepel tarwemeel en een lepel suiker geroerd, bo ven 'bet vuur geklopt tot het gaar is en daarna, als het afgelkoeld is, over de appe len gegoten. Hierna wordt het geheel een kwartier voor het opdienen met een halven Liter geklopten, met suiker en vanielje ver mengden room overgoton. Y oorzichtig? Hoofdredacteur: „Kijk eens hier, jpnge man, bij zoo'n berichtje moet je een beetje voorzichtig zijn. Een „zoogenaamd' „naar heo heet", of „naar wij geloov n", doet altijd goed". Toen de jonge man dien avond een con cert te verslaan kreeg, paste hij de les als volgt toe: Meneer Bruins, naar het heet een zanger van groote bekwaamheid, zong een zoogenaamd lied, en gaf, naar wij ge- looven, ook een toegiftje. II ij w e e t h e 11 De familie, waarvan een der zoons weldra zijn militaire dienstplichten zal hebben te vervullen, zit aan tafel. Als er asperges op tafel komen, zet zoonlief een zuur gezicht en hét blijkt, dat hij ze niet blieft. Woedend stuift zijn vader op: „Wat, lust jij geen asperges? Nu, wacht maar, in de kazerne zal je zo wel leeren eten 1" Hoogste nthusiasme. „Ik zeg u, onze nieuwe tenor is nu reeds populair. Gisteren zong hij den Lohengrin. Het publiek was zoo geestdriftig, dat men op het toorueel (kwam, 'hem den zwaan uit spande en zelf hem over het tooneel trok Kalmte. Hij komt laat in den nacht thuis en werdt door zijn wederhelft met scheldwoorden ont vangen „Monster, ik kan je niet zien!" „Een oogenblikje, kindlief; ik zal dade lijk licht opsteken." Verschillende uitwerking. „Telkens als ilk je ontmoet, denk ik n de vijftig gulden, die ik je twee jaar gele den geleend heb." „En ik vergeet het telkens in de vreugde van 'het wederzien." Arbeid een zegen. Heer (tot jong verkwister): „U vindt ar beid zeker geen zegen V' Boemelaar: „Natuurlijk welals mijn va der niet gewerkt had als een paard, zou ik nu toch nog niet kunnen rentenieren?" V erstrooid. Ambtenaar (bij de douane): „Sigaren?" Piofessor„Dank u, ik ben no*1, voor zien Een verzoek. Op een groot handelskantoor in de 'ity te Londen kan men aan den wand het vol gende opschrift lezen: „Klerken, die ver liefd zijn, wordt door de direetio verzocht van 9 uren 's voormiddags tot 6 uren 's na middags niet aan het voorwerp hunner Jief- de te denken." Haar borduurwerk had zij even laten rus ten. Kleine, sierlijke handwerkjes waren het, alle in den vorm van een wingerdblad. Als zij op matkleuri^e zijclc vastgehecht werden, stond het allerliefst. Een dier mooie wingerdblaadjes wond de borduurster zich spelend om den vinger, strekte het toen weer over den rug dei- hand, om elk plooitje te verwijderen. Wvt was het toch mooi en rank Met een blik vol tevredenheid en voldoening keek zij naar het werkA dat zij morgen in clen winkel moest afleveren. Twee dozijn had zij be loofd er dagelijks te zullen maken. Dat bracht wat geld op om te kunnen leven. Leven. Werken. Borduren van den morgen tot den avond, vermoeiend was het, en de oogen begonnen reeds pijn te doen. Even sloot zij deze, als wilde zij sluimeren en ruimte geven aan haar verbeeldingskracht zonder gevaar deze door een blik der wer kelijkheid te storen. Een tafel was bereid voor. een groot en uitgelezen gezelschap. Glanzend d.amti«t.,_ kristal en zilver en porselein was er uit gelegd, een rijke bloemenschat zond kao.it bedwelmende geuren op en bij elk fijn gesle pen wijnglas lag een wingerdbUid op /ïjdeyi ondergrond. Haar werk Nu komen de gasten binnen. Een keur van toiletten, een schittering