VOOR DEJEUGD
IEIDSCH DAGBIAD
Hoe een kleia meisje van mijn
kennis heit pruilen afleerde.
ffo. 15805.
Woensdag: 3D Augustus.
Anno 1911.
Si
L sering en wekken,
Voorbeelden strekken.
„Naar de heuvelen der Belofte.''
Daisy was eer! aardig kind en had als baby
een. allerliefst rond appelsnoetje. Maar
naarmate grooter werd, groeide ook
baar gezichtje steeds in de lengte, ze zette
n.l. altijd „een lang gezicht," zooads juf
lei, en d'*,t flatteerde haar niet. Om haar
mond k.wam ook een ontevreden trek en
haar oogen schitterden nooit eens van de
pret, zooals het toch betaamt bij een kleine
meid. Bij het minste en geringste zette zij
't alt\jd op een schreien, zoodat meelijden
de nnensohen, die haar niet kenden haar
dan ook van zich hielden, en haar vrien
delijk voorsloegen, of ze niet liever naar
bed zou willen, want dat ze daar zeker wel
behoefte aan had. Dit maakte Daisy dan
•'#ok nog ééns zoo boos en zoo bleef ze maar
<aan het tobben en zeuren en uit haar hu
meur zijn, om elke kleinigheid.
„Doe je best toch kind, om alles wat
luchtiger op te neihen, want h'eusch alles
heeft toch ook zijn lichte zijde. Er is geen
wolkje zoo donker, of het heeft nog wel
een lichtpuntje. Maar de jouwe schijnen
nou altijd oven donker te zijn, over de heele
breedte. Luister dan eens liever naar wat
de musschen altijd zoo vroohjk zeggen:
„Maak plezier. Maak plezier."
Huug lachte dat hij schaterde, maar
Daisy vertrok geen spier op haar gezichtje.
Ze zei alleen heel ernstig: „Musschen zijn
maair vogels: die kunnen toch' geen mensch
verstaan.
„De feeën, kunnen het ook," merkte
tante op. „Maar er zijn niet eens feeen,"
zei Daisy op spijtigea toon. „Feeë/nsprook-
jes. zijn allemaal maar verzonnen;_ dat h3b
ik zelf gelezen."
„Toch moet, je er maar niet al te zeer
op afgaany meisje. Ten minste, als je eens
goed luisterde naar wat de muis ach en zei
den* dan zou je ook wel wat uvaer pleizier
ttaken in je leventje. Maar zie eens kinde
ren,. de regen heeft opgehouden, dus we
kunnen wel een wandelinge/fcje gaan ma
ken."
„0, maar 't zal dadelijk w/feer beginnen,"-
tei Daisy ontevreden.
Tante Paulien nam haar hij de hand en
trok haar mee naar het ven.ster.
„Kijk nou eens naar die groote wolk daar,
jouw onverstandig meisje., Zie je daar met
dat zilveren randje aan. Dat bewijst dat
het weer heel mooi zal vrorden; en al wor
den we nu ook een beejtje nat, nu dat is
nog niet zoo erg. We z'allen wel niet smel
ten, want we zijn Dieft van suiker. Trek
maar een paar flinke cjfikke schoenen aam"
„Nu ik denk, dat bjet gaat gieten," zei
Daisy nog eens. Huug/ ging gauw naar zijn
kamer om Tante's raad te volgen, maar
dat Daisy nog mee is gegaan, geloof ik niet.
Dien avond dedten de kinderen al'erlei
spelletjes, maar jmefc „pand verbeuren"
verloor Daisy telkens een pand wat haar al
heel zuur deed kijkjen. Met „spreekwoorden
raden" kregen wel Huug en Vera een beurt,
maar niet Daisy. Die werd ten laatste zóó
kibbelachtig en vervelend dat moeder haar
naar bed zond.
„Je bederft aller genot op die manier
kindje."
Nu voelde Darisj' zich nog meer gekwetst.
Iedereen was toch ook even onaardig en
onvriendelijk tfegen haar.
Dn.ar schoten, haar tante's woorden weer
te binnen:
„Iedereen ziet nog wel eens een licht
puntje, maatr bij jou is iedere wolk altijd
doriker over de heele breedte." Wat bedoel
de tante daar toch eigenlijk mee?
"Van beneden hoorde ze vroolijke juich
kreten: Ja, die hadden daar maar pleizier
en zij moest maar naar bed.
Ze nam een drogen schoonen zakdoek e/n
toen ze zich omkeerde, stond er een khrin
dametje in de kamer, van het hoofd tot de
vleten in. eeiL grooten grijzen mantel, ge
huld en met een grijzen sluier öv^r Eet
hoofd. En nu had Daisy nog al zóó beweerd,
dat ze geloofde dat er geen feeën beston
den. Maar dit was er toch een, daar twij
felde ze niet aan.
„Je bent er al erg naar aan toe, Daisy-
lief, sprak het feeën-stemmetje.
„Ik ben hier de huis-fee en ik heb erg
met je te doen en heb dus ernstig over je
lot nagedacht. En nu weet ik wat er aan
scheelt. Maar ik zal je wel helpen, dat be
loof ik je. Ik zal je slecht humeur wel ge
nezen."
„O, dank u, u hoeft niets aan mij te doen.
Ik lieb heelemaal geen hulp nobdig."
De fee glimlachte, maar haar stem was
zéér beslist, toen zij sprak:
„Ja zeker, de wolken die jij ziet, zijn
heelemaal donker, over de heele breedte,
en dit is een heel slecht teeken. Ga maar
mee, kindje."
„Maar moeder heeft mij net naar bed ge
zonden en ik moet dus nu wel gaan,"
pleitte Daisy, die liever een exouus vond,
cm daaraan te ontkomen.
„Ik zal je heusch wel weer terugbrengen,
kindje. Maak je maar niet ongerust," sprak
de fee. „Ga nu maar gauw mee."
En daarmee reikte zij haar de hand en
trok haar mee. Ze schoof toen het ratnn
op, floot op een zilveren fluitje, en... hei
den vlogen ze toen rechtstreeks midden in
een laaghangende wolk, in den met sterren
bezaaiden hemel. Toch was Daisy niets
bang, want ze hield de fee stevig vast hij
den grijtzen mantel en had toch altijd zoo
verlangd, eens een tochtje mee te mogen
maken in een vliegmachine, waar dit veel
van had.
Het speet haar dus met recht, toen ze
eindelijk met de wolk voortdrijvend stilhiel
den voor eon trap, waar zij moesten uit
stijgen zooals de fee haar te kennen gaf. Ze
had liever den heden nacht zoo door de
lucht gezeild.
Toen ze beiden nu de trappen opliepen,
naar het kasteel, ^as Daisy ten hoogste
verbaasd over de pracht, die ze daar zagen.
„Je zult hier een wijd kleed aankrijgen,
voor we binnen gaan," voorspelde de fee.
Toen kwamen ze in een ruime zaal, ge
heel verlicht door de zilveren stralen der
maan en waar tallooze feeën aan het werk
zaten aan zilveren naaiwerk.
„Goeden avond, volijverige zusters,"
klonk de begroeting der fee. „Hebben
jullie ook een zilveren bekleeding over voor
dit meisje, dat er een hoog noodig heeft?"
Ja, zij heeft er wel een noodig" herhaal
den de feeën in koor. „Want zij ziet de wol
ken als geheel zwart."
Daisy schrikte weer op.
„Wat meenden ze toch allemaal met die
wolken, tante Pauline, de fee en nu nog al
die anderen V' dacht Daisy bij zichzelven.
Maar ze had niet lang tijd, om zoo in ge-
dach'en verdiept te blijven, want er kwam
nu onmiddellijk een allerliefst feetje te
voorschijn gehipt en dat gooide haar een
zilveren doorschijnenden sluier om, zóó
prachtig en licht, dat Daisy verwonderd
was toen ze haar eigen beeld zag in den
spiegel. Wat zag ze er mooi uit nu. Als van
zelf kwam er een glimlach om haar mond,
en ook de ontevreden trek verdween er nu.
De Huis-fee sprak haar nu vriendelijk
toe: „Dat bevalt je wel, hé meisje? Zoo'n
mooien sluier om te hebben? Weet je wel
waar die van gemaakt is? Uit oude wolken,
die wij feeën aan stukjes knippen en waar
wij dan de zilveren randjes afsnijden. Nu
jij dezen zilversluier draagt zal je alles
veel lichter en prettiger en mooier zien.
Deze sluiers zijn daar een onfeilbaar ge
neesmiddel tegen; ze genezen tegen een
slecht humeur, waar wij feeën b.v. nooit
aan lijden."
„Maar hoe kun je zoo'n sluier nu altijd
blijven dragen? Dat zien de menschen
toch?" vroeg Daisy.
„Wel neen," lachte de Huis-fee. „Onze
sluiers zrn onzichtbaar. Maar zo hebben je
alleen maar herinneren aan den zilveren
rand, die elke „wolk" d. w. z. elke moei
lijkheid in je leven heeft. MaaT nu moeten
wij hier weg. Dank jullie wel, voor je goe
de hulp, volijverige zusters."
Toen reisden zij weer terug langs de wol
ken en net was Daisy weer veilig en wel
in haar eigen bedje toen ze juf de gordij
nen zag optrekken en haar hoorde zeggen:
„Tijd om op te staan, kinders."
Daisy had dien heelen dag een vroolijk'
gezichtje en ook alle dagen daaraan vol
gende zoodat de Huis-fee haar goed afge
holpen had van dat leelijke gebrek van hu
meurigheid.
Dat de kleinere zangvogels geduldig een
koekkoeksei uitbroeden en later den klei
nen vreetgraag met onuitputtelijk geduld
voeden en verwarmen, en dat hondenmoe
ders ook wel andere dieren gelijk met hun
eigen jongen verzorgen, dat is bekend'.
Maar dat zelfs een verstoeten lijsterkind
zich aan de zorgen van eengroote hond
toevertrouwde, dat is zeker iets, wat jullie
nog geen van allen ooit gehoord hebt en
toch is het waar gebeurd: een historisch,
feit dus:
Op een goeden dag vond'en wij in het
park een jongen lijster, die nog niet eens
vliegen kon.
Daar het nest waar 't beestje waarsoliijn^
lijk in thuis hoorde tamelijk dicht bij den
grond was namen wij het op en zetten het
er in, maar ziet: om a'e een of andere on
bekende reden, wilden de ouders niets
meer van hun kind weten; al een heel
treurig iets voorwaar, dat ons kleine men-,
schenkindertjes gelukkig maar heel heel zei-
den overkomt I Misschien was het ook
niet het goede nest geweest, waar wij het
beestje in hadden gezet en waren het niet
de ouders. Dit zullen wij er dus maar liever
voor houden; voor ons zat er in ieder ge-
val niet anders op, dan het arme ouder
looze lijstertje mee naar huis te nemen,
wilden we het niet zien omkomen van den
honger.
Thuis gekomen at het gewillig uit de
hand. Alleen scheen het erg kou te heb
ben en kroop, dioht in de veertjes gedoken'
in het uiterste hoekje van het vrij ruime
kooitje dat wij nog hadden. Ja zoo ging het'
toch ook niet en dus moesten wij er maar
weer wat anders op verzinnen. Wij hiel-
den het toen in een mandje, met watten'
opgevuld, maar nog gaf dat niet genoeg
Steeds vreeeden wij het arme beestje toch'
nog te moeten verliezen, toen hij zelf ons
als het ware opmerkzaam maakte op wat
het best de moederlijke vertroeteling nabij
zou komenSultan stond n. -1. op van zijn
rustplaats om naar zijn etensbak te wande-'
lenin volle plechtigheid ^natuurlijk, want
Sultan was een Sint-Bërnard, zooals er
nog maar weinige zijn, dus met een vacht
zoo zijachtig, dat die Pietje onmiddellijk
scheen uit te lokken er in plaats te nemen.
Daar had ons beestje het nu opperbest en
je hoeft niet te denken dat het den hond
hinderde, was dit ook al het geval, dan
deed het. lieve beest toch maar, of hij niets
merkte en werd zoo de pleegmoeder van
het lijstertje.
Beide loven nog als een hart en zijn nog
altijd de dikste vrienden, want ook Pietje
is een flinke robbedoes geworden, dank
zij de trouwe zorgen van zijn pleegmoe
der. En bij ieder van de kennissen is ons
tweetal bekend en ieder stelt belang in het
eigenaardige vriendenpaarden grooten
loggen vierpoot en het hupsche kwikke
tweepootje 1
nmflnw
Dit is dan al eon van de meest ware uit
onzen spreekwoordenschat: om dit te bewij
zen, geloof ik niet beter te kunnen doen,
dan zoo af en toe eens wat te vertellen van
de levens van menschen van beteekenis, die
dus ten allen tijde tot voorbeelden blijven
voor het nageslacht.
