VOOR DEJEUGD
t IEIDSCH DAGB1AD
Oat had ze'm nu toch eens handig
geleverd!
No. 1B*7Q*K
Woensdag 9 Augustus
Anno 1911.
'Mf'
Kwaad met goed vergolden.
Under Tiberius.
Pimmetje scheen nu toch altijd in ongena
de te moeten Jiijn op de kostschool waar zij
nu al een paar jaar lang was I Als zij niet
gegiecheld had, of den boed „aan den gang"
gemaakt had, of gesukkeld had in de piano
les, of „de poppen aan het dansen had ge-
'maakt" onder het teekenen, zouden ze op
|het minst denken, dat de wereld vergaan
'«ou 1
Maar een dag waarop een dergelijk onge
luk niet voorkwam, werd eenvoudig als
„mislukt" beschouwd I Zoo zat ze nu ook
weer vandaag over haar strafwerk gebo
gen en was al erg triestig gestemd, want
jee hield toch werkelijk veel van de hoofd-
juffrouw en die was nu ook altijd kwaad
op haar. Ditmaal zelfs nog al heel erg
en ze had gezegd, dat ze Pimmetje haar ge
drag van heden ook niet vergeven zou, voor
en aleer het meisje oprecht getoond had er
spijt- van te hebben doordat zij eens iets
deed, waar ze de juffrouw een genoegen
mee deed. Dus: Pimmetje was zéór onder
den indruk en heel koest en kalm, tot ze
ineens iemand van de politie zag aanko
men: geen gewone agent maar zeker een
rechercheur of zoo. De schrik sloeg Pim
weer om heb hart, want ze herinnerde zich
nu opeens, dat ze met haar heele klas bel
letje had getrokken, eergisteravond en dat
«ij daar natuurlijk weer de belhamel bij
was geweest. Misschien kwam de man nu
daarover zijn beklag doen en dat moess
er nou nog maar bijkomen, tegenover de
juffrouw
Zoowaar de man belde en door schrik
gedreven, verstopte Pim zich toen achter
de zware portière, zichzelve nog geen re
kenschap gevende van hetgeen zij deed.
De meid kwam binnen, keek even of de Ka
mer niet bezet was en liet toen den „recher
cheur" zullen wij voor het gemak ook maar
leggen, binnen terwijl zij sprak:
„Ziet U, juffrouw Reggers heeft bezoek
op het oogenblik, maar dat zal wel gauw
afgeloopen zijn en (jan komt ze hier bij U.
„Goed" I was al wat die stugge man van
het gerecht antwoordde.
„Je-mi-noosje, wat zit ik er in! Verbeeld
je, dat die man eens een "onderzoekings
tocht gaat ondernemen door de kamer en
mij dan hier ontdekt!" dacht Pimme
tje.
De rechercheur scheen het echter veel te
worm te hebben voor dergelijke excursies,
want hij veegde zich Ket voorhoofd af met
den zakdoek en bleef doodkalm op zijn
plaats. Wel boog hij zich even over Pirn's
half-voltooid opstel: „Waakzaamheid'' en
och, dat kon hem nog wel goed doen, in
zijn betrekking kwam hem dat wel te pas!
Juffrouw Reggers kwam net binnen,
toen hij' het ten einde toe genoten had.
en onmiddellijk begon de man zijn verslag.
In ieder ander geval zou Pimmetje zich
zéér geschaamd hebben zoo voor luistervink
te spelen, maar nu h'ad haar nieuwsgierig
heid de overhand.
„Mevrouw", begon de rechercheur, we
voelen ons verplicht U even te waarschu
wen voor een dame, die dergelijke inrich
tingen als de Uwe afloopt, zoogenaamd
met de bedoeling, om er haar dochtertje
op school te doen; ze is echter geen oogen
blikje alleen, of ze steelt alles van eenige
waarde, wat ze maar in haar zakken ber
gen kan, zilveren lepeltjes, horloges, kost
bare snuisterijen enz. Ze is donker van
uiterlijk, heel slank, draagt een lorgnet
en heeft een moedervlek aan den eenen
kant van haar neus
Jongen, dat wordt interessant, daar
moest Pimmetje het hare van hebben, wie
weet of ze zich zoo nog niet als detective
kon verdienstelijk maken, tegenover juf
frouw Reggers!
