>e («oudrenet, die zijn naam eer aandeed!
lot volharding kom je er wel!
Sara en Insof Edles waren heel arme
©oerenluidjes, die dikwijls niet half genoeg
hadden om te eten; om die reden was het
dan ook maar beter, dat ze geen kinderen
hadden
Op een goeden dag, dat Sara aan het
tout sprokkelen was geweest, zag ze net
langs den kant van den weg een bijzonder
smakelijk-uitziende goudrenet liggen.
Zóó groot was die, dat het een aardig
dessertje beloofde te worden voor haar man
fen haar, want, zonder gekheid: ze kon den
appel haast niet in één hand houden, en
Verwonderde er zich al over, hoe die vrucht
daar eigenlijk kwam.
„Misschien hebben de tooverfeeën den
appel hier neergelegd, wei-wetend wat een
honger wij dikwijls nog hebben na den
jnaaltijd 1" dacht vrouw Sara. In ieder ge-
yal zou ze daar maar niet lang het hoofd
jnee breken en haastte zich dus naar huis.
Haar man zat al op haar te wachten op
een eenvoudig houten krukje bij het vuur,
en hij zag er niets opgewekt uit.
Nu was dit ook geen wonder, want onge
twijfeld zou Schraalhans keukenmeester
rijn vandaag!"
Onmiddellijk duwde Sara hem nu de geu
rige renet onder den neus, bijwijze van op-
iVroolijking, en waarlijk dit had ook het
'gewenschte effect.
„Zeker een geschenk der Feeën," merkte
bok Insof op, en de voortvarende Sara liep
alvast naar de kast, haalde daar een scherp
mes uit en begon den appel nu met de
grootste zorg nauwkeurig door midden te
(mijden.
Toen ze halverwege was met het mes,
.tnerkte ze wel, dat ze de rest, zóó met de
(handen van elkaar kon trekken. Maar tege
lijkertijd keek zij eens naar het heerlijk
ïrcalsche vruchtvleesch, en bemerkte nu...
«lat er een klein kindje in lag, een snoesje...
Man, en vrouw stonden in verbazing, en
met het grootst© welbehagen naar het aller
liefste schepseltje te kijken, toen dit begon
te bewegen; eeo poezelhandje strekte het
;tö£, de voetjes begon het op tê trekken en
©en klagend geluidje deed het hooren.
Had het zeker koud 1" zei Sara mee
warig en drukte de baby aan haar hart.
„Och maar Insof dat is zeker ook een
geschenk van de FeeënToe vent, ga eens
'gauw naar Volsaf en vraag hem of hij een
beetje geitenmelk voor ons heeft?"
Daarna gaf ze hem haar laatste paar
centen, en Insof ging melk halen, echter
met een bezwaard hart, want hij overlegde
onderweg, hoe het nu eigenlijk wel aan
»ou gaan om dit kleine, lieve appelkindje
©r nu nog bdj den kost te geven; te meer
daar dit natuurlijk niet groot gebracht kon
worden met harde broodkorsten en slappe
koffie of thee! Maar toch maakte hij er
zich niet al te ongerust over, want heel
logisch dacht hij onmiddellijk daarna: „Als
de feeën ons het wurmpje zonden, dan
zullen ze ons ook wel in staat stellen het te
voeden en groot te brengen!" En daar
had hij dan ook gelijk in.
Hij haastte zich nu terug met de melk,
en toen hij zijn hutje weer binnentrad zag
hij zijn vrouw geknield liggen voor het ap
pelwiegje, dat... echter onder de hand al
zoo groot werd als een gewone kinderwieg!
En het kindje zelf groeide mee.
Sara riep haar man naderbij, en beiden
verheugden ze zich over het feeëngeschenk,
en tevens over het feit, dat het appelkindje
©en jongetje was, die dus naderhand des te
beter voor hen zou kunnen zorgen.
Maar waar is de andere helft van den
appel gebleven?" vroeg Insof nu.
„Op de tafel, geloof ik," antwoordde
vrouw Sara, geheel en al verdiept in haar
kleinen schat!