Zoo legt de levensgeschiedenis van den
grooten Aiaerikaanschen president Abra
ham Lincoln al 't sprekendste getuigenis af
van hetgeen men met goeden aanleg maar
bovenal ook met stalen volharding kan
bereiken. Hij was van behoeftige ouders en
thuis kwam dus ook al het noodige op hem
ne^r. Om nu naar school te gaan moest hij
dagelijks een weg van vijftien kilometer
loopen Loopen, zie je, niet fietsen of tram
men
Bovendien zat hij wat leermiddelen be
treft, aan alle (kanten verbazend kort: goed
schrijfpapier was een weeldeartikel vcor
hem, vandaar dat hij zijn sommen maar uit
werkte op de balk van zijn zolderkamertje
met een stuk krijt. Yan boeken „koop en"
- kwam natuurlijk niets in, maar hij zociht al
tijd net zoolang, tot hij iemand gevonden
had, die hem goedmoedig het verlangde
exemplaar wile leenen.
Zoo had hij eens ook „het leven van
Washington" geleend', dat hij dan 's avonds
las, bij het eindje kaars, dat hij ook niet
zonder moeite veroverd zal hebben en tot
zijn oogen eindelijk te veel pijn de<Ten. Deze
biographie scihijnt van verbazenden invloed
'te zijn geweest op zijn eigen leven; Wash
ington werd nu eenmaal zijn ideaal.
Maar op een goeden nacht, dat het plas
regende, werd het geliefde boek, dat hij op
zrijn gewone boekenplank den balk had
gelegd, zoozeer doorweekt, dat het 'smor-
t gens uit elkaar viel als een papperige mas-
s?, zoo dat er niets meer mee te beginnen
was. Lincoln bracht het terug aan den eige
naar en daar hij het niet onder zich wilde
laten, om den man geen vergoeding te
schenken voor het geleden i verlies, stónd
hij er op, dat hij er drie heele dagen voor
zou werken
Terwijl Lincoln dus met de grootste
moeilijkheden had te kampen bij zijn studie
was hij nog slechts twintig jaar toen hij
voor het eerst in het publiek zijn meenin
gen verkondigde. Hij gaf n. 1. een werkje
uit en waar handelde dat over, denk je wel?
Over dierenbeschermingdat deed zijn
hart eer aan.
Langzamerhand werd eohter allerwege de
aandacht gevestigd op den bekwamen jongen
man, zoodat hij ten laatste gekozen zou
worden als afgevaardigde der volksverga
dering. Om van te voren zijn kiezers vast
op de hoogte te stellen van wat hij voocr
had, plakte hij o. a. ook ergens op een wat
meer afgelegen boerderij een programma
aan van hetgeen hij zich voornam tot stand
te brengen door zijn politieken invloed. De
eigenaar dfcr hoeve zei gulweg, dat hij al
heel weinig hechtte aan al die hol-klinkende
beloften; dat hij; liever te doen had met
iemand, die goed met de hemden kon wer
ken. Dit hoorende stroopte Lincoln de
hemdsmouwen op, nam Ccn zeis en oogstte
den heelen-dag mee met de arbeiders op het
veld. Dit was alweer een stem gewonnen kon
hij 's avonds met voldoening donken. Lincoln
was zeer godsdienstig en dit gevoelen in
zijn politiek overdragende, beschouwde hij
ook in den volsten zin: „alle burgers gelijk
voor de wet, iets wat hij zijn heele loop
baan heeft nagestreefd met de stiptste recht
vaardigheid'. Zijn eigen gevoelens raadple
gende, begreep hij zijn medeburgers het
best en meer dan één ander was hij in staat
de wenschen der twintig millioen te ver
tolken, die zioh dus vrijwillig onder zijn
leiding hadden gesteld.
„Rechts 1 links! Reohts! links! Holt"
werd er gecommandeerd. En toen stond, de
bruine jachthond weer op zijn vier pooten,
wat een heele verluchting voor hem echo en,
terwijl het blonde meisje-haar last neerzet-
te en do armen strekte.
„Tk wou, dat "VVilly zijn exercities maar
alleen deed, zonder dat ik hem voortdurend
moest dragen, want hij is zwaarder, dan de
grootste pop
„Wacht maar, ik zal wel eens met hem
praten," zei de generaal terwijl hij neer
knielde voOr den grooten leuningstoel,
waar de rood-gele kat zich op zat te was-
schen.