„Mocht U soms bezoek krijgen van een
dergelijke dame, houd U haar dan maar
even aan den praat," eindigde de recher
cheur, „en belt U onB dan intussch'en op;
dan is er geen gevaar bij. Zij ia dus lang
en slank, donker en heeft een moedervlek
aan den eenen kant van haar neus! Zoo
kunt U zich dus in haar uiterlijk niet ver
gissen."
Juffrouw Reggers bedankte voor de
waarschuwing en beiden verlieten de ka
mer.
Een paar dagen later was Pimmetje
weer daar om haar mineur-toonladders
te studoeren, want het was nu een
maal een wanhopend iets bij h'aar, dat ze
altijd verkeerde vingerzetting gebruikte
hoè ze het 'm leverde, dat zou ze nader
hand zelf niet meer kunnen zeggen, maar
duim en tweede vinger waren vooral de
schuldigen
Nu moest zij dan ook nog een half
uur: van half vijf tot vijven in het salon
studeeren voordat de murielkonderwijzeres
kwam! Pimmetje zat maar steeds te har
mpren op a en e mineur, maar daar ze geen
idéé had van één universeel-vingerzetting
voor alle toonladders, speelde ze zeker
iederen keer weer anders! Vergeefs hoop
te onze kleine knoeister al op bezoek, dat
haar tenminste voor eenigen tijd uit het
salon zou verdrijven en juist op een cri-
tiek oogenblik in de toonladder van b. ging
de deur open en trad or een dame binnen,
terwijl de meid Pimmetje toeknikte alsof
ze zeggen wilde:, nou jij kunt wel gaan!
Dat hoefde ze anders geen eens te zeggen:
vlug sprong Pim van het taibouretje, deed
de piano dioht, en wilde als dé wind ver
trekken.
„Het spijt mej dat ik je zoo stoor in je
studie, beste meid 1" begon de daine vrien
delijk. Pimmetje keek de bezoekster aan
en... die was lang, slank en donker* Neen
maar, nu stond haar besluit vastze zou wel
zalig oppassen de kamer te verlaten met
zoo'n gevaarlijke bezoekster, zie je wel, ze
had al een moedervlek ook! Alleen maar
niet op zij van den neus zooals de recher
cheur gezegd had, maar aan de kin. Nu, dat
beteekende niot4 alles kwam verder uit en
dus zou Pimmetje haar goed in het oog hou
den, Dan kon juffrouw Reggors meteen
eens zien, dat ze toch wel wat voor haar
over had, en haar belangen trouw behartig
de
De bezoekster vond het schijnbaar wel
vreemd, of tenminste minder aangenaam,
dacht de ijverige Pim, dat ze zoo oplet-
tend' gadegeslagen werd en begon alvast
ijverig met een zilveren vouwbeen te spe
len, dat op tafel lag.
„Wacht, straks verdwijnt dat nog in een
geheimen zak, dacht Pim en waarschuwde
vast: Dat vouwbeen is van juffrouw Reg
gers, laat het als 't u blieft daar liggen.
„Maar brutaal kind, hoe krijg je het in
je hoofd, om zoo iets te zeggen P' viel de
bezoekster driftig uit! „Natuurlijk, zal ik
het daar laten liggen, maar ik vind jou
hoogst impertinent en het was geloof ik
beter, dat je nöu toch de kamer uitging!"
,?Ja, dat wil ik wel gelooven, maar, dat
doe ik tooh lekker niet! U hebt zeker een
dochtertje, dat U hier op school wilt heb
ben."
„Ik zal dan tenminste wel op mijn hoe
de moeten zijn, dab zo niet in aanraking
komt met zulke onbeschaamde kinderen als
jij bentDat zou voor mij alleen al een re
den kunnen zijn, om ze bier niet te plaat
sen."
„Ja, en aan zeker weer naar een andere
school toe gaan om uw dochtertje te plaat
sen Ja, dat kennen we, maar we zullen er
bier niet inloopen. We zijn gewaarschuwd
„Kind, wat mankeer je toch1? Of zou ze
misschien minder goed bij haar hoofd zijn?"
sprak de lange, slanke, donkere dame ex
pres half-luid.
„Als juffrouw Reggers nu toch
maar gauw kwam", dacht Pim,
want verbeeld je, dat <le bezoekster eens
ontsnapte. Dat moest ze althans tot iede
ren prijs voorkomen! Ze sloot dus de deur
af aan den binnenkant en wierp den sleutel
in *den tuin.
