mo. 15826. LE1DSGH DAGBLAD, Zaterdag1 23 Septamber; Eerste Blad. f Anno 1911. PERSOVERZICHT. P FEUILLETON. r Tn „De T ij d" gaf het Kamerlid Van [Vlijmen zijn oordeel over het ontwerp-Mi- liti-ewet. Indien dit ontwerp wet mocht worden, zal $en opzichte van de opleiding onzer in fanterie weder half werk worden verricht. ÏWij verklaïen dit nader. Wij erkennen, dat de oefening vaii onze infanterie beter tot haar recht zal komen: lo. Idoor het instituut van de militaire werkers, 'dat in een wezenlijke behoefte, ookin oor- ,4o gs t ij d voorziet. Wij verheugen ons over de verhooging van het militie-contingent, dat onze infanterie compagnieën, d. w. z. ge vechtseenheden, zal schenken, dio een mini mum sterkte kunnen hebben van 70 man schappen, waarmede dus vruchtbare ge- vechis- en veiligheidsoefeningen kunnen ge houden worden. Maar wij keuren het in hooge m'ate af 1wij bestempelen met het epitheton onoor. Jdeolkundigdat in de wet een fatale verkorting van oefentijd wordt voorgespie geld, die de hoogcr genoemde verbeteringen wederom te niet doet. Men be.'peuvt hier duidelijk, dat de ont werper van dit stuk een genie-officier was, 'die nooit infanterie heeft onderwezen noch aangevoerd. De mogelijkheid wordt geopend om niet acht en een halve, maar slechts zes en een halve maand tot eerste oefening onder de wapenen te komen. Daartoe is noodig, dat men een bewijs "bezit van de kennis van zekere gymnastic scke oefeningen, die in een programma zijn omschreven, dat bij het ontwerp gevoegd is. Djis als een jongeling een zekere dosis gymnastische kennis bezit, kan hij veilig tVce maanden te laat komen bij den m i 1 i- tairen leergang. Ziedaar de quintessence! Sinds de sportkoorts epidemisch geworden is, wordt van die sport op militair gebied door aarts-gymnastici alles verwacht. Na poleon zei: ,,Un homme n'est pas un sol- dat," Maar ook kan men met gründ zeg gen: ,,Een sportman is geen soldaat." Het is onoordeelkundig, om den militairen leergang, die toch al te kort is', nog m'et twee volle maanden te verminderen. De Raad van Defensie keurt, zeer terecht, ideze verkorting van twee maanden eerste oefentijd af. Tussclfen haakjes willen wij hier even de opmerking plaatsen, dat die Raad van Defensie bij de Regeering niet zeer in aan zien schijnt te wezen. Wil de Raad onze ■weerkracht verhoogen, dan is de Regeering Oost-Indisch doof. De Raad betöogt in zijn rapport, dat 1(3ie> bekorting een fout is, dewijl de milti ciens in die eerste twee maanden van den oefentijd niet alleen lichamelijk ontwikkeld worden, maar reeds in allerlei technisch mi- litaire zaken onderwezen en geoefend wor den, bijv. de infanterie maakt kennis met do voor- en nadeelen van het terrein, d. w. X. yan de terreindeelen ien de terreinvoorwer- pen uit een tactisch oogpunt; men begint den veiligheidsdienst in |het open veld te beoefenen, enz. De miliciens-, die twee maanden later dan de andere miliciens onder de wapens komen, zullen derhalve niet gelijk staan in toilitairo bekwaamheid met degenen, die bereids gedurende twee maanden mili tair onderwijs hebben genotenzij kunnen derhalve niet te zamen met laatstbedoelden onderwezen worden. Er moet speciaal voor hen een klasse gevormd worden. Zij vormen alzoo 'een beletsel vóór het stelselmatig afwerken van het oefenings programma der compagnie. Niemand gevoelt zóó sterk het ernstige van deze bedenkingen, als de man, die ge durende eenige jaren 'een compagnie heeft moeten vormen en opleiden tot het gevecht. Wij 'voor ons kunnen in waarheid getuigen, dat dergelijke denkbeelden van verkorting van den eersten oefentijd rampzalig zijn Voor onze weerkracht en dat, zoo lang daar steeds 'middelen en middeltjes wto-rden gezocht iom den eersten oefentijd der