„Neen maar!" riep de man vol verba
zing. „Die appel heeft gouden pitten;
kijk: daar heb je er al drie. Nu zullen we
©r twee bewaren, en één zal ik onmiddellijk
m^pnemen naar Buré, den juwelier, die er
ons dan al vast wat geld voor geven kan
Dit zeggende stak Insof één der pitten
bij zich en kuste zijn vrouw goeden avond,
terwijl Sara de appelhelft eerst boven op
de plank in de kast zette, toen weer on
middellijk aan den arbeid ging met het
kindje, dat zij al zoo lief gekregen had in
dien korten tijd.
Een uur later kwam Insof terug, al van
verre roepend: „Verbeeld je eens vrouwtje:
duizend gulden heeft die ééne pit al opge
bracht En Sara was ook he©l blij met al
dat geld, maar nog ontzettend meer genoot
zij van het kleine kindje.
Dit groeide op tot verbazend genoegen
van zijn pleegouders; en toen die eindelijk
te oud en te moe waren om te werken, on
derhield hij heel het gezin, zoodat het brave
echtpaar, tot op hun laatsten dag innig
dankbaar bleef voor het sohoone feeënge
schenkEn wie zou dit niet?
„Waar heb je eerst op school gegaan,
voor je hier kwam" vroeg mijn vriendin
Nora op een keer, dat we samen onze
avondboterham zaten te eten.
„Ik ben nooit op school geweest," ant
woordde ik. „Ze zeiden altijd, dat .ik te
zwak was, totdat mijn familie opeens met
grooten schrik bemerkte, hoe weinig ik
toch eigenlijk wist. Een tante, die op dat
oogenblik bij ons logeerde, scharrelde de
een of andere geleerde juffrouw op, die
op een burgerschool had les gegeven, en
daar zou ik nu eens per week heengaan,
vóór ik op school kwam! Hoe goed herin
ner ik mij nog dien eersten dag, dat ik les
had. Mijn zusje Jeanne had net vrij af, en
nu werd er afgesproken, dat wij maar
alle mogelijke leerboeken zouden opzoe
ken die wij nog hadden. Dus gingen we met
een heel pak geleerdheid: rekenboeken,
geschiedenisboeken, grammaires, litera-
tuurboeken, enz. We stopten onze tasschen
vol en droegen ook nog losse boeken onder
den arm, zoodat we een heel vrachtje had
den, alles bij elkaar, en er nog al eens wat
van strooiden onderweg. Nooit zal ik het
gezicht vergeten van de meid die mij open
deed, toen ik daar stond met al mijn
bagage, en juffrouw Dissels was natuurlijk
niet minder verwonderd, en vond ze alle
maal „uit den tijd-," waarna ik nog andere
kreeg
Nu had juffrouw Dissels geadverteerd,
dat zij wel klaar maakte voor een derde
klasse burgerschool, en ik kreeg ineens
zoo'n verbazende lust om ook examen te
doen voor een derde klasse, waardoor ik
dan zeker wel honderd procent zou stijgen
in de achting der heele familie.
Juffrouw Dissels begon mij te „exami-
neeren", nu bofte ik erg, want ik had net
Jeanne haar geschiedenisles hooren repe-
teeren, en kende daardoor de feiten en
jaartallen van het tweede stadihouderlooz-3
tijdperk, uitstekend. Met aardrijkskunde
stond ik nog al goed; voor Engelsjh dioté
kreeg ik o honderdwonder een stukjs dat
ik juist gelezen had in Jeanne's literatuur
boek. Ja, het een voor het ander ging
alles even uitstekend. Goddank bleef er
voor rekenen geen tijd meer over, want dit
was nu juist mijn zwakke punt. Na afloop
zei juffrouw Dissels, dat zij alle hoop had,
mij in een jaar klaar te krijgen.
En ik blij I Ik vond het al zeer gewichtig
en voelde me op zijn minst of ik al een
deel van het examen achter den rug had.
Den volgenden keer kreeg ik al dadelijk
proefwerk op, en dat ging... allerverschrik-
kelijks gewoonBeneden alle oritiek.
Toen moest ik mijn boffen van den vori-
gen keer wel erkenneD, en het speet juf
frouw Disels erg, dat zij en ik er zoo inge-
loopen waren op die manier. Yan examen
doen zou in de eerste jaren nog geen spra
ke kunnen zijn.