„Maar kind: dat is nou toch kl te erg;
wat ga je beginnen? Open die deurl Als-
je-hlieffc! en onmiddellijk 1"
Nu begon Pimmetje tooh wat minder op
haar gemak te raken, want zij had wt-I
eens gehoord, dat dieven in den regel wa
pens bij zich dragen ter verdediging cn ver
beeld je, dat deze dame een revolver bij
zich had en op haar afschoot?
„Enfin, ik zal maar kalm wachten, tot
juffrouw Reggers komt, die zal, mij dit
vreemde gedrag wel weten te verklaroD,"
sprak de bezoekster gelaten en wachtte ver
der met berusting.
„Zie je: daar heb je juffrouw Reggers en
nu zullen wij eens zien!" vloog Pimmetje
op.
„Kijk juffrouw: zij is laag en slank en
heeft een moedervlek op de kin Wat zegt
u er van? Heb ik nu niet goed' opgepast?"
schreeuwde Pimmetje al voor de gesloten
deur staande.
„Maar kind: doe toch open! klonk het
van den buitenkant. Onmiddellijk, O Pim!
Ik begrijp niets van je gedrag. Maar als je
niet dadelijk open doet, ben ik heel, heel
boos op jo
Maar ik kan niet juffrouwIk heb den
sleutel in den tuin gegooidf want het is
niet veilig hier binnen I"
Nu ging juffrouw Reggers zeker op een
maal een licht opZij sprak enkele woor
den tot een der meidon en die kwam even
later terug met den sleutel, na wel vijf
minuten zoekensIntusschen had juffrouw
Reggers door de gesloten deur tot de bo
bezoekster geroepen: Ik hoop, mevrouw
Kaspers, dat U mij deze allerongelukkigste
ontvangst niet kwalijk nemen zult! Er is een
leelijk misverstand in het spelt waardoor
dit meisje zich zoo hoogst onbescheiden
gedraagt. Ik hoop U alles zoo dadelijk te
verklaren.
Nu kwam de meid met r' m sleutel en
werd Mevrouw Kaspers van alles op de
hoogte gesteld. En vond het geval nu zelfs
zoo grappig, dat ze Pimmetje, dio er bij
had mogen staan, zoolang het onderhoud
duurde, nu ook goedkeurend op de wang
tikte voor haar goede zorgen en haar
energiek optreden en den wenscb uitsprak,
dat het meisje een goede vriendin mocht
worden van haar beide dochtertjes, die zij
hier op school wenschte te doen. Pimme
tje zag nu wel, dat ze nu ditmaal dus niet
in ongenade gevallen was, ofschoon juf
frouw Reggers haar later, onder vier
oogen,.toch nog eens onderhield, over de
noodzakelijkheid, om niet al te ras te zijn
roet je gevolgtrekkingen, want dat zoo
iets je vaak in ongelegenheid kan brengen.
Een daad van menschelijkheid.
Ten tijde der regeering van Lodewijk
XIV kwajn een Italiaansch scheikundige te
Parijs, wien na veel moeite gelukte om bij.
den Koning toegelaten te worden.
Van die gelegenheid maakte hij gebruik,
om den Koning onder de aandacht te bren
gen, dat hij het geheim kende om een stof
te bereiden, die een tienmalen vernielenden
uitwerking had dan het bestaande bus
kruit.
De Koning die nog al ingenomen was met
scheikundige proeven bepaalde een dag
waarop de Italiaan, in zijn tegenwoordig-
heid, de krachtige uitwerking van de door
hem gevonden stof zou kunnen toonen en
waarin hij ook slaagde.
Toen bood hij het geheim den Koning te
koop aan en wees daarbij op de overmacht
die de Koning daarmee op zijn vijanden
zou vorlbïjgen.
„Dat zie ik zeer goed in", zeide Koning
Lodewijk, maar het geheim wil ik niet ken
nen, om mij niet te laten verleiden,
het middel ook toe te passen. Toch zal ik u
een aanzienlijk bedrag voor uw uitvinding
laten uitbetalen, onder voorwaarde, dat gij
het gehjeim in het belang der menschheid,
in het algemeen, ook niet aan anderen zult
meedeelen, want de middelen, die nu al
worden aangewend, om te vernielen en te
wvwoeden, zajn reeds gmiVelijk genoeg."