infanterie te verkorten, Nederland nooit zal geraken in het bezit van een Voortreffelijke infanterie. Wij spreken nog niet van de onrechtvaar digheid, in den maatregel gelegen, omdat niet alle 'miliciens, maat énkel de atadé- bewionera van dit privilegie kunnen ge* nieten. In -tijda binnen )z'et ,,De Stand aard" boven het volgende Toen ten vorigen "jare dew crisis over Opir- log uitbrak, stond het zoo, dat va,n. de overzijde beweerd werd: Hetgeen ge wilt, is niet binnen 't jaar uit te voeren 1", en, dat wij staande hielden: „Mits dordaat aan gepakt, komt ge binnen hei» halfjaar ge reed!" Dit waö zioo bedoeld: Neemt ge alleen de pensioen-regeling, zonder meet, dan is wat te doen staat een kwestie van enkele maanden; 'dóch eisoh voor het leger is, dat ge meer doet, en tegelijk de "bevordering re gelt 'door geheel de organisatie van het officderskorps te herzien. Vooral het toenmalige Kamerlid Colijn had op dit laatste punt nadruk gelegd, en daarom' kon ook hij zich met de gedrags lijn van den toenmaligen Minister van Oor log niet vereenigen. Toen nu Colijn zelf Minister van Oorlog werd, en het eerst met zijn militair ontwerp uitkwam, liet m'on al spoedig verluiden, dat de toenmalige oppositie in het ongelijk was gesteld, nu blijkbaar de pensioenregeling niet afkwam' en dus voor later werd opgepot. We hebben dit toen betwist, en ons ver maan laten uitgaan, om maar geduld te hebben. Eer de zitting om was, zou men wel nader hooTon, hoe het stond. Welnu, reeds vóór de sluiting der zitting,- kwamen de ontwerpen, waarop het wachten was, bij de Kamer in. Ontwerpen, men lette er wel op, die volstrekt niet alleen de pen- sioenvraag regelen, maar drieërlei te gelijk geven: la de organisatie van het officiers korps; 2o. de regeling der tralrtementenen 3a de regeling dek pensioenen. En wat nog sterker spreekt, deze ontwerpen kwa men af. niet om ze ad calendas grae- cas te verschuiven, maak om ze door sup pletoir© beglrooting ten deele dadelijk te laten werken, en zelfs terug to laten gaan op primo April van dit eigen jaar. We meenon dan ook te mogen consta- teeren, dat minister Colijn door deze werk zaamheid, systematische v,erdeeling van zijn arbeid en principieele opvatting van zijn taak zijn optreden volkomen rechtvaardigt en ten zeg,en voor ons leger kan doen worden. Het animo onder ons officierskorps zal er dook werden verlevendigd. De op jaren gekomen elementen zullen niet langer tot schade van de weerkracht van ons leger blijven hangen, en 'traktement en pensioen beide zullen den nood, die in menig offi ciersgezin binnensloop, met kraohtige hand bezweren. In het ,,Sooiaal Weekblad" hé- spreekt prof. E. M. Meyers de s t ij g i n g der prijzen van de eerste levens behoeften. Hij komt tot de conclusio, dat sedert 1898 een aanhoudende rijzing heeft plaats ge had, die volgens hem nog niet zal ophou den en waarvan een der oorzaken is do steeds doorgaande stijging der weekloonen. De prijzen der artikelen in 1898 op 100 stellend, zijn deze, volgens de gegevens van het laatste landbouw verslag, als volgt ge stegen: 1898 1904 1910 Kundvleesch 100 115 119 Varkeusvleesch 100 104 141 Eieren 100 108 155 100 113 128 100 127 133 100 106 116 Fabrieksaardappelen 100 118 129 Suiker (bieten) 100 108 125 Hieruit blijkt, dat de prijzen der eerste levensmiddelen in 12 jaar tijds bijna alle 20 a 40 pCt., eieren zelfs 50 pCt., geste gen zijn. Dit staatje heeft het „Handelsblad" eeDs een onderzoek doen instellen bij per sonen, die als deskundigen kunnen worden beschouwd in zake de rjjzing en daling der marktprijzen van het vee. Speciaal heeft het blad vernomen naar de vlecschprijzen. Op deze hebben in den laatsten tijd twee hoofdoorzaken haar invloed doen geldende droogte en het