Wagners laatste uren. De jonge stoommachine. Herkauwende menschen. Napoleon op reis. van personen, meer dan menige andere ca tegorie van arbeiders, in spijs en drank opwekking zal trachten te vinden voor hun zenuwprikkelenden arbeid. Ongetwijfeld zou de gezondheid hier beter gediend worden door groote matigheid dan door het aan wenden van prikkels; maar wij hebben voor het oogenblik nu eenmaal rekening te hou den met den toestand zooals deze feitelijk is en niet met dien, zooals wij hem gaarne zouden wensohen. In de eerste plaats wordt het hotelperso neel, onder welke benaming wij verder ook het restaurantpensoneel gerekend zul len achten, bedreigd door ziekten, welke in min of meer direct verband staan met on matigheid en onregelmatigheid in het ge bruik van spijs en drank, bijvoorbeeld, maagkwalen, lever- en nierziekten, hart-, zenuw- en hersenaandoeningen. Maar hier komen nog bij de vermoeidheid en het ver minderde weerstandsvermogen, welke o. a. hun oorzaak hebben in het steed's en dik wijls langen tijd achtereen moeten staan afwachten van de bevelen van andeTen; door de langzame verzwakking, die het ge stel op den duur ondergaat, schijnen be doelde personen gemakkelijker aan vele anderen ten prooi te vallen aan sommige ziekten, als bijv. tuberoulose. Ter verduidelijking van een en ander ▼olge hierbij een statistiek der sterfte bij eenigc beroepen. Zij is gebaseerd op een 'groot aantal waargenomen sterftegevallen en werd gepubliceerd door dr. Olge ter 'gelegenheid van internationaal hygiënisch congres te Londen. De eorste en tweede kolom cijfert geven bet aantal personen aan, dat per duizend /levenden in iedere groep per jaar stierf en wel respectievelijk voor d'e leeftijden 2445 jaaT en van 15—-65 jaar. De derde 'kolom geeft de relatieve sterfte voor de leeftijden 25—65, wanneer men de minimale jterfte, dat is dus de sterfte voor geeste lijken, op honderd stelt. Sterfte pro Sterfte iri Beroep miBe percenten 95-16 j. 45-65 J. d. minim Geestelijken 4.6 15.9 100 Tuinlieden 5.A 16.2 108 Landbouwers 7.1 17.7 126 'Onderwjjaero 6.4 19.8 129 Vrffsahcïs 8.3 19.7 143 Ti mmcriiedteai 7.8 21.7 148 Mijnweitk'eT s 7.6 25.1 160 Schoenmakers 9.3 23.4 166 'Bakkers 8.7 26.1 172 Smeden 9.3 25.7 175 Kleernrakeae 10.7 26.5 189 Geneesheeren 11.6 28.0 202 Brouwerijpersoneel 13.9 34.3 245 Steen bouwers 15.3 45.1 300 Hotelp ersoneel 92.6 55.3 397 Deze cijfers loeren, dat op de duizend /geestelijken van 25 tot 45 jaar 4.6 per jaar sterven en op de duizend van 45 tot 65 jaar /|5.9 per jaar; dit maakt gemiddeld op de JSOOO geestelijken van 25 tot 65 jaar 20.5 .per jaar of 10 pro mille. Voor tuinlieden worden dezelfde getallen 4#.5 en 16.2, dat wil zeggen te zamen 21.7 iper 2000 personen van 25 tot 65 per jaar,- fof ongeveer 11 pro mille, r Voor de groep hotelpersoneel worden de (cijfers respectievelijk 22.6 en 55.3., dat w'J [zeggen 77.9. per 2000 levenden van 25 tot 65 per jaar, of gemiddeld' niet minder dan ®5 pro mille. Zet men deze cijfers om in de statistiek, die in dergelijke gevallen het meest wer- zdohtelijk is, dat wil zeggen stelt men de •terfte voor de groep, waarin zij het laagsc lis, op 100 en drukt men dus de sterfte van jde andere groepen uit in percenten van jde minimum-sterfte, dan ziet men duide- ilijk, dat de sterfte onder de geneesheeren 1 iets meer dan tweemaal zoo groot is als tonder de geestelijken. Na de geneesheeren [volgt het brouwerijpersoneel met een sterf- E'aï van 24.5, vervolgens de steenhouwers et 300 en eindelijk het hotelpersoneel met :n sterfte van 397 percent; het percentage Jvoor laatstgenoemde categorie is derhalve ongeveer viermaal zoo hoog als dat der geestelijken.. JEen voetbal Dit monument werd kort geleden ge wonnen door de Californische universiteit