A>
<•7-
>4
Anders was visscher van zijn beroep en
Mortels tuinman en die twee woonden vlak
naast elkaar, maar waren elkaar anders al
lesbehalve vriendschapplijk gezind. Hoe of
die veete nu eigenlijk ontstaan was tussohen
de beide familiënA dat weet ik niet recht,
maar wel weet ik, dat Mortels ten minste
een man met een haatdragend karakter
was, er altijd op uit, zijn buurman te bena-
deelen, zooveel hij maar kon.
Óp een goeden dag was het lammetje
van visscher Anders in den tuin geloopen
bij tuinman Mortels en in plaats, dat de
baas het beestje nu weer vrijliet, nam hij
het mee naar zijn schuur en sloot het daar
op.
Anders beiden jongens, Maarten en Pe
ter, hadden dit gezien en wisten wel, dat
hun vader veel te hooghartig was, om zijn
eigendom terug te vlagen van den hem
vijandigen tuinier.
Terwijl vader dus aan het ontbijt zat
liepen de jongens nu gauw den tuin in,
klommen over den muur en deden zonder
complimenten de schuurdeur open, waar
zo hun geliefd lammetje gevangen waan
den Maar dat was mis l En intusschen
kwamen» baas Mortels en zijn vrouw, gooi
den de jongens eerst met water, waarna
do baas elf vooral Maarten die al veer
tien was, op een pak slaag traktedr<k', dat
zoo raak was! De tienjarige Pster kwam
er wel iets boter af, maar voelde toch
ook zijn rug en dus waren beide jongens
niet bepaald voor hun pleizier uit geweest!
's Middags gingen ze wat naar het strand
en daar lag vaders boot, maar daar moch
ten ze tooh niet in, het zag er anders bij
zonder uitlokkend uit daar aan het strand
Vader had bun echter verboden in de boot
te gaan. „Och, wat geeft het," sprak: Maar
ten eindelijk. „De boot ligt toch vocfr an
ker, dus we kunnen in geen geval verder
afdrijven dan het touw reikt. Nu Peter was
er lidit voor te vinden en daar dreven bei
de broertjes op de onstuimige baren! Het
was namelijk stormachtig geworden en de
golven sloegen hoog om de boot heen, het
was dus zaak, terug te keeren en dat deden
de jongens dan ook. Maar pas waren zo
weer aan den kant of Peter werd zoo bleek
als een doek. Hij kapte bet anker af,
sprong weer in de boot en ging regelrecht
op een zwart stipje af, dat, naderbij geko
men, bleek een mensob te zijn en wel de
tuinier Mortels, die zich met baden te ver
had gewaagd, en nu in levensgevaar ver
keerde De jongens roeiden als een paar
oude zeerobben en redden hun vijand, die
zich nu ten zeerste schaamde over de on
hebbelijkheid, waarmee hij hun bejegend
had, toen zij hun lammetje weer terug wil
den halen, waar ze tooh ook recht op had
den, want het was hun eigendom
Toen zij nu gezamenlijk weer aan land
stonden, drukte hij beide jongens anxi liet
hart en vond het heel mooi, dat zöj op deze
wijze dus kwaad met goed hadden vergol
den.
Zoo zie je alweer, hoezeer wij elkaar toch
allen noodig hebben is de wereld en hoe
dom het toch eigenlijk is voortdurend over
hoop te liggen om allerlei nulliteiten zooals
het onder de menschen, maar vooral cok
onder de kinderen, helaas maar al te vaak
plaats heeft!
Weest nooit te hooghartig, om de hand
dor verzoening te reiken; wie weet hoe er
wel eens een tijd kon aanbreken, dat het
zelfs niet meer mogelijk was en dan zou
er bitter berouw zijn.
Lang lang geleden, onder de regeoring
van den romeinschen keizer Tiberius werd
Alpiscius, een inwoner van Rome, die niet
langer in de gunsten van den keizer deel
de, veroordeeld om aan de wilde beesten
overgeleverd te worden.
Alpiscius was eeai rechtvaardig man, die
de wreedheden van den keizer niet kon
goedvinden en hiervoor rond uitkwam.
Dat was voor Tiberius genoeg om hem
ter dood te doen veroordeelen, de keizer
had zijn goederen kunnen verbeurd ver
klaren en hem verbannen, maar hij wilde
hem liever doen sterven.
De laatste dag was voor den jongen Ro
mein aangebroken en hij had afscheid ge
nomen van zijn familie, hij was kalm in
het vooruitzicht van den versohrikkciij-
ken dood die hem wachtte. Toch was hij
liever blijven leven, daar hi* jong was;
vooral ging het hem aan het hart zijn
ouders en vrienden te moeten verlaten.