mond- en klauwzeerhet reeds sedert jaren stijgen vooral sedert de beeftruflt hl Ohicagö dé prijzfên; 'énorm' op- 'dreef, mag als bekend gé acht voorden.; •Ten gevolge, der droogte hebben dé vé& houd-era hun hooivboaTaad In den èómër, reéda moeten a anspkekenóm de vliegen* plaag te vóórkomen, bleef het vee op dé weide, doch moest- bijgevoerd worden; dé helft van het hooi is reeds opgevoerd als 'de beesten op stad gaan én wie vroege"? bijv. 20 béeötesn op stal zette, kan er nu slechts 10 houden; vandaar nu voorloopig ïneer dan voldoende aanvoer op deze markt en dus voorloopig ook geen meerdere prijst stijging; hét rund.vleesoh is een dubbeltje opgeslagen, waardoor export naar Duitsch- land onmogelijk wordt, zoolang daar de in voer niet heelemaa! onbelemmerd toegestaan wordt; hét kalfévleesch staat nog op den- zelfden prijs als het sinds Februari stond, doch dit zal slechts zoolang duren tot al 'de halveren, noodgedrongen,- wegens gebrek' aan melk, van de hand gezet zijn, dan wordt een Sterke- stijging verwacht en zal kalfs-vleesch een echt luxe-artikel worden; een tekort aan vette kalveren is onvermijde lijk. Vooreerst is er nog veevoeder genoeg; het kritieke moment wordt echter over een 'maand of twee verwacht.. Heb zal er dan van afhangen of België, Frankrijk,- Oosten rijk, enz. hun grenzen voor Argentijnsch vee zullen openzetten (vee, dat 35 a 40 pCt. goedkooper is dan Jiet onze), of wij hier de tegenwoordige prijzen behouden zullen of dat, door hoogore prijzen in het buiten land, ook die hier nog zullen stijgen. Sedert 13 jaren is het vleesch aan de ïnarkt doorloopend gestegen. Was bijv. in Sept. 1898 de veeprijs 6263 cents per kilo, dit jaar is deze 84 (verleden jaar Septem ber 81—82). Slechts voor twee jaren had er een ab normale daling plaats, die echter verleden, jaar reeds dubbel en dwars werd ingehaald; en de kans bestaat, dat in Jan.-Febr. van het volgend jaar weer een abnormale duurte zal komen. Dib wat de droogte betreft; wat het inond- en klauwzeer aangaat, zoo heeft ten gevolge hiervan het slachtvee een groot tekort aan vet; de gewone slachtbeesten heb ben niet de helft van het vet, dat zij in andere jaren opleveren; vandaar reusachtige 'duurte van heb ossevet-, ten gevolge waar van het betere publiek overgegaan is, op spek en reuzel. Het gevolg hiervan is, dat de varkené veel duurder worden. Hierdoor is echter niet heb gevolg, dat het varkens- vleeöóh duurder zal worden, daar dit om de verleden jaar geleden verliezen te dekken duurder verkocht werd dan noo dig was en dus nu voor denzelfden prijs doorverkocht kam wórden. Daarbij komt, dat er in 6 maanden reedfl een nieuwe generatie varkéns gefokt kan worden. In 'dure varkenstijden ,,lögt" elke arbei der buiten een varken ,,aan"; met een oude kist en wat afval is hij klaar, iets wat met kalveren bijv. niet te doen is. In varkenSvleesoh dus vooreerst geen stij ging. Schapen vleesch is eer in prijs dalenddeze markt is geheel afhankelijk van Frankrijk en Engeland. Overigens gaat het Holland- sche volk niet tob het algemeen gebruik van schapen vleesch over en is dit ook niet te verwachten, ai mocht het andere vleesch nog zoo in prijs stijgen. Rest nog het paardevleesch, dat in en kele jaren reeds sterk in prijs gestegen is en dat op het oogenblik zoo aanmerkelijk meer geconsumeerd wordt, dat een nog ver dere stijging in prijs zeker niet kan uit blijven. ,,D e R.