Ho. 15784. IiBIDSCH DAGBLAD, Zaterdag: 5 Aug-ustus. Eerste Blad. Anno 1911. PERSOVERZICHT. OEZELSGHJIP. „D e Standaar cT' schrijft: Met. voldoening zal door velen kennis ge nomen zijn van de instelling der Staatscom missie, die tot taak heeft van advies te die nen omtrent de vraag: welke maatregelen genomen kunnen worden om te bevorderen, dat in de behoefte aan electr ische kracht, welke in verschillende streken des lands en met name ten platteland© be staat, op zoo doeltreffend en zoo econo misch mogelijke wijze worde voorzien. De beteekenis van de electrische kracht voor het maatschappelijk leven is een zeer groote. Mr. H. W. Hovy, burgemeester van Loosduinen, een dergenen, die tot lid van bovenbedoelde staatscommissie zijn be noemd, wees er nog onlangs op in een arti kel in ,,De Gemeenteraad", hetwelk ook in overdruk afzonderlijk verkrijgbaar is ge steld. In dit geschriftje wordt uiteengezet, dat de electrische kracht niet meer alleen of in de eerste plaats dient voor verlich ting, maar in nog sterker mate voor kracht aanwending, en dan weer niet alleen voor tramtractie, maar voor allerlei bedrijven met name ook voor het kleinbedrijf, voor welke zich de electrische kracht bijzonder leent, doordien zij om zoo te zeggen zoo gemakkelijk in kleine quantums gele verd en verbruikt kan worden; hetgeen ook zeer ten goede komt aan het verbruik voor warm te-aanwending, dat eveneens zeer toenemende is. Yooruitloopen op het resultaat van den arbeid der staatscommissie doen we niet, met name omdat het hier goeddeels een zui ver technische kwestie geldt; en ook wil len we vooralsnog niet beslissen, of de Overheid b.v. de gewestelijke Overheid, zooals mr. Hovy wil de stroomlevering op zich zal moeten nemen, daar dit, gelijk juist dezer dagen in ons blad werd uiteen gezet, van tal van kwesties afhangt, die niet met een handomdraaien af te doen zijn. Vooalsnog is het voldoende, dat ook hier gewezen wordt op deze hoogst belangrijke zaak en erkentelijkheid er voor wordt uit gesproken, dat de regeering haar zoo te rechter tijd in het oog heeft gevat. Over de Statistiek der Volkstel ling sohrijft „Het Centrum": De laatste bijdrage der statistiek geeft Ons oa.. do getalsterkte der verschillende godsdienstige gezindten in ons land, zoo- als die werden opgegeven bij de laatste 10- jaarlijksche volkstelling. Van de totale bevolking ad 5,858,175 zie- lën bleken op 31 December 1909 te behooren tot de: Nederl. Hervormde Kerk 2,588,261 Waalseh Herwrmde Kerk 9,660 Christelijk Gereformeerde Kerk 55,720 Gereformeerde Kerken 490,451 Remonstranten 27,450 Doopsgezinden 64,245 Evangelisch Lutherschen 81,833 Hersteld Lutherschen 15,867 Oud-Roomschen 10,082 Nederl. Israëlieten 99,785 Portg. 6,624 Roomsch-Kathclieke Kerk 2,051,021 Geen kerkelijke gezindte 290,960 Deze cijfers zijn vooral merkwaardig wan neer meni ze vergelijkt met die der vorige 10-jaarlijkscho volkstelling. Op 31 Decèmbeir 1899. behoorden tot de Nederl. Herv. Kerk 2,471,021 pers. Waalseh Herv. Kerk 9,857 5, Christelijke Gereformeerden 54,629 5, Gereformeerde Kerken 361,129 5, 1 Remonstranten 20,807 7, Doopsgezinden 57,789 77 Evangelisch Lutbelrsclieu 70,246 5, i Hersteld Lutherschen 22,651 5, Oud-Roomschen 8,754 Nederl. Israëlieten 98,343 j, Portug." ,7 5,645 Roomsch'-Katholieké Kerk 1,790.161 7, Geen kerkelijk gezindte 115,179 7, Hieruit blijkt, dat de Gereformeerde Kerken zich in een hijzonderen vooruit gang mogen verheugen. Nog sterker even wel is het cijfer gestegen met niet min der dan 250 pCt.van hen, die tot geen kerkgenootschap behooren. Wat de katholieken betreft, hun getal i9 wel gestegen, echter niet in dezelfde mate als de goheele bevolking. Relatief is hun getal een weinig gedaald. In 1899 vormden de katholieken 35,07 pCt. der totale bevol king, in 1909 nog slechts 35,01 pCt. Ziehier de absolute cijfers en het percen tage op 31 December 1899 in de onder scheidene provincies: Provincie totale bevolk, kath. pCt. Zuid-Holland 1,144,448 277,442 24,24 Noord- 968,131 266,356 27,51 Golderland 566,549 202,939 35,82 Noord-Brabant 553,842 486,847. S7,90 Overijsel 333,358 89,815 26,95 Friesland 340,262 24,831 7,29 Limburg 281,934 