Tengevolge van een wreedaardigen gril
ging Tiberius hem in de gevangenis opzoe
ken en toen hij het hok verliet, zei hij tot
Alpiscius:
„De wachters zullen u over eenige uren
naar de grot van Nerea brengen, waar ge
den nacht zult doorbrengen, tegen den da
geraad zal men u komen halen, Ha.n zult
ge vrij zijn," volgde de wreedaard er met
een grijnslach' aan toe.
Alpiscius beefde even: naar de grot van
Nerea werden de ergste misdadigers ge
bracht. Deze grot was diep. order den be-
ganen grond en was van boven afgeslo
ten door een zwaar traliewerk waar men
door heen kon zien; de grot had ölechts
één uitgang, waardoor men de wilde die
ren die er in leefden het voedsel toewierp
dat dikwijls bestond uit de ongel ukki gen,
die door den wreeden keizer ter dood ver
oordeeld waren.
De drie leeuwen van Nerea waren be
rucht om hun wreedheid.
Maar Alpiscius was trotsch en smeekte
niet om genade.
„Dit is een gunst, die ik u toesta," zei
de keizer glimlachend, „want ge hebt eeni
ge kans niet te sterven; ik herhiial: als
men u morgen vroeg levend terugvindt, zijt
ge vrij."
Tiberius ging heen.
„Het is een zonderlinge gunst, die mü
wordt toegestaan", overpeinsde de gevan
gene, „ik zal nauwelijks in den leeuwen
kuil zijn, of er zal niet veel van mij over
gebleven zijn, maar daar het den keizer;
behaagt mij als een slaaf te behandelen,
moet ik mij er aan onderwerpen."
Op dat oogenblik ging de deur van het
cachot open en zei een jeugdig stemme
tje:
„Ik ben het meester."
Alpiscius keek verwonderd om; een jon
gen van twaalf jaar in een linnen kleed
gehuld stond voor hem.
„Wat- Marous ben jij het?"
„Ja meester, ik heb van den cipier de
vergunning gekregen
„Afscheid van ïnjj te nemen?"
„Neen, meester, te trachten u te red
den."
De Romein keek medelijdend de nietige
gestalte aan.
Ai*me jongen!" mompelde hij bedroefd
„Ik overdrijf niet," zei de slaaf. „Jk weet
wat ik zeg, en als de Goden met ons zij-n
dan zal ik u redden."
Ik heb goed over alles nagedacht,
nadat de keizer bevel had gegeven, u hier
heen te voeren. Heritinert gij u nog dat u
mij twee jaar geleden gered hebt uit de
vlammen die het huisje van mijn moeder
vernield hebbenIk hob mij zelf toen be
loofd miju leven aan u te wijden en als!
de gelegenheid zich voordeed uw leven te'
redden.
„Ik weet hoe je aan mij gehecht bent,
Marcus",viel de gevangene hem in de rede
„maar ik begrijp niet, hoe
„Hoe ik or in zal slAgcn. U weet, dat
ik 'n vriend heb, die de slaaf is van den
apotheker Fabius? U weet natuurlijk ook,
dat de apohekers in dezen tijd veel vergif
verkoopen?"
„Helaas!"
„En veel slaapverwekkende middelen?"
„Wat heeft dit alles met mij te ma
ken V' vroeg Alpiscius eenigerins ongedul
dig.
„Mijn vriend heeft mij een doosje uitste
kende zalf gegeven, waarmee u uw gehee-
le lichaam moet inwrijven."
„Waarom?" vroeg Alpisouis verwon
derd.
,;U weet wel dat verscheurende dieren
eerst hun prooi besnuffelen voor ze haar
verslinden. De zalf die ik hier heb, is een
sterk slaapmiddel, als de leeuwen dat rui
ken zullen zij u niet durven aanraken
en weldra slaperig worden. Begrijpt u wat
ik bedoel? Ik hoop, dat zij u geen kwaad
zullen doen.
„Arm kind", zei de gevangene zachtjes.
„Hij probeert het mogelijk om mij te red
den, ik wijs de edelmoedige hulp niet van
de hand om je geen verdriet te doen."
„Wilt u het doen?" vroeg Marcus eenigs-
zins opgewekter. „O, denk toch eens, als
de wilde dieren tot het aanbreken van den
dag bleven slapen!"
Op dat oogenblik hoorden zij voetstap
pen buiten bet hok: de cipier riep het