-K. Middenstander" zegt onder het hoofd De openingsrede en de middenstand: Verleden jaar reeds was de Troonrede voor den Middenstand een mager stuk. En dit jaar is de rede, waarmede de Minister Dins dag de Kamers opende, voor den midden stand nog véél minder. Beter gezegd Zij ïs niets voor den middenstand. Want geen enkel wetsontwerp ten bate van onzen stand wordt er in aangekondigd. Wel wordt gezorgd voor industrie-arbei ders, ambtenaren en spoorwegpersoneel, voor landbouw en landarbeiders. Maar de ver drukte middenstand wordt in alles voorbij gegaan. Zelfs van een wet op de oneerlijke con- puitien'tië, dié na dé openhartige vérklaring yam den Minister 'van Justitie, bij" móhdè yah zijn a fgevaardigde óp feet Middenstands, 'eongreó 'te itoenriond gedaam, tooh met recht te' verdachten was, valt in dit voor den [middenstand 300 treurige staatsstuk niets 'te bespeuren. - r 1 l - Andere standen mogen misschien ovér deze' jópeningsTede tevreden zijn. Dat de Midden stand er gewoonweg in wordt dood gezwegen, doet zeer pijnlijk aan. Des te pijnlijker, als men bedenkt,- dat ook yin [de nog niet afgedane wetsontwerpen, in va- rige Troonreden vermeld, de middenstand over het algemeen wordt voorbijgegaan, ja,- hem zelfs nieuwe lasten worden opgelegd! Meer willen we er voorloopig niet van zeggen.. L_, In een driesta'r Dë doodstraf on da Kerk zegt „De Standaard": De Gereformeerde Kerken hebben op haar Synode toch het van meer dan ééne zijde gewraakte besluit genomen, om, zij het ook in den zach'tsten vorm, bij de Regeeting voor de wederinvoering van de doodstraf op te komen. Dit is te betreuren. Over de doods trafkwestie bestaat onder ons geen verschil. De Antirevolutionaire partij is de eenige partij, die op dit stuk homogeen staat. Het is liet woord der Heilige Schrift, dat ons hier bindt en overtuigt. Wat in Gen. 9:6 staat: „Wie des men- schen bloed vergiet, zijn bloed zal door den monsch vergoten worden, want God heeft den mensch naar zijn beeld ge maakt" en zoo ook wat we lezen in Openb. 13:10: „Indien iemand met het zwaard zal dooden, die moet zelf met het zwaard ge dood worden", is ouder ons door geen avè- Teoh'tsche uitlegging verzwakt noch ver- valscht; en eenparig waren we daarom steeds van gevoelen, dat de Overheid ver keerdelijk handelt, zoo ze de doodstraf weg neemt uit haar reohtsbedeeling. Er is daarom' niebs tegen, eer alles voor te zeggen, dat politieke vereenigingen, zoo de tijd er rijp voor is, by de Overheid op herstel aandringen. Ook de Pers en do school der wetenschap heeft hier haar roe- ping. Maar wie hier ook te handelen hebbe, do Kerk van Christus nooit. De Kerk van Christus heeft zelfs bij executie geen andere roeping, dan om den misdadiger tot be rouw en bekeering te roepen. De bloed wraak voor do Overheid op te eischen, is iets, dat nooit op haar weg kan liggen. Een exceptie ware misschien nog te ma ken voor het geval, dat de Kerk in uitvoe rige memorie er bij de Overheid op aandrong, om in de voering van het Bewind in het gemeen, meer dan dusver met de eischen van Gods Woord te rekenen. En werd er in zulk een memorie dan op gewezen, hoe vooral in zake den nood der lijdende mensoh- heid, in do bedruktheid van weduwen cn weezeD, in de vele behoeften der lagere volksklasse, in de regeling der armenzorg, in den strijd tegen het vloeken, tegen dron kenschap en in zooveel meer, nog niet ge noegzaam in den geest van de Heilige Schrift was gehandeld, dan ja, kon er, exempli gratia, ook gewezen wórden op do doodstraf. Maar nu de Kerken dusver voor geen ander belang bij de Overheid opkwamen, nu de teerder nooden nog nimmer tot' het op gaan naar de Residentie drongen, nu maakt het een ver van gewenschten indruk, dat de Kerken, die in al het andere dusver zwegen, inzako de doodstraf nu opeens het woord vragen, en op herstel van de gerechtelijke bloedwraak aandringen. Ieder, die dit indenkt, voelt vanzelf, dat hierin iets uitkomt, wat niet bevredigen kan. Het Ecclesia non sitife sangui- n e m is misbruikt, maar er ligt toch nog altoos waarschuwing in. De „Nieuwe Zutphensche C