„Willy," begon de generaal streng, „ik
begrijp niet, dat je nou nog niet alleen
exerceeren kunt! Kijk dan eens naar Ma
joor; die kan al opzitten en salueeren c'.i van
allerlei doet hij altijd gewillig, zonder de
minste tegenwerpingen. Ma/ar als ik jou
eenvoudig vraag, om te marcheeren, dan
doe je het nóg niet, dat komt, dat je altijd
op diien stoel wilt blijven zitten, je to was-
schenen dat is nou wel een nuttige be
zigheid, maar ééns komt er wel een eind
aan die waschpartiji; je kunt toch niet
eeuwig aan den gang blijven." Ik denk,
Broer," bracht de kolonel weer ijverig in
het midden, „dat Willy beter zijn best zou
doen, als je hem eerst liet promoveeren:
hij is nii al zoo lang kapitein geweest en
de pop heeft precies denzelfden rang. Hij
zal van meening zijn, dat hij het wat ver
der moest gebracht hebben
Broer fronste de wenkbrauwen en sprak
ernstig:
„We kunnen toch geen twee majoors heb
ben in zoo'n klein regiment en Majoor kun
nen we niet promoveeren, want dat is zijn
werkelijke nloam en hij luistert naar geen
anderen."
Tegelijk sprong Majoor nu op en rende
de (kamer uit. Zijns inziens had dit onder
houd al lang genoeg geduurd en vond hij het
meer dan tijd, om zijn vier hondenbeenen
weer eens uit te slaan, waarna hij dan ook
met zoo'n vaart zijn wandeling begon, dat
hij Kot geheelo regiment overhoop gooide,
dat anders nog al zoo netjes stond opge-
steld tegen de speelgoeddoos! Elly vloog i
haar poppenkinderen te hulp en Broer,
sloot netjes de deur achter den deserteur.
„We zullen maar zeggen, dat hij weer
met verlof is," verontschuldigde Elly,
..maar hij krijgt wel wat èrg veel en ook
altijd, wat èrg lang verlof!"
„Och, hij gaat zeker weer naar de Heuve
len der Belofte", sprak Broer; en voor ons
oningewijden, behoeft dót wel eenige nade
re verklaring:
„Eens waren de kinderen op een lange
wandeling met hun vader en toen zagen ze
in de verte hoogc heuvelen."
„Hoe lieeten dio heuvelen vader?"
„De Heuvelen der Belofte," luidde het
antwoord.
„En waarom noemt U die zoo?'* vroeg
kleine Elly.
„Omdat alles wat er goeds err liefs is in
jullie leventje daar vandaan komt!"
„Woont daar dan een goede fee?"
„Ja en die fee heet: „Liefste".
Voor het oogenblik vroegen de kinderen
niet meer, maar wol gingen voortdurend
hun gedachten uit naar dit beloofde land.
En samen overlegden ze, of ze daar dan
niet alleen naar toe konden gaan en hoe
zc daar dan wel zouden komen? Ze had
den ook maar zoo weinig menschen om te
raadplegen moet je denken, want vader was
zeeofficier en die was nu "'oor een paar
jaar naar Indië getrokken, en moeder had-;
den ze nooit met bewustheid gekend en'
„Juf" was wel heel goed, maar toch ver-,
trouwden ze haar niet zoo alles toe, als j«;
dat aan je ouders wel kuntl
De kinderen hadden %dus al lang het.
plannetje opgevat, om eens stilletjes te ont
snappen, als de gelegenheid hun gunstig;
was; want dan wilden zo met pak en zak;
d. w. z. met het heele regiment naar de!
Heuvelen dor Belofte trekken.
Zoo makkelijk was dat anders nog niet*,
want er hcorde heel wat toe, om bijvoor-,
beeld Willy ongemerkt in een mandje tei
pakkenen ook om Majoor mee te krjjgen
was geen kleinigheid, want zoo licht zou.
die zich door overluid blaifen verraden.
Toch zou het hun wel eens lukken, n. 1.
als Juf uit was met vacantie naar huis. Zoo-
als dat meer gaat in zoo'n tijd', iedereen,
verbeeldde zich, dat hij wel een oogje in
het zeil zou houden, maar de keukenmeid
liet het op het twee<fe meisje aankomen
en die op haar beurt dacht, dat de tuinman
wel letten zou op de kleinen, vooral terwijl
ze toch op rijn grondgobied aan het spelen
waren 1
Toch ontsnapte de heele cavalcade onge
merkt en kwam na anderhalf uur mnrchee-
rens, eindelijk doodmoe aan bij de.Heuve
len der Belofte.
Ja, waar moesten zij nu verder zijn?
lots later had vader wel uitgelegd, dat
hij het „Liefste" hun grootmoeder bedoel
de, die de kinderen nu nog nooit gezien
hadden, omdat de oude dame bijna altijd
ziek was* zoodat vader ze dan ook nooit