van juwee'on en uniformen 1 Schoone vrouwe in rui- schende zijde, edelgesteenten om hals en polsen en in het (kapsel. Naast en achter haar de heeren in onberispelijke avond- kleedij. Het waren er velen, jongen en ouden. En bij hen een knappe jonkman, hoog gewelfd voorhoofd, blank en rein met frisschen oogopslag en blozend van gezond heid en levensmoed. Haar jongenHaar Willem, die jaren geleden naar de nieuwe wereld was gegaan, omdat hij met vader had getwist en hij niet blijven wilde, vant dé ruimte op het kantoortje was hem te eng en de lucht was er hem te drukkend. Plots staat de borduurster op. Niet droo- men, niet peinzen Aan het werk om de droombeelden te verdrijven! Nog worstelen er een glimlach en een traan in den oog boek, maar de borduurnaald gaat al weer rusteloos op en neer één, tw^; één twee; één, twee. Half luid telt zij mede om bezig te zijn. De gedachten laten zich echter niet dwingen Weer dwalen zij af van het werk. Het oogenblik moet toch eenmaal komen, dat haar jongen terugkeert. Toen vaders dood hem bericht was, kwam zijn brief met de verzekering: „Ik ben op weg mijn plaats in de wereld te vermeesteren. Als ik ge slaagd bep kom ik u halen". Hij komt mij halenDan is alle leed en zorg voorbij. Het oogenblik moet tDch eenmaal komen; misschien is het al niet z^o ver meer. Als de bel cv^rgaat, zal zij aan den klank wel hooren, dat haar jongen gekomen Zijn hand was altijd zoo forsch en zijn ruk wras zoo driftig. Misschien kent zij hem niet eens meer. Hij is natuurlijk veel gr->3- tcr en manlijker geworden. Maar aan zijn oogen zal zij het toch wel zien en aan zijn stem zil- zij bet toch wel hooren, dat het haar jongen is. En dan-zal hij haar in zijn armen sluiten, fluisterend: „Moeder, vergeef het me» dat ik zoo langen tijd niets van mij liet hooren. Ik was op mijn belofte, in te lossen en ik wilde eerst tot u spreken als de tijd gekomen was. Pak nu uw boeltje en ga iret me mee naar c'en overkant van het rroote water, waar ik mijn tehuis heb gevonden.'' Met open oogen heeft de borduurster ge droomd. Haar wasbleeke vingers grijpen de naald weer. Wat is net al laat en wat moet zij nog veel doenVaridaag schiet zij al heel si edit opdat gaat weer nachtwerk worden want moygen moeten de twee dozijn afgele verd. Dat moet, want anders zou zij haar klant wellicht verliezen. Nu vliegt de naald weer op en neer. Eén, twee; één, twee. Zij laat zich niet storen, want zij moet werken, zij moet'leven. Eén, twee; één, twee. En midden in de volkomen stilte der kleine kamer hoort zij eensklaps zachtjes bellen. Bellen? Zoo laat nog? Wie kan -dat we zen? Dat moet een vreemdeling zijn, die zich in de deur vergist. Het lampje steekt zij aan, want in de gang ishet donker. Dan gaat zij langzaam naar de. deur, laat deze op den ketting en opent een handbreed, om in den donkeren nacht te vragen: „Wie is daar en wat moet u?" „Moeder, doe open, ik ben bet. Willem." Haar Willem! Zoo is dan toch het oogen blik gekomenEen bezwijming dreigt haar te overrompelen. Maar zij is sterk en moe dig. Met bevende handen schuift zij de slui ting weg. De deur gaat open, een wind vlaag blaast het lampje ".it. In het donker voelt zij zijn hrfnd, zijn arm, en zoo voert zij haar Willem naar de huiskamer. In de deur blijft hij staan. Het licht ver blindt hem, een huivering vaart door zijn leden, aan den wand klemt hij zich vast, een felle hoestbui doet hem snakkend zoe ken naar lucht. „Willem, mijn jongen, wat is er toch met je?" „Vraag me niets, moeder, ik ben zoo moe. Drie weken heb ik in Hamburg' in het Ziekenhuis gclcge.i. Toen ben ik weggeloo- pen om u nog te zien, want de dokter heeft gezegd../' „Ga zitten, mijn jongen, cf beter nog, kom hier op de sofa. Wil je wat thee of wa ter, mijn jongen?" „Neen, moeder, geen thee, geën water. Ik wil alleen maar rusten,, want ik ben zoo moe." En zij helpt hem naar de sofa, spreidt daar een kussen en laat hem zachtjes leu nen. Haar jongen is dat? De jonkman uit haar droomen? De strijder, die zijn plaats in de wereld veroveren ging en haar dan zou komen halen? Een bleeke, uitgeteerde zieke, met ikoortsvlammen op de jukbeende ren onder de diepliggendp oogen, die geeil; gloed meer hadden. Een gebroken leven, een verloren mensoh, door den dood reed* geteekend, In zijn smalle borstkas piept en knarst het en de hand ligt krachteloo*, over den sofarand. Of zij den dokter zal balen? Wat kan die zeggen en wat kan die doen? Haar oog' heeft WiJleïn gezien. Dat oog bedriegt zich' niot. Zij weet, dat zijn tijd' is gekomen., Gauw, heel gauw al, misschien wel over enkele uren. Dan dekt 2ij het licht der lamp met een - doekje, opdat zijn oog rust hebben zal. Dicht heel dicht sohuift zij haar stoel naar zijn ligplaats. Geen traan is er in haar brandend oog. Het weerzien is gekomen en' zoolang als hij nog leeft, zal z.ii voor hem, werken. Reeds is de hand uitgestrekt naar het borduurwerkhaar vingers omklem men de naald, want morgen moeten de twee dozijn wingerdbladeren afgeleverd worden. Eén, twee; één, twee; één, twee De eerste luciféls, die in den handel wel> den gebracht, werden uitsluitend met de hand gemaakt; het hout werd uit de hand tot stokjes gesneden, en het indompelen der houtjes in de ontvlambare massa ge schiedde door werklieden, evenals het ver vaardigen en het vullen van de doosjes. Thans wordt in de lucifersfabrieken nage noeg alles machinaal gedaan en de arbei-, ders hebben niets anders te doen dan de' verschillende machines voor het snijden van houtjes, het makèn van doosjes, enz. te, bedienen. Er zijn zelfs in Amerika verschei-' dene fabrieken, Waar door een machine alles achtereenvolgens wordt gedaan, van het kleinmaken van het hóut tot het afle veren van de gevulde doosjes. De grondstoffen voor de lucifersfabricage zijn, behalve zekere chemicaliën (waaronder phosphorus een groote rol speelt), hout en verder verschillende middelen, waarmede, het hout wordt gedrenkt, om het gemakke lijker brandbaar te maken, zooals: zwavel, paraffine of was, en eindelijk de bindmid delen voor de brandbare massa van de kop pen. Als zoodanig worden gebruikt: lijm, stijfsel, dextrine en ook wel gummi. Niet alle houtsoorten zijn voor lucifers ge schikt; 't hout moet zacht en poreus zijn en gemakkelijk te bewerkenhet meest wordt gebruikt het hout van espen, populieren, linden, wilgen of van pijnboomen. Het hout wordt eerst gemaakt tot zooge naamde „houtdraden"; dat zijn lange staaf jes van de vereischte dikte, die vervaardigd; worden met behulp van een bijzondere soort schaaf, waarvan het ijzer vooizien is van ronde gaatjes en met scherpe randen. Ee.n enkele machine kan in tien werkuren tot dertig millioen houtjes leveren. Afzonderlijke poetsmachines zorgen daar na voor het reinigen der houtjes van stof en van splinters, terwijl een aanbal zeven, die in schuddende beweging zijn, alleen die houtjes doorlaten, welke de vereiacht*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 17