als „prijs voor voortreffelijkheid in het voetbalspel," zooals het opschrift op het voetstuk luidt. Dit opschrift laat zich' ver staan, als men bedenkt, dat in Amerika voetbalwedstrijden de nationale geestdrift In het zesde deel van zijn Wagner-bi'ogra- phie beschrijft Glasenapp nauwkeurig Ri chard Wagners sterven. Ziek was de meester eigenlijk ruet ge weest. Wel hadden de repetities, de voor bereiding en de zestien eerste opvoerin gen van „Pa/rsifal" hem zeer vermoeid, en toen hij einde September 1882 te Venetië kwam, was hij uitgeput en traden de be nauwdheden, die hem sedert lang reeds kwelden, vaker in. Daarbij drukte hem liet slechte weer. Toen in Januari 1883 Je be nauwdheden heviger werden, ontbood dr. Keppler een tweeden dokter, Kurz, d'.o neuralgie van de maag constateerde, maar de zaak niet zorgelijk achtte en massage voorschreef. Deze deed den zieke veel goed; hij werd weer vroolijlc, nam zich voor zich over niets te ergeren, hield dat voornemen en toonde zich veerkrachtig en jeugdig. In Februari nam hij deel aan de carna- valspret en bewoog zich opgewekt en onge maskerd te midden van het gewoel. Nog den avond voor den 13den was hij in den huiselijken kring in prettige stemming. Hij dacht niét aan naar-bed-gaan en zei- de: „Blijft nog wat, kindertjes." Tegen elf uren speelde hij het slot van „Rhein- gold" en het was laat, toen hij ging slapen. Toen hij den 13den 's morgens vroeg op stond, zeide hij tot zijn bediende Georg: „Vandaag zal ik mij in acht moeten ne men." Na het ontbijt ging hij op zijn ka mer werken aan een verhandeling over het vrouwelijke in het menschelijke. Het re gende bij stroomen en de lucht was grauw. Toen de intieme vriend van het huis Jou- kowsky tegen twee uren kwam eten, vond hij alles zooals gewoonlijk; men praatte en wachtte op Wagner, totdat deze eindelijk liet weten, dat hij zich niet heel wél voelde. Cosima ging naar hem kijken en kwam terug, zeggende, dat haar man een nogal hevige benauwdheid hadMaar dat het be ter was, dat zij hem alleen liet. En men zette zich aan t^fei- Wagner was nu o nis dis ent. doen ontvlammen. Zoo worden bijv. de voetbalwedstrijden, welke tu'sschen de stu denten van de Harvard- en Yale-universi teiten plaats vinden, bijgewoond door 40,000 toeschouwers, die den aanblik er van het meest grootsche schouwspel ter we reld vinden. onder het werken door de benauwdheid overvallenhij was gewoon het daarmee alleen klaar te spelen, terwijl een vertrouw de dienstbode zich in een aangrenzend ver trek bevond. Zij hoorde hem djep steunen en zag den meester aan zijn schrijftafel zit ten. Plotseling trok hij heftig aan de bel en riep, met door pijn verstikte stem: „Mijn vrouw en de dokter 1" Toen Cosima boven kwam, vond ziji hem worstelend met de benauwdheid en een krachtige medicijn, baatte niet. Vermoede lijk was inmiddels van het hart een bloed vat gesprongen, wat den dood ten gevolg© bad. Uitgeput liet Wagner zich in zijn kleedkamer op een bankje neer. Georg ontkleedde hem en daarbij viel het mooie horloge, dat hij van Cosima had gekregen. „Mijn horloge!" riep hij nog. Dat waren zijn laatste woorden. Hij sloot de oogen. Georg meende hem nog tweemaal de schou ders te hebben zien bewegen. Toen dr. Keppler kwam, was de meester dood; Co sima bleef vijf en twintig uren bij het lijk waken. Wie in een moderne machinekamer, fraai ingericht en hel verlicht, een stoommachine van een paar honderd paardekrachten ge- ruisohloos haar werk verrichten zag als een vroolijk spel, die zal als hij geen techni cus is en dus de historie niet kent mooi- Ihjik inééns den ontzaglijken vooruotgang waardeeren, die honderd jaren op het ge bied van de samenstelling dezer werktuigen volbrachten. Maar leest men een zoo prach tige beschrijving, als