ou- r a n t" zet in een tweede artikel haar be toog voort, dat onze tijd zich kenmerkt door heb gemis aan groote man nen, die verdienen de leiding te hebben. „De massa's zijn altijd' onzelfstandig ge weest en zullen dat wel steeds blijven; zij laten zich geheel beïnvloeden, zich drijven door enkelen in élke richting. Wanneer die enkelen nu zelf tot de middel matigh odeur behóoren d'an kunnen jij geen koers aan-j- geven; van hen gelat het „du glaubst z\ï\ iscfhieben, doch du wirst geöchoben", zij moeten de dienaren zijn der massa om te kunnen heerschen. Om werkelijk te heer*4 schen moet iemand ver boven alles uitate- ken, tegenover den waren heerscher zin- ken die kleine would-be-hcerschertjcs terug in a'e massa, waaruit zij voortkwamen. De massa kan niet heerschen, zij heeft dat nooit gedaan en zal hot waarschijnlijk ook nooit kunnen. Het is de fout van de te genwoordige democratie, dat zij dit voor bijziet. De massa mist elk stuur; is nooit doel bewust en kan daarom niets bereiken., •De elementen, waaruit zij is samengesteld, drijven haar nu eens in die richting, dan - in gene; zij denkt niet. De massa heerscht niet, zij wordt beheercht, zij wordt gedre-, ven in de riohting, welke haar leiders aan wijzen. En wanneer het nu deze aan de.' kracht daartoe ontbreekt, slingeren zijj heen en weer en bereiken nooit een doel,, of het moest dit zijn, dat zij zich een tijd-»' lang weten te handhaven, hetwelk voor 1 velen hunner het hoogste ideaal schijnt te zijn. In de geschiedenis verliezen zij zich in do menigte." j Wel heeft onze tijd veel goeds, vergele- ken bij de voorafgaande periode, meent het blad'; maar „niet de denkbeelden be- heerschen de wereld, het zijn de groote mannen, de geboren heersohers der menig te. Zij geven de richting aan." Verder zegt het artikel: „De demooratie onzer dagen is vijandig aan alles wat uitsteekt.. De ontwikkeling der massa is zona'er twijfel vooruitgeschre- den, zij is meer onderwezen. Maar de mas sa blijft massa, onzelfstandig, ontvankelijk- voor elke suggestie, Indien wellicht het gehalte een weinig is vooruitgegaan, dan Is dat ten koste van hetgeen uitsteekt, een nivelleeringsprooes, dat noodlottig kan wor den, omdat het de massa van leiding be rooft. Wat helpt alle ontwikkelend onder wijs der massa, wanneer zij niet meer in staat is iets groots voort te brengen? Een enkel groot man brengt het mensohenge- alaoht veel meer vooruit dan alle ontwik keling der menigte kan doen. Niemand zal het nut eener betere ontwikkeling der me nigte betwisten, maar men hechte daar aan niet de groote waarde, de eenvormige tint mogo wat lichter gekleurd worden, licht straalt daarvan niet af. Zij blijft grauw". Een nieuwe veeziekte in Nederlnnd* De „Hannoversche Courier" bevat een bericht uit Keulen, waarin melding wordt gemaakt van een nieuwe rundveeziekte, die in Nederland heerschen zou. Dit bericht luidt als volgt: „Van de Hollandsche grens wordt ge meld, dat onder de veestapels zich een on bekende ziekte heeft voorgedaan, waar- dooT de dieren plotseling blind worden. Ook onder de paarden is deze riekte uitgebro ken. De grensautoriteiten treffen maatre gelen, opdat de riekte niet overslaat op den Duitschen veestapel." Het ,,Hbl." heeft omtrent dit bericht ter bevoegder plaatse inliohtingen ingewonnen en vernam daarbij het volgende: „De oogziekte, die in Nederland hier en daar onder het rundvee voorkomt, bestaat in een ontsteking van de cornea. Volgens onderzoekingen van dr. J. PoeLs, directeur der Rijksseruminriohting te Rotterdam, wordt deze ziekte veroorzaakt door bacillus pyogenes, die ook de oorzaak is van een bekende nierontsteking, welke in Nederland „wrang'' genoemd wordt. Het optreden de zer oogziekte is afhankelijk van locale prae- disponeerende invloeden, zoodat voor Duitsch'land geen gegronde redenen kunnen bestaan, om tegenover het Nederlandsche vee, met het oog op deze ziekte, maatrege len te nemen. Deze ziekte schijnt van tijd tot tijd in de meeste landen van Europa voor te komen." ¥er§|i'J»@3iïs aaai 24) Haar oogrn hadden een schitterende, goud bruine kleur, het haar was het eigenaardige, rossige, dat mon op de schilderyen van Titiaan aantreft. „'t Is net een perzik!" herhaalde Johnnie. Onderwyi had het meisje do oude vrouw overgehaald op de granieten stoep te gaan zitten. Nog bleef zy zingen, maar haar stem word zwakker en begon hoe langer hoe meer te beven. De handen, die een oogenblik van te voren lievig gesticuleerden, zonken nu krachteloos op haar schoot. Het scheen, dat vrouw t'ouldour, zoodra zy zat, in een soort bodwelming geiankto. Hot meisje zette de muta weer recht 6n plooide den losgeraakten om slagdoek weer netjos om de schouders van de oude vrouw. En zy deed dit alles handig en met vlugge, sieriyko beweging. „Tk wou, dat Carne haar kon zieD," zei Keata „Laten we eens met haar spreken," zei Téphany. Het meisje keek schuw en verschrikt op, toen zy een man, een onbekende nog wel, op haar zag afkomen maar zy lachte Tephany, die haar In het Fransch aansprak, toe on keek met aandacht naar al de byzonderheden van Téphany's kostuum. Onderwyl was vrouw Pouldour ln slaap gevallen en snurkte be- haagiyk. „Ik heb vrouw Pouldour eenige jaren ge leden gekend," zei Téphany. „Zy woonde vroeger w een hutje bji.Ro8 Braz, bil de kreek." „Daar woont zy nog. Ik ben Yanntk, haar kleindochter. Ik woon by haar iu." A.lleen „Ja." „Dus de oudo man, je grootvader, Is dood." „O, al lang! En myu vader en myn twee ooms ook. Zy waren uitgevaren voor de kreeftenvangst, z\j allemaal, en nog twee anderen, en nog een jongen Zy wees naar bet Noordwesten. „Nu, en toen kwam erop- oens een hevige storm opzetten. En Zy haalde de Behouders op, zuchtte en maakte, het toeken des ki uisoa. Toen voegde *y er haastig bij: „Daarna is grootmoeder aan den drank geraakt Vóór dien tyd dronk zy alleen cider en dat kan geen kwaad." „Wat sp\jt my dat. O, wat spyt my dat!" zoi Téphany. „'t Is ellendig, ja, dat wel. Maar och, er zyn anderen, die er zooveel, erger aan toe zyn. Grootmoeder verdient in Januari en Februari ten minste nog een beetje geld met het plukken van zeewier. En ik verdien ook geld." Téphany keek verbaasd op. Yanniks handen waren niot ruw of verweerdhaar gelaat was niet verbrand. Op welke w(jzo verdiende z\j geld? Alsof zy de onuitgesproken vraag op Téphany's gelaat las vervolgde zy „lk verdien geld met do naald. Ik kleed poppen aan in de Bretonscho kostuums. M\jn poppen worden veel gekocht zy richt te het hoofdje trotsch op en in het seizoen win ik er veel op. Mademoiselle Yvonne is heel vriondeiyk voor my. Zy zendt haar gas ten altyd naar my toe." „Maar wat ga je nu doen?" Téphany keek naar de oude vrouw. „Over een paar uur zal zy wel weer in staat zyn com huis te gaan Misschien neemt iemand haar wel mee op een wagen. De men- schen zyn zoo vriondeiyk." „Mog fyner en frisaciier dan 68n perzik I" mompelde Johnnie Keats. „Ik zou wel eens willen weten of ze zou willen poseeren." Toen begon hy in allererbarmeiyfest Fransch met haar te praten, maar Yannik verstond hem niet. Keats zag Téphany aan. „Zij ziet er niet naar uit alsof zij het heel breed, heeft," gromde hij, „en het seizoen is nog niet begonnen. Zij heeft mis schien meer poppen dan zij kwijt kan ra ken. Toe, vraag u haar eens of ze zou wil len poseeren, alleen maar voor het hoofd en de kap." Téphany voldeed aan zijn verzoek. „Poseeren1? Nooit i" Zij keek naar Johnnie, die maar steeds in het Engelsch bleef herhalen: „Alleen voor het