Nu, ik kan niet zeggen, dat ik een bij
zonder goed figuur sloeg,«maar juist dit
prikkelde mij zoo, dat ik toch examen wou
en zon doen. Met volharding kom je er wel,
had ik wel eens gehoord, en ik blokte en
blokte, dat ik mij heelemaal overwerkt
had, en ziet het eind van de zaak was,
dat ik hier naar kostschool gezonden werd,
en nu, zoo kwaad hebben we het hier nog
niet, vind je wel, Noor?"
De kat op het wrak.
Krim was een groote grijze kat, die van
klein kind af, altijd al aan boord van een
schip geleefd had. Hij - as de algemeene
lieveling op de „Albatros" en de ruwe
matrozen hadden voor den zachten, spin-
nend'en Grim altijd een vriendelijk woord
of een lekker stukje over. Poes van zijn.
kant deed dan ook zijn best, het schip zoo-'
veel mogelijk zuiver te houden van ratten',
en muizen en voelde zich heel gewichtig
onder al die zeelui.
Ook was het ferme beest nóóit zeeziek;
maar toch was hij heel niet gesteld op
woest stormweer want dan werden licht zijn
pootjes eens wat nat en daar had hij een]
vreeselijken hekel aan. Hij klom dan maar
liefst hoog en droog op het een of ander I
meubelstuk, dat dan een goede barricade
vormde.
Maar ziet: op een goeden dag werd de
Albatros" in de Noord-Zee door vreeselijk
stormweer fceloopen. Zij werd eenige dagen
lang heen en weer gesmeten door de hoóge
golven of zij een roeibootje was en strand
de eindelijk op de rotsige kust van een der
Oost-Engelsche havens. Heel de bemanning
kwam echter behouden aan wal en werd
liefderijk opgenomen door de eenvoudige
visschersbevolking die hun droge kleeren,
goed eten en drinken en een vriendelijke
opname in him eigen huisjes gaf.
En vreemd genoegniemand had nu meer
aan den armen Grim gedacht, die maar
hulpeloos rondscharrelde op het ongeluk
kige wrak.
Den volgenden ochtend zag de kustwach
ter daar iets bewegen en dit bleek cm
groote kat te zijn, die half flauw was van
den honger en de doorgestane angst en
vermoeienis en nu ook wanhopend in een
hoekje kroop, te schuw om te voorschijn te
treden 1
De goede kustwachter pakte het beest
echter voorzichtig bij het nekvel, drukte
het koesterend tegen zijn wanbuis aan en
liet het verder over aan de zorg van
vrouw en kinderen, die den schipbreukeling
nu zoodanig vertroetelden, dat hij binnen
kort weer geheel de oude was, maar toch'
duidelijk te kennen gaf, det hij nu maar
liever niet meer mee op zee ging.
Zoo werd Grim dus op pensioen gesteld
en hij kan daar nog lang van genieten als
alles goed gaat.
AanschouweBijk onderricht.
Kleine Harus heeft zooveel te vragen dat
zijn vader onmogelijk rustig de courant
kan lezen. De kleine man kan niet begrij
pen hoe het toch toegaat dat de aarde onr
de zon draait en om zich zelve en dat de
maan om de aarde en om de zon draaat. Ais
zijn vader eindelijk wanhopend is hoe hem
dit uit te leggen, neemt hij een kloek be
sluit, legt de courant gelaten neer, neemt
zijn zoontje tussohen zijn knieën en zegt:
„let nu eens goed op, jongen. In het salon
staat een ronde tafel en daarop mama's
groote lamp. Stel je nu voor dat dat de
zon is. Nu roep je Elze en zeg dat ze om
je heen moet draaien, dan is zij de maan.
En jij bent de aarde en hebt niets anders
te doen dan om de tafel heen te dansen.
Dan zal je het wel begrijpen."
Hans loopt weg en papa verdiept rich in
zijn courant. Na tien minuten gaat de deur
weer open. Hans sluipt naar binnen en gaat:
stil in een hoekje zitten. Na een poosjei
begint papa de zaak vreemd te vinden en;
vraagt: „Nu Hans, heb je het nu begre
pen
„Ja papa," komt een bedrukt stemmetje
uit den hoek, „maar ik doe het nooit
weer."
„Waarom niet"
„Och papa, de zon is kapot gegaan en de
aarde heeft van mama klappen gekregen
en de maan is in de badkameT opgesloten."