Een uitstapje naar liet bosch.
Sterke mannen.
FEUILLETON.
Aan den oever der rivier.
bouquet, waarop prinsesje Waterjuffer
zich uitstrekte. De bloemen werden steeds
grooter, de stengels verhieven zich meer en
meer, en weldra reikte de bouquet tot aan
het venstertje, waarlangs de zwaluwen vlo
gen. Zij herkenden haar vriendinnetje.
Oogenblikklijk 6telden zij alle pogingen in
het werk om haar te bevrijden; eindelijk
gelukte hun dit. Een der zwaduwen nam
haar op den rug, en de andere omringden
haar, als om haar beteT te beschutten,
;alle vlogen onder een vroolijk getjilp ver
der, terwijl de edelsteenen weer hun gewo
nen vorm aannamen en als een kristalregen
op den grond neerkwamen.
Onder het vliegen vertelde de zwaluwen
alles wat zij onderweg beleefd hadden. Zij
luisterde met een groot genot naar hen, en
genoot van al het moois, dat ziji onderweg
zag. Eindelijk kwamen zij in zulk een
mooi land aan, dat zij meende, dat dit het
■paradijs was. Het leek wel één groot bloe-
mentapijt. Boven een reusachtig .meer,
dat een hemelsblauwe kleur had, zweefden
tyogels met den prachtigsten vederdos.
v» „Waar ben ik toch?" vroeg het prinsesje.
f „In het blauwe land: der eeuwige 'lente,
fentwoordde de zwaluwen. „Hier sterven
'<de bloemen nooit, en zingen de vogels
Cteeds. Gij zult hier koningen zijn, gij, die
({Vogels en bloemen zoo liefheb t."
1 En voorzichtig zetten zij haar öp den
ibodem neer, terwijl alle vogels vroolijk op
haar toegevlogen kwamen, en alle bloe-
jmen zachtjes op haar stengels Keen en weer
iegelden en haar een welkom toeriepen.
An
Frans èn Elsa, de beide kinderen van
oden heer en mevrouw Tonders, stonden
t4voor het raam te spreken in de huiskamer
•jen schenen zoozeer verdiept in het onder
houd, dat ze niet eens gemerkt hadden,
Jhoe moeder stil was binnen gekomen, en het
/laatste deel van hun gesprak mee aange
hoord had.,
f „Wel, wat is er kinderen, dat jullie je
(nog niet eens den tijd gegund hebt, om j©
\hoed en mantel af te doen?"
f „Och, de meeste van mijn klasse 'hebben
hen tochtje naar het bosch afgesproken
tfvoor a.s. Zondag, en toen vond ik het nu
fUiet zoo heel prettig om „neen" te moeten
'jjseggen, want ik begreep wel
„Dat vader en moedeT geen geld hebben
hoor dergelijke buitensporigheden, hè?"
./vulde' moeder aan, „bovendien acht ik het
(ook al heel onvoorzichtig."-
„Onvoorzichtig? waarom dan moeder?"
„Wel: de jongens gaan zeker h'eelemaal
alleen, zonder toezicht niet waar? en dan
eerst misschien uit rijden en zich allerlei
dingen permitteeren, die niet hooren voor
jongens van dien leeftijd en veel te veel
geld uitgeven; die 't kunnen en die het niet
kunnen! Ja, zoo gaat het dan," sprak moe
der heel ernstig, „maar daarom gun ik jul-
lie best een prettigen Zondag. Ik vind ook,
dat je nog zoo lang mogelijk moet profitee-
ren van het mooie weer, en daarom zullen
we Zondag ook naar het bosch gaan, heel
gezelligjes onder ons, en dan zullen we net
zooveel pret maken, als jullie zelf willen,-
maar heel eenvoudig natuurlijkwe nemen
onze boterhammen mee en zuilen onderweg
wel wat te drinken krijgen, en dan gaan we
heerlijk genieten van de prachtige herfst
tinten aan den vijver; je weet wel, waar je
dat mooie uitzicht hebt over dat bruggetje."
„Hè ja!" juichte Elsa, en ook Frans was
heel gauw verzoend met dat afzien van de
schbolkameradenpret, om met zijn ouders
en zusje te gaan genieten: vader kon hun
altijd zoo heerlijk op allerlei dingen attent
maken, zoodat ze in den regel nog een hee-
leboel kennis opdeden van zoo'n wandel-
(tocht..
Het weer was 's Zondags heerlijk, en zoo
beloofde het dus een prachtigen dag te wor
den. Nog vóór de koffie trok de familie op
marsch. Frans beladen met zijn botaniseer
trommel en een veldflesch vol sinaasappel-
limonade om de dorst-igen mee te laven; en
Elsa met een pakje boterhammen, enz.
„Kijk!" riep Frans opeens „daar heb'
je ze!"
En waarlijk, daar reed heel de troep jon
gelui uit, verbazend luidruchtig nu alvast!
„Het zal mij benieuwen hoe dat afloopt,"
zei vader hoofdschuddend: vogeltjes die zoo
vroeg zingen zijn in den regel voor dó
poes."
Nu, Frans had dok niets geen berouw, en
nadat zij al een paar uren onder weg war
ren geweest, stelde vader voor, of zij nu
eerst nog eens wat aan het strand zouden
gaan. Moeder en Elsa konden dan wel wat
in het bpsch blijven, als die te zeer tegen
de vermoeienis opzagen. Zoo werd. dan ook
gedaan, en niet pas waren vader; en Frans
aan het strand,- of daar''zagen ze op zee
een pleizierboot vol geladcmumet de be
wuste schoolkameraden. {Z'e^kefcen er ech
ter niet lang naar en gingen verder eiereü
zoeken van strandvogels^ veh 'wat mooie
schelpen, als ze die toevallig-, tegenkwamen
yoor moeder en Elsa., n Jd
Toen ze na een paar^ uren weer terug
keerden, scheen de pleiziérb&Ót ook op de
terugreis, maar wat was d£.t«üüi Ze waren
er nu niet meer zoo heel ver vandaan, zoo
dat ze duidelijk de gestalten in 't bootje on
derscheiden konden. Die schenen allen te
gelijk aan het roer te willen zitten, en een
verbazende opstand en gekibbel was er aan
boord.
„Dat gaat niet goed zoo'zei vader.
Straks liggen ze allen in het water, dat zaH
je nog-zien 1"
Vader waarschuwde den havenmeester nu,
en die ging in hoogst eigen persoon de jon
gelui terug halen, met bootje en al. Het
.was hoog tijd, want de kwajongens waren
veel te druk en opgewonden om h.ét er ver
der alleen zonder ongelukken af te bren-/
gen.
j De havenmeester was echter een man uit
ti 'één stuk, net de geschikte om zoo'n troep
jongens te commandeeren, dus hij had ze
vr' dan ook in minder dan geen tijd onder
appèl, zette ze aan wal, gaf ze nog een ge
duchte vermaning mee onderweg en zoo liep
alles nog goed af
Dat Erans echter nog meer pleizier zou
hebben geKad, als hij met de Toekelooze ka
meraden was mee geweest, dat zal wel geer*
oogenbhk in zijn hoofd zijn opgekomen.
Niet lang geleden trad er een man op, die
met een enkelen ruk een spel van 22 kaar
ten doorscheurde en een staaf van staal op
zijn knie rond boog. „De man met de ijze
ren handen," zoo noemden de aanplakbil
jetten hem, en terecht.
Van Hercules en Simson af is er in de ge*,
scliiedenis steeds melding geweest van ster
ke mannen. De legende .verhaalt van Ro
land, die zijn vijanden met één slag van
het hoofd tot-de voeten kliefde en met zijn
zwaard de rots Ronceval uiteensloeg»
De Fransche geschiedschrijver Froissart
verhaalt van een Spaanschen edelman
Ernauton, die zich eens op het kasteel Foin
bevond in gezelschap van andere heeren,
met wie Kij dapper dronk. Deze klaagden
oVer de koude, want het vuur in de zaal was
slecht van hout voorzien. Onze Spanjaard
ging naar het hof, waar hij een met hout
beladen ezel had zien staan, nam het dier
met zijn last op de schouders en droeg het,
de vier en twintig treden hooge trap op ia
de zaal, en wierp het hout op het vuur.
Zeer bekend om zijn lichaamskracht was
ook de keurvorst van Saksen tevens koning
van Polen, August de Sterke. Op een feest-j
maal, dat hij' aan eenige personen gaf, wa-(
ren geen kurketrekkers aanwezig. De gast
heer liet zich een langen spijker brengen
vs» v
Dat het zeker niet veel goeds zal zijn",
fiat jij met je vrienden daar 's avonds uit
voert en wie weet hoe slecht het nog met
jullie afloopt"
„Houd je waarschuwingen maar bij je,
(Philips Strogoff, daar kan ik nu buiten
^voortaan! Ik ga mijn eigen weg en heb
Wt niemand noodig."'
I „Behalve met je gewetenMaar je bent
,óud genoeg Abraham- Kom Sam, ben je
klaar, zeg je Oom dan maar goeden dag;
het is niet gezegd dat jullie elkaar weer
jgauw zult ontmoeten."
Abraham lachte, met leelijlken, valsohen
ladh! „Neen ik zal mijn neefje nog wel eens
'terugzien, en dan zullen we wel afrekenen
isamen; maar dat zijn dingen, d'ie beter on
der vier oogen geschieden, dus tot zoo lang,
/nijn jongen!"
1 „Kom maar mee, Samuel, we hebben hier
al lang genoeg onzen tijd .verbeuzeld met
dip ieelijken praat
HOOFDSTUK III.
jEenvreeselijkont w a k e n.
v Meegevoerd*
Nooit vsin te voren had Samuel zich zocê- -
zeeg geïfltoresseerd^ dit-^.
maal voor den Zwaan."-^r-^as een hut
of kajuit op, die heel klein was eh toch nog
een massa nuttige zaken bevatte.
In de eerste plaats was er een kachel
in, voor d'riecrlei doeleinden: om het eten
op te koken, om zich te verwarmen en om
er kleeren bij te drogen. Een paar krukje"s
en een ruwe tafel, vormden het eenige
améublement. Bedden waren er niet eené,
maar een paar planken deden dienst als
slaapplaatsen, en als er meer dan twee te
gelijk wilden rusten, kon men zich altijd nog
op den vloer uitstrekken,
Voor voedsel hadden ze een vaatje kool
soep,- een paar gemarineerde haringen,
gTOOte roggebrooden en bo'ekweitemeel voor
pap. Er was verder de onontbeerlijke samo
var, een soort theemachine, een paar tin-
nen kommetjes en houten lepels, een paa-r
messen en een paar aarden borden. Met een
paar pond thee en suiker "was dit ook de
heele inventaris van het vlot. Het ijs was
nu geheel gesmolten en dus kon de tocht
met gemak ondernomen worden. Samuel
moest dus afscheid nemen van Vadertje
Philips en Moeder Christina en „vlotte
zich in" bij sclnpper Ivan met zijn drie
flinke jongens. Niettegenstaande het af
scheid hem natuurlijk in het eerst nu niet
zoo heel vroolijk had gestemd, was overi
gens alles om hem heen geschikt, om het
een dertienjarigen naar den zin te maken:
een heerlijke blauwe voorjaarslucht, gouden
-- zoplicht^ flinke* sterke, ondernemende jon-.
gelui om hem heen en avonturen in het
Vooruitzicht.
Den heclen dag dreef „de Zwaan" kalm
do rivier af en daar het heldere maan was
dien nacht, hoefde men niet eens op te hou
den met de vaart. Prachtig was die tocht
door het plechtige maanlicht, langs de don-j
ke-re bosschen, waar de sneeuw nog niet
'geheel gesmolten was en waar Samuel af enj
toe iet-3 zag bewegen, een vluchtige scha-1
d'uw, terwijl Ivan dan in zich zelve brom
de: „Volk" (wolf), of „Zaitsa" (haas), of
„Zysitsa" (vos). Dien eersten nacht op de
rivier Tihonka, was een onvergetelijk© on
dervinding voor Samuel. Nog nooit was hij
zóózeer getroffen door de schoonheid der
natuur en hij vergat zijn plichten .van koks
jongen totaal, zoozeer was hij in beslag ge
nomen door al wat hij dien eersten dag om,
zich heen zag en hoorde.
Alles ging goed dien nacht en nog den
heelen volgenden dag, maar toen tegen het
völlen van den avond begon het weer te
veranderen. Een hevige wind stak op en
het water werd tot een enorme hoogte
opgezweept terwijl de storm gierde over
het water.
„Vanavond moeten we „den Zwaan"-
maar vastmeren; het zou niet veilig zijn in
het donker verder door te trekken en met
zulk weer; bovendien wordt de rivier in
dit deel rotsig en moeilijk te bevaren".
Toen de duisternis dus begon te vallen,
werd het vlot ergens dichtlhj deA .oever,