-ZONDAGSBLAD
IÊID5CM DAGB1AD
STOFGOUD.
RECEPT.
ALLERLEI.
No. 15814.
8 September.
Anno 1911.
VAN HE.T
ill lil
WA CISTESi.
In het Haagsche Dierenhotel.
Hiertegen moet elke hondeneigenaar op
zijn hoede zijn. Hij moet trachten een mid
del bij de hand te hebben en dat middel
bijna dagelijks aanwenden, want vlooien
zijn taai, gaan gemakkelijk van den eenen
hond op den anderen over cn nauwelijks
hebt gij uw "best gedaan om hem er van te
bevrijden, of er zijn onmiddellijk weer an
dere, die hem het leven vergallen en hem
(geen rust laten. Tegen vlooien bestaan tal
'van middelen, maar geen beter dan het ge-
jbruik van quassiahout (quassia amara).
!Ge neemt een half pond quassiahout, bindt
het, te gelijk met een steen (deze steen
dient alleen om het pakje te doen zinken)
in een doek en legt het in een emmer wa
ter, onverschillig of het ko'ud is of warm
in 't eene lossen de werkzame bestanddee-
Ien evengoed op als in het andere. Ge laat
het hout een uur of drie trekken en bet
den hond met dat aftreksel. Beter nog is
het, wanneer gij er een zeepsopje van
maakt en de gelegenheid te baat neemt om
hem eens te wasschen. Is dat afgeloopen,
dan wordt de hond, zoo goed en zoo kwaad
als het gaat* opgedroogd en de lucht der
quassia blijft in het haar zitten. Niet alleen
rullen alle vlooien, die hem geen oogenblik
gerust lieten slapen, gedood zijn; maar er
Zullen verscheidene dagen voorbij gaan
zonder dat anderen zich bij hem wagen.
Het middeltje heeft ook nog dit voordeel,
dat het de kleur van het haar niet aantast,
en evengoed kan worden toegepast op witte
als op andere honden.
Er worden nog andere middelen aangege
ven tegen de kwalen, waaraan de hond wel
eens lijdt, en die zich vooral in den zomer
doen gevoelenmaar met het bovenstaan
de, dat een meer algemeen karakter
draagt, meenen wij te kannen volstaan.
Verjaging wan mieren.
Het Fransobe vakblad „La Boulangcrie
fcajujaise" deelt een middel mede, om ae
mieren, die provisiekasten, winkels, bakke
rijen, enz-, onveilig maken, afdoende te be-
•trijden. Daartoe beeft men alleen maar in
kaaten en op allerlei andere plaatsen stuk
jes besohimmeldie citroenen neer te leggen.
Geen versohe, maar beschimmelde. Deze
verspreiden een geur, die aan zwavelether
doet denken, en na een paar dagen zijn alle
mieren spoorloos verdwenen. De citroen
moet niet in verschen staat aan stukken ge
sneden en dan zoo neergelegd worden, in
welk geval <Je stukken spoedig uitgedroogd
zouden zijn.
Het beste is, een paar citroenen eenige
dagen op een vochtige plaats te leggen, in
een kelder bijvoorbeeld, totdat zij bodeH
zijn met een groen laagje schimmel. Dam
pas zijn zij goed om aan stukken gesneden
te worden, wamt dan verspreiden zij den
geur,"die de mieTen verjaagt.
Het middel is zeer eenvoudig en wordt
door den ontdekker, een Fr arisch geleer
de, De Parville, het eenige genoemd, dat
tot dusverre afdioende bleek te zijn.
„Visoh moet zwemmen."
Bij maaltijden met uitgebreide menu's
is het veel gewoonte met soe-p te beginnen;
dan volgt in den regel een vischgerecht en
gelijk wordt een dronk ingesteld. Wanneer
de vriendelijke gastheer zijn dischgenooten
vermanend toeroept, dat de visah zwemmen
móet, i6 óüt een toeken om van de wijnen
Ifebruik te maken. Maar nog hecrscht de
opvatting, die als het ware een axioma is
geworden, dat visch dorst veroorzaakt. Wij
gebruiken zelfs boter, die veel zouter is,
conder dorst te krijgen.
De uitdrukking is eohter overgebleven
uit de middeleeuwen, den tija' der sterk-
gekruide spijzen. De keukenrecepten van
onze voorvaderen tot bijna aan 't begin der
ISde eeuw toe getuigen namelijk van een
onmatig pepergebruik en wij zouden voor
sen fijnen maaltijd", op de oude wijze
aereid, hartelijk bedanken. Ook de visch,
«üe te kostbaarder was» naarmate zij min
der versch was, omdat daaruit bleek, dat
zij op grooter afstand gevangen was, zwom
in een bitter pepersausje en gaf gelegenheid
een krachtigen dronk in te stellen.
In de 16de eeuw bloeide de kunst om
feestmalen zoodanig te bereiden, dat deze
bij de gasten een kolossalcn dorst opwekten
en de dertigjarige oorlog in Duitschland
trof een door het drinken reeds sterk ge
degenereerd geslacht. Langzaam werd op
een verstandige manier het pepergebruik
verminderd. Koffie, thee en chocolade,
eerst door de reclame gedragen, daarna
weer heftig bestreden, deden hun intrede,
en voor de mannen was de tabak een genot
middel, welks cultuurwaarde alleen wat dit
punt betreft niet mag worden onderschat.
De keuken greep mee naar andere spece
rijen en in geringer hoeveelheden, die voor
den tegenwoordigen smaak toch nog iqeer
dian voldoende waren. In dc kookkunst is
hiervan eerst sedert korten tijd afst d ge
daan. In menig oud kookboek zijn de oude
gebruiken nog duidelijk op te merken.
Het hoogtepunt der beschaving ie over
al en altijd, in alle menschelijke zaken, het
begin van den val.
F. Ch. Sohlosser.
Het ware groote verheft ons boven ons
zeiven en lioht ons voor ajs een ster.
G o e t b e.
Gekruide rollade.
li K. G. runderlende taan één lap), lar-
deerspek, peterselie, sjalotten, zout, noot,
250 gram kalfsgehakt, 150 gram boter, of
half boter, half niervet.
Bereiding: Den lap vleesch aan
weerskanten afschrappen, inwrijven met
een mengsel van peper en zout, den buiten
kant lardeeren. De restjes spek fijn hakken,
vermengen ..met bet gehakt, fijngehakte
peterselie, wat zout en noot. Dit alles lang
roeren om een egaal gekruid mengsel te
krijgen, en deze farce dun uitspreiden op
den binnenkant van den lap vleesob. De
lende nu stevig oprollen, een paar pennen
er door steken^ of ander» maar alleen met
stevig touw dicht binden^ daarna braden
als gewoon groot vleeech. Zoo noodig voor
het opdoen wat vet van de jus afscheppen,
deze afmaken met water en binden met wat
puddingmeel.
Regen in voorraad.
De patroon was lastig. En de jongste
bediende koppig.
Hoe dikwijls had de patroon nu al ge
zegd; „Jansen, nooit zeggen, dat je het
niet hebt of niet leveren kuntAltijd slag
om den arm!" Maar Jansen was koppig.
Zie, daar staat weer een dame met hem te
praten. uEens luisteren!" dacht de pa
troon. En warempel, daar ging het weer:
„Neen, mevrouw, sllang heoben wij niets
gehad,"
De patroon kookt alweer. Dat gaat toch
al de perken te buiten 1 En met zijn be
minnelijkste lachje, niet echter zonder een
boozen blik op Jansen, zegt de patroon: „O
mevrouw, wij hebben een heelen voorraad
in reserve; u kunt zooveel krijgen als u
hebben wiltl"
Doch mevrouw keek verbaasd, begreep
en liep proestend weg. En Jansen ant
woordde op do vraag, over welk artikel hij
gesproken had, dood-lakoniek„Regen."
Opgeruimd.
A. tot B., die met de warmte zijn onge
veer 30 c.M. lange lokken had laten milli
meteren: „Kerel, wat heb jij nu een „op
geruimd" hoofd."
Verkeerd begrepen.
In een restauratie.
Heer: „Moet u zich niet van deze tanden
stokers bedienen?"
Boer: „Dank je. Ik heb er twee opge
geten, maar ze zijn me wat te hard!"
p
c=
Overgehouden.
Automobilist: „U hebt er toch goed op
gelet, dat er geen onderdeelen verloren ge
gaan zijn bij het uit-elkaar-halen van d'e
machine?"
Dorps-reparateur: „Er niets verloren
gegaanDe machine zit weer prachtig in
elkaar en ik heb zelfs nog een heelen bóe)
overgehouden. I"
Raak.
Zeker professor, bekend om zijn geestig
heid en grappigheid, werd eens door een
hoveling op de lompe aanmerking ont
haald
„Wel, professor, wat heeft u groote
handen 1 Ze zouden goed zijn om te dor-
schen."
„Dat zouden zc ook", was het antwoord,
„en gelukkig weet ik terstond, waar ik eeD
vlegel kan vinden."
De beste hulp.
Aan een dienstmeisje, dat pas in dienst
is getreden, worden door kaar meestefes
eenige strikvragen gesteld.
„En hielp je vorige mevrouw j© bij het
koken?" klinkt het.
„Ja, Boms, mevrouw,"
„Hoezoo dan?"
„O, door uit do keuken te blijven," was
Mina's kort antwoord. En daarop liet ook
haar nieuwe mevrouw haar maar alleen.
Doot een vergrootglas.
Een jachtopziener ziet hoe een vreemde
ling in een visohwater zit te hengelen en
een klein- vischje ophaalt en in zijn maud
steekt.
Dat mag niet. De man, er dus op af.
De vreemdeling duwt hem een kwartje m
de hand en stamelt verontschuldigingen:
„Och, ziet u, dat komt van den nieuwen
bril, dien ik op heb en die zoowat alles
driemaal vergroot."
„O!" zegt daarop de jachtopziener, on
tevreden met de fooi, „da-n bebt u dit
kwartje zéker oofc voor een gulden aange
zien en wilt u mij nu wel een goeden gul
den geven?"
Veel kamers.
Gast (een dorpslogement binnentredend)
„Kan ik een kamer krijgen voor den
nacht?"
Baas: „Zeker. Kees, breng mijnheer eens
naar 71."
Gast; „Zoo, hebben jelui hier zooveel ka
mers?"
Baas; „Neen, twee maar: 71 en 72."
Iet6, waar men niet buiten
kan.
Amelia: uNiet zweren bij de maan, Ci
maan, de wisselvallige maan."
Augustus: „Waar zal ik dan bij zweren?"
Amelia: „Bij iete, dat je dierbaarder is
dan alles; iets, waar buiten je niet kuot
leven."
Augustus: „Dan, Amalia. Ik heb je lief)
Ik zweer het bij mijn salaria."
"•si 1i;*
Het station te Kaapstad zag zwart van
i'e menschen. Nieuwe troepen uit Engeland
waren aangekomen en de halve bevolking
was aan het station tegenwoordig, om den
naar Transvaal vertrekkenden een laatst
vaarwel toe te roepen.
Onder hen bevond zich ook een mooi,
jong meisje, dat, op den arm van haar va
der geleund, met treurigen blik het
schouwspel aanstaarde en nu en dan half
meewarig op den ruiker Koapscho rozen in
haar hand neerzag.
Plotseling liet haar vader haar alleen
staan en trad op een groep .officieren links
toe.
Het meisje, nu geheel aan zichzelf over
gelaten, wandelde het perron over en zag,
van weemoedige gevoelens vervuld, toe.
Plotseling viel haar oog op een jong sol
daat vóór haar.
Door een plotselinge ingeving stak zij
hem haar rozen toe, die met een dankba
ren blik en een blos werden aanvaard.
„Ge gelijkt op mijn broer", zei ze haas
tig, eenigtuuifi verlegen over haar hande
ling. „Hij is ginds 1 Ik dacht, dat ge ze
misschien gaarne mee zoudt nemen. Ge
zult ze daar ginds weinig op uw pad ont
moeten."
„Ik dank er u hartelijk voor," antwoord
de de jonge man, verheugd nog op het laat
ste oogenblik een stem te hooren, die hem
vriendelijke woorden toeriep. „Ze zijn heel
mooi, en ge hebt gelijk, we zullen aan de
Modderririer wel geen bloemen ontmoe
ten. Ik zal ze in waarde houden, en de
bekoorlijke herinnering steeds bewaren."
Aan de teleurgestêlde uitdrukking van
haar gelaat zag hij, dat het compliment
haar hinderde.
„Ik bedoel dit", vervolgde hij ernstig, „dat
wij, ongelukkige kerels als we zijn, iedere
vriendelijkheid,'ons bewezen, ais een heilig
souvenir gedeniken."
„Dan ben ik zeer blij dat ik ze u gegeven
heb4" antwoordde zij opgeruimd. „Mijn
broer houdt ook zooveel van bloemen en ik
weet, dat ze hem onder deze omstandighe
den genoegen zouden hebben gedaan."
„Ja, zeker," antwoordde hij, terwijl zijn
oog en over het perron dwaalden.
Hoe is uws broeders naam, en in welk
regiment en... misschien kan ik een bood
schap voor hem meenemen?"
„O, als ge dat wilt", zei ze verheugd,
hem een kaartje overhandigend; „zeg hem
dan, dat ge zijn zuster Au guste ontmoet
oebt."
„Auguste?" viel hij haar in de rede. „Ja,
ik zal dien naam onthouden 1"
„Zeg hem, «Jet we 'fc allen goed maken en
zeer bezorgd zijn over zijn lot, dat we
nacht en dag voor zijn behouden terug
komst bidden en dat hij zorg moet dragen
voor ziahzelf. En, ach, waar zou papa in
al die drukte blijven?"
„Ik denk, dat ge hem moeilyk alleen
kunt vinden. Mag ik u van dienst zijn?"
„Gaarne. Ik was dom genoeg om af te
dwalen."
„Zeg dat niet. Ik ben er dankbaar voor."
En hij wees naar de rozen.
„Hé, daar is vader 1" riep zij verheugd.
„Dan hebt ge mij niet meer noodig," zei
hij. „Dank nogmaals voor de bloemen, on
vaarwel."
„Vaarwel"* zei ze, haar tengere hand in
de zijne leggend. „En Behouden terug
komst. Tot weerziens 1"
„Tot weerziens?" zei hij treurig. „Ik
denk niet, dat we elkaar weer zullen zien;
maar ik hoop het van harte."
Zij bloosde tot antwoord.
„Daar ligt ons huis," zei ze. „Wij zien
uit onze vensters alle treinen, dio passee-
ren."
„Ik zal het onthouden. En wanneer ik
gezond word teruggezonden, zal ik de rozen
voor het raampje houden en wuiven I"
Vóór zij antwoorden kon of het verhin
deren, had hij haar vingers aan zijn lippen
gebracht.
Zij bleef een oogenblik met kloppend hart
staan.
Zij was liever ijlings naar huis gegaan
zonder haar vader te ontmoeten, die haar
met vragen overstelpen zou. Zij verlangde
er naar, alleen te zijn op haar kamer en
te schreien. Waarom wist zij niot. Zij had
ziah vreemd gedragen, maar voelde geen
berouw over haar gedrag.
En de dagen gingen langzaam voorbij,
elk op elkaaj: gelijkende. lederen morgen
vertoonde een zwak, bleek gezicht zich voor
de vensters van het huis, op kleinen af
stand van het station.
Ten laatste werd haar geduld beloond.
Op een namiddag voor een der open bal
kondeuren van haar kamer staande,, pas
seerde een trein met gewonden. Uit een
dor laatste coupés of was het verbeel
ding? wuifde een lange, blanke arm met
verdorde rozen in de hand. Bedrogen
haaT oogen zich niet? Zij spoedde zich naar
het station. Het schouwspel was nauwelijks
geschikt voor de oogen van een zwakke, on
ervaren vrouw I Maar zij doorstond het.