hoofd, dwaas kind, voor het hoofd, niets anders voor... het... hoofd." Hij wees op zijn eigen hoofd en lachte haar on derwijl vroohjk toe. „Nooit!" herhaalde het kind met nadruk. „Maar ik wil met dat al toch graag een van je poppen hebben. Misschien wel twee. Poupée... un... deux?" Zij begreep hem en lachte. „Mijnheer is wel vriendelijk." Daar ook Téphany haar voornemen te kennen gaf eenige poppen te koopen, kwam men overeen, dat Yannik den volgen de dag na het tweede ontbijt bij hen te Pont-Aven zou komen, om hun eenige h'arer kunstgewrochten te toonen. Maar toen Téphany aanbood de oude vrouw thuis te laten brengen in een rijtuig, bedankte het meisje. „Werkelijk, mademoiselle, ik ben hieraan gev/oon. Het gebeurt altijd." „Dan moet je trachten je grootmoeder over te halen niet mee te gaan." Yannik antwoordde eenvoudig: „Maar de anderen dan, mademoiselle, onze man nen, die daar op zee zijn gestorven... geheel onvoorbereid. Natuurlijk gaan wij altijd hierheen." „Natuurlijk," herhaalde Téphany Keats en Tépahny wandelden langzaam heen en het meisje bleef bij de oude vrouw. Téphany keek tweemaal om en wuifde haar bemoedigend met de hand toe. Toen wend de zij zich opeens tot Keats en zei met een stem, die hij ternauwernood herkende: Mijnheer Keats." Hij keek op en zag dat zij diep ontroerd was. „Ik ben tot uw dienst, juffrouw Lane." „Dio aTme oude vrouw was eens zoó braaf en oppassend. Ik vind het vreeselijk, dat ze daar zoo zit. 't Maakt me diep ellen dig. Konden we haar maar met een wa gentje naar huis laten brengen I Zouden we er toch maar geen voor haar huren?" „Dat kunnen we heel goed doen," zei de jonge man. „We kunnen er wel twaalf huren. Breek uw hoofd daar niet mee. Laat dat zaakje maar aan mij over. Zulke dingen zijn mijn fort. Ik kijk de treinen altijd na voor Carne, en regel alles, rijtuigen, trams, alles. Geen woord meer hierover. Ik breng u eerst terug naar juffrouw Machin." „Dank u. Ik zal eerst even naar het huis gaan, waar ik dit kostuum heb aangetrok ken. Als 11 een wagen hebt, maar och 1" „Is er iets m'et in den haak?" „Ja, uw Fransch is niet heelemaal in den haak." Keats lachte. „Dat is niet heel vleiend, Juffrouw Lane. Maar ik zal u eens wat zeggen: mijn Fransch is al even leelijk als ikzelf, en toch sla ik er me doorheen. U zult rien hoo gauw ik een wagen heb." Terwijl Téphany bezig was haar Breton- sche kleederdracht voor haar mousselinen zomerjapon te verwisselen, bedacht zij met weemoed, dat de twee onverwachte ontmoe tingen met Michael en vrouw Pouldour de aardige vertooning van dien middag, die zij lang van te voren had bedacht en over legd, geheel voor haar hadden bedorven. De verandering in deze twee menschen maakte haar diep ongelukkig. En wat be trof het geld verdienen van de oude vrouw, daar geloofde rij niets van. De kleine Yan nik met haar lief, teer gezichtje, was waar schijnlijk de eenige kostwinster. Terwijl zij hierover en ook over de bitterheid, die uit Michaels gelaat sprak, doordacht, begon zij zich af te vragen of het haar misschien be rouwde, dat zij in Pont-Aven was terug gekomen. Toen zij het huis verliet en de straat weer opging, zag zij haar gezelschap in de verte op haar waohten. Johnnie riep haar toe: „Ik heb een wagen en een voerman be machtigd, juffrouw LaneEn ik heb Carne gezegd, dat hij iets moois heeft gemist." „Je bent een optimistische enthusiast," zei Carne. „En waar i's dan dat mooie, dat ik heb gemist?" Op weg naar haar huis. Ik heb moeite ge had haar over te halen." Hij keek naar Téphany, die hem dank baar aanzag; toen wendde hij zich tot zijn vriend: „Morgen ruï je haar zi'en, kerel. Ze komt in Pont-Aven om ons poppen te verkoo* pen." (Wordt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5