hier volgen zal, van een stoommachine uit het begin der vorige eeuw, dan wordt het verschil tusschen toen en thans ook den leek duidelijk. „Op den weg naar het machinehuis hoor de men de doffe, geheimzinnige slagen van liet monster stap voor stap duidelijker.j Voor het gebouw soheen de grond te beven, kettingen knarsten, stangen rammelden achter het huis hoorde men water ruischen ahof een ontstuimige beek over rotsen |stroomde. Als men de hooge, flauw ver lichte ruimte binnentrad, was het in het eerst moeilijk ergens iets te onderschei den. Een donker, vormloos ding, als de 'schacht van een reusachtigen zuil, stond op |een voetstuk van ruw behakte steenen. Dit was de nieuwe cylinder, waaruit een blin kende ronde stang omhoog schoot, om dan weer in haar binnenste te verzinken. De stang hing aan een zwaren ketting, die heel hoog, haast bij het dak van het gebouw, in de hoogte werd getrokken door een arm van stevige houten balken, die zich lang zaam en plechtig op en neer bewoog, maar bij elk neerkomen met dreunend rumoer 'sjoeg op een steunsel, dat in den muur was aangebracht. Achter den steenen pijler, die 'de as van dezen balansvormigen dubbel- arm droeg, hing, weer aan een ketting, de (geweldige poinpstang, die in de grondelooze diepte eener zwarte schachtopening ver dween. Aan de armen van de balans hin- igen voor en achter den pijler andere stan gen, waarvan er één trok aan of drukte (tegen wonderlijk gevormde befboomen en •armen, die menigmaal den weg van de 'stang volgden, dan weer plotseling, alsof •zij' zich ergerden, zelfstandige, onverwachte springende bew©gingen maakten. De stang aan den anderen kant des pijlers zoog aan een kleine pomp, die in een put verscholen stond en met heftige stooten kokend water in een goot wierp, waaruit het gorgelend wegliep door een gat in den muur. Dat was de stoommachine. Naast haar in een vorm- loozen baksteenmantel ingemetseld stond de stoomketel, voor welks vuurspuwenden haard een koolzwarte man, druipend van het zweet, bezig was. Als hij de vuurdeur opende, om nieuwe kolen in den suizenden gloed te werpen, gloeiden heel de ruimte, de hefboomen en armen, de blinkende zui- 'gerstang en de zwarte kettingen in vlam mend rood licht, dat, wildbewogen, haast tastbare schaduwen in de hoeken en gaten van het sombere gebouw wierp. Verontrus tend waren de geluiden yan het monster. Het knarste en kermde, knalde en kraakte, siste en suisde, zuchtte en kreunde, nu hier, dan daar, alsof in eiken hoek een ander spookwezen zat. Alles overstemde echter den donderenden slag in de hoogte, als de hefboom op zijn steunsel stiet. Op dien slag volgden vijf seconden van plechtige stilte. Dan was het alsof iemand beneden op een stuk blik klopte; langzaam, onwillig zette de balans zich weer in beweging, onder in de schacht rochelden de pompen, en het afgrijselijk spel, het zuchten en kermen, het suizen en sissen, het knallen en slaan be gon opnieuw." Wie, die in een spiegelblank „salon" een stoommachine van honderden paardekrach- ten, nauw hoorbaar haar reuzenwerk ziet doen, kan zoo iets begrijpen1? En toch, in zulk een hel was het, dat het stoomwerk tuig in zijn kindsheid zijn eersten arbeid verrichtte. Een oude studente. Aan een der Amerikaanscbe hoogescho- ien heeft zich een tachtigjarige dame laten inschrijven als studente. Haar voorstudies lieten niets te wenscken over; haar oxamen was bevredigend. En nu hoopt zij, indien God haar het leven laat-, in vier jaar af te studeeren en den doktersbul van de facul teit der wijsbegeerte te verwerven. Miss Winship had reeds meer dan een halve eeuw geleden haar lievelingsdenk beeld in verwezenlijking willen brengen, te gaan studeeren. Doch zy raakte verliefd, getrouwd; werd moeder, grootmoeder, en de studieplannen moesten blijven rusten. En hoe zonderling bet ook moge klinken, de tijd heeft haar ontbroken, boeken en tijdschriften aan te raken. Het was voor haar een groote teleurstelling; toch bleef haar oude liefde voor de studie sluimeren. Pas op haar ouden dag nam zij de boeken weer op; zij las de filosofen, begreep ze, bestudeerde ze. En met het geduld, dat vele vrouwen eigen is, werkte zij langzaam voor haar examen, tot zij meende, diat het oogenblik gekomen was, zich geheel aan de studie te geven. Haar man stierf op hoogen leeftijd; zelfs haar kleinkinderen hadden de oude groot moeder niet meer noodig. En als echt wijs geer trok zij zich deze aardsche dingen niet meer aan dan noodig was, en liet zich in schrijven als studente in de wijsbegeerte. KtöotorHampen. De tijd is daar, dat de lampen voor gerui me n tijd in gebruik komen. Omtrent deze lampen zaj herinnerd aan de volgende wenken Houd ze goed rein. Dat is de hoofdzaak voor het goed branden. Zorg voor een geheel gevuld waterreser voir, opdat er waterdruk genoeg zij; anders zult gij last hebben van het te rug blazen van gas door het waterreservoir, hetgeen oorzaak is van een zeer onregelmatige vlam. Neem een passenden brander. Een bran der met een te kleine opening biodt te veel weerstand en doet het gas teruggaan. Een groote opemng van den brander geeft geen platte witte vlam. De brander moet zóó zijn, dat hij juist de gashoeveelheid consumeert, die door den generator wordt voortge bracht. Er moet een lichtje aanwezig zijn om te gebruiken bij reparaties van de machine in ■den avond, indien de lamp niet als één stuk afgenomen kan worden. Middelen om de lamp aan te steken, wan neer een lucifer ontbreekt, zijn: de bougio, maar dat gaat niet heel gemakkelijk. De knalpot: laat den motor zoo loopen, dat er vlammen uit den knalpot komen en steek daaraan een met benzine bevochtigden lap aan. Maar bovenalwees voorzichtig met deze werkzaamheden. Zij dienen alleen in den uitersten nood toegepast te worden. In de „Schweizer Hotel-Revue" verhaalt dr. Thraenhort zijn ervaringen omtrent menschelijke herkauwers. Een 28-jarig man kwam hem onlangs om raad vragen betreffende zijn ziekelijke ge woonte van het eten te herkauwen. De eer ste versöliijnselen deden zich bij hem voor op 18-jarigen leeftijd, toen bij student was. Het herkauwensproces begint gewoonlijk een kwartier na het beëindigen van een maaltijd en wel het vaakst na den middag maaltijd met één of twee monden vol, di© uit zichzelf naar boven komen zonder van zure oprisping of zuren smaak vergezeld te gaan. Zulks herhaalt zich hoogstens 8- oi 10-maal; nooit echter wordt de geheele maaltijd herkauwd. In den beginne spuw de het jongèmensch de hoeveelheden terug gekomen voedsel uit, doch langzamerhand gewende hij er zich aan, wijl zij geen onaan- genamen smaak hadden, ze te herkauwen en daarna weer door te slikken. Ten slotte vond hij het aangenaam, vooral als hij zijn lievelingskost bad gegeten. Zijn maag soheen een bepaalde keus te doen uit de ge geten spijzen, want sommige gaf zij terig, andere behield ze. Dikwijls waren het moei lijk te verteren stoffen, (vel, grootere stuk jes vlcesoh en niet geheel gekauwde stuk jes aardappel,) bijna nooit brijachtige spij zen, alsof de maag te kennen wilde geven, dat zij beter gekauwd moesten worden, wilde zij zc kunnen verteren. Na het her kauwen maakte de maag nooit weer be zwaar. Het verschijnsel deed zich geenszins eiken dag voor, doch was afhankelijk van den toestand van den patiënt. Bij drukke werkzaamheden of als het jongmensoh onge steld was, kwam het herkauwen het veel- vuldigst voor; daarentegen had rooken geen ongunstigen invloed, evenmin als de sport, welke druk door hem werd beoefend, van ongunstige n invloed was. De jonge 'man zag er gezond en opgewekt uit en was normaal gebouwd. Alleen omdat zijn kennissen hem om zijn herkauwen uitlachten, wendde hij zich tot den medicus. Men heeft hier dus met hetzelfde ver schijnsel te doen als bij de herkauwende dieren (bijv. boeien,) welke het voedsel eerst onvoldoende kauwen en daarna^ als zij rustig liggen, nog eens overkauwen tot het een brijachtige massa wordt. De men schelijke herkauwers zijn dikwijls groote eters, die snel en slecht kauwen, hetgeen ongetwijfeld zal bijdragen tot het verzet van de maag. Somtijds schijnt ook een ner veuze zdekelijlkheid der maag of van den slokdarm, welke van ouders op kinderen overerft, de oorzaak te zijn. Dr. Broekband beschrijft een geval, waar bij bleek, dat een vader en vijf zonen daar aan leden. Een tweede medicus behandelde wegens een andere ziekte een man, die reeds 44 ja/ren herkauwer was en wiens beide vol wassen zonen dezelfde „leeJijke gewoonte" hadden. De een deed moeite, om, als hij in gezelschap was, het herkauwen te onder drukken, hetgeen hem meestal gelukte. Merkwaardigerwijze verklaren allen, dat zij eerst bij het terugkomen van de spijzen den waren smaak, het ware genot van het eten hebben. Bij nerveus aangelegde perso nen kan ook de drang tot nadoen van in- vloed zijn. Zoo heeft men opgemerkt, dat jonge meisjes deze min of meer vieze ge woonte van haar gouvernantes, die er mee behept waren, overnamen. Over het algemeen is het herkauwou bij menschen tamelijk zeldzaam; niettemin beeft men gevallen in alle kringen dor sa menleving geconstateerd, op eiken lesftijd, doch voor het meerendeel komen de geval len bij jongere personen voor.: In een werk over Napoleon, door George Lenótre, wordt o.a. geschreven hoe a'e groote veldheer in de dagen zijner groot ste macht placht te reizen. De krijgstochten van zijn leger /voer den hem door geheel Europa, en bijna overal verscheen het Fransohe leger als heerscher en niet als vreemde. De meeste Ikasteelen waren hem bogend. Zijn staf, de officieren en lakeien van zijn hofstoet vertrokken een dag eer dan hun heer. Als 's avonds dan de keizerlijke reis wagen in galop onder de poort doorreed, stonden de fakkeldragers reeö's bij de trap gereed. Zijn eigen dienaren openden de deuren en alsof 'hij thuis was, ging de kleine man in de grijze jas de trappen op, terwijl de werkelijke bedienden van het paleis verbluft op zijde bleven staan met brandende kaar sen in de bevende handen. Door de lange rij van vertrekken ging hij dan dadelijk naar zijn eigen kamers; zijn kamerdienaar ontdeed hem van zijn kleeren, en dadelijk sprong de Keizer in het wachtende dampen de bad. Alles, wat tot zijn reisbenoodigd- heden behoorde, was van kostbare kwali teit, en het moest netjes en precies op cfo bepaalde plaats liggen. Zijn paarden waren uitstekende dieren, altijd zes, twee aan twee naast elkander gespannen, ieder paar voorzien van een bekwaam menner. Om een afstand van 20 K.M. af te leggen, werd vier keer halt gehouden, om de paar den te verwisselen, zoodat hij met dezelfde paarden hoogstens 5 K.M. reed. Het gewone rijtempo was een soort galop; men moet daarbij bedenken, dat de straten en wegen, die toen bestonden, groote he zwaren opleverden voor het verkeer. Yan lezen of het bestudeeren van land kaarten kon gedurende den tocht geen spra ke zijn. Toch moest iedere halte voorzien zijn van boeken, kaarten en schrijfmate riaal. Hij had echter gedurende zijn reis ge noeg te denken. Als hij naar net Oosten reed, was zijn geest vervuld met zijn veld- toohten. Onderweg kwamen renboden hom te gemoet. Op bepaalde plaatsen werd nij reeds opgewacht door maarschalken, di« raet hem wilden confereeren. Dag en nacht galoppeerde zijn wagen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12