Zij herkende hem. Hun oogen ontmoetten
elkaar.
„Ge zaagt het?" vroeg hij. „Zijft ge daar
om gekomen? Dat was goed van u." Hij
stak haar zijn hand toe en bracht deze aan
de lippen. „Ik vreesde, dat ge het niet ge
zien zoudt hebben, en ik voelde me zeer
teleurgesteld."
Zij wierp een schuinen blik op zijn beide
dragers, en zei toen zachtjes: „Giji rijt
niet gevaarlijk gewond?"
,.0, neen", antwoordde hij mat. „De ko
gel zit en nog in, maar met Röntgenstralen
zullen ze hem vinden. Binnen een maand'
of langer hoop ik terug te zijn. En dan
hoop ik vurig u weer te zien."
„Dat hoop ik ook," herhaalde rij werk
tuiglijk.
„Ik bedoel... dlat ge spoedig beter zult
rijn."
„En dan zal ik onverwijld terugkomen.
't Zou me spijten Zuid-Afrika voor he^
laatst te hebben gezien. Ik ontmoette uw,
hroer en ik heb een boodschap voor u. Hqj
zeide: „Zeg aan Gusta, dat ik het goed
maak en baar raad ter harte zal nemen
En ik hoop, dat wij drieën elkarder veel
zullen zien», als de oorlog voorbij is. Wij,
zijn groote vrienden geworden", fluisterde
hij.
„Waarom draagt go die verdorde rozen.t,
Werp zo toch weg, ge hebt er niet meer
aan.
„WaaTom?" vroeg hij hertstochtelij k.
„Eens zult ge het weten, wanneer ik te
rug kom. En als ik stejrf, zullen ze met mij
begraven worden. Vaarwel!''
„Vaarwel", zei zo zacht ontroerd
Hij liet haar hand niet los.
„Gusta, hebt ge mij niets te zeggen V'
fluisterde hij, terwijl do mannen zich ge
reed maakten hem verder te dragen.
,,Ja", mompelde zij, zóó zacht, dat het
bijna voor hem verloren ging „Ik hoop»
dat mijns broeders wenech vervuld moge
worden 1"
Hij liet baa* hand los en gaf cfr-n dra
gers het sein, dat zo hun weg konden ver
volgen.
Twee tmaanden zijn voortgegaan Broe
der Jaap is thuisgekomen, licht gewond. Zij
wachten samen ieder schip, dat de Tafel
baai binnenstoomt, op. Maar ieder sohip
stelt hen teleur, en telkenmale richt Jaap<
zijn blik op het droevige gezichtje zijner zus
ter, en fluistert haar toe, dat de vriend,'
dien hij aan de Modderrivier ontmoette,'
ééiis komen zal. Zij lezen, geregeld de oou-
r an ten, maar hebben beiden zijn naam over,
het hoofd gezien: „Na- een operatie over
leden."
Zij wachten, broeder en zuster. En inds,
in een eenzaam hoekje van een verlaten
doo dennikker, rust hij, onbewust van de ge
liefde, dio zijn komst verbeidt.
Nieuwe Haven 73, in Den Haag, staat
een deftig gebouw, dat, zoo het niet boven
de pöort'het opschrift „Dierenasyl" droeg,
voor oen voornaam woonhuis zou kunnen
doorgaan. De uitdrukking „asyl" doet den-
ken aan een toevlucht. Dat is doorgaans
een gebouw, dat eenigsrins den stempel
van armoede en ellende draagt van de be
woners, die er in opgenomen worden. Maar
h'et dieren-asyl ziet er ook van binnen uit
als een met groote zindelijkheid en orde
lievendheid gehóuden eerste-rangs-hoteL
De honden en katten, die in het eerste
rangs-hotel worden opgenomen, zijn er
echter beter aan toe dan de mensch'en, die
in eerste-rangs-hotels moeten Jogeeren.
Want er is hier geen leger van op fooien
hunkerende (want van fooien moetende1
leven) bedienden van allerhande soort;
geen portier, oberkellner, zaalkellner, ka-
merkellner, kamermeisje, page, liftboy,
enz., enz.