276,452 98,19 Groningen 299,502 19,624 6,54 Utrecht 251,034 83,069 33.09 Zeeland 216,295 54,456 25,17 Drente 148,544 9,242 6,22 Nederland 5,104,1371,790,161 35,07 De volkstelling op 31 December 1909 gaf ons de volgende cijfers: Provincie totale bevolk, kath. pCt- Zuid-Holland 1,390,744 334,064 24,02 Noord-Holland 1,107,693 307,199 27,73 Gelderland 639,602 226,070 35,34 Noord-Brabant 623,079 551,576 88,52 Overijsel 382,880 102,139 26,67 Friesland 359,552 25,273 7,03 Limburg 331,907 324,153 97,66 Groningen 327,045 20,205 6,17 Utreolit 288,514 92,478 32,05 Zeeland 232,515 5S,974 25,36 Drente 173,318 10,654 6,15 Nederland 5,858,175 2,051,021 35,01 Uit de vergelijking ziet men dat hot relatieve cijfer der katholieke bevolking in alle provincies is gedaald, met uitzonde ring van Noord-Holland, Noord.Brabant en Zeeland, waar een lichte stijging te con st atoeren valt. In Noord-Holland staat dit wellicht in verhand met de geringe uitbreiding der bevolking in die provincie. De relatieve daling in Limburg houdt blijkbaar verhand met de mijn-exploitatie, speciaal die der staatsmijnen, welke bijna uitsluitend door protestants olie ambtenaren uit het noorden gedreven wordt. Over het geheel genomen, is er echter voor de katholieken een relatief tekort, een achteruitgang. En dit, terwijl dcor ve len ten gevolge der hij de nict-katho- lieken toenemende gezinsbeperking een relatieve vooruitgang verwacht werd. Vooral in Utrecht is de daling sterk: meer dan één procent van de totale bevolking. Het is zeker een feit, dat alleszins de aandacht Verdient en waarvan het wél dé ïhoeita waard zoude zijn, de oorzaak op te sparen. Het oelibaat van' een groot' aantal prieé- tetrs en religieuzen zeker hieTbij een be-; langrijke factor. Dit kan echter de eenigé niet zijn. De cijfert aldus eindigt ,,Het Cen trum" doen vermoeden, dat er hier aan afval moet gedacht worden, dat er velen het van de vaderen ontvangen Katho liek geloof den rug toekcercn, meer dan er zich tot dit geloof bekeeren. Het is slechts een vermoeden, maar een dat op de weinig bemoedigende cijfers allen steun vindt. Wie hét kan, moge trachten hierin klaarheid te brengen, en vooral trachten dé oorzaak op te sporen van zooveler afval, opdat misschien hiertegen iets kunne wor den gedaan. In ,,H et Nieuwsblad voor Ne derland" komt een artikel voor van de hand van den heer A. Roodhuyzen, waarin deze naast algemeen kiesrecht en evenredi ge vertegenwoordiging nog de invoering van stemplicht verlangt- 't Volgende is aan dat artikel ontleend: Zeker, evenredige Vertegenwoordiging, waarvan ook wij groote voorstanders zijn, zal de stemmen der minderheid niet meer waardeloos doen wezen, en dus de verte- genwoorpligende lichamen tot heel wat ge trouwer afspiegeling maken van de inzich ten en denkbeelden der vertegenwoordig den, dan thans het geval is. Maar er is nog een andere en zeker niet minder groote oorzaak, waarom we die gewenschte af spiegeling nog niet hebben, dan het gemis van evenredige Vertegenwoordiging; en dat is het absenteïsme der kiezers. Iedere stembusstrijd, hetzij die om Kamer, Staten of Raad wordt gestreden en de pas ach ter ons liggende gemeenteraadsverkiezin gen hebben bet ook weer aan het licht ge bracht leert ons dat duizenden kiezers van hun kiesrecht geen gebruik maken, dat voor hen Kies recht allerminst Kies- plicht is. Dit nu is ten eenenmale in strijd met hetgeen de wetgever heeft gewild. Deze heeft in art. 109 van de Grondwet neerge schreven, dat ten onzent de wetgevende Macht gezamenlijk door den Koning en de Staten-Generaal wordt uitgeoefend; in art. 134, dat aan de Provinciale Staten de rege ling en het bestuur van de huishouding der provincie wordt overgelaten; in art. 143 dat de Gemeenteraad staat aan het hoofd der gemeente, er moeten dus de wet eischt het Staten-Generaal, Provinciale Staten en Gemeenteraden zijn. Als de kie: zers nu eens en corps wegbleven; en als 5C percent daarvan het recht daartoe zou hebben, hebben toch zeker allen dit, kun nen ze het land laten zonder de vertegen woordigende lichamen, die dé wetgever heeft gewild, en aldus een toestand van anarchie in het leven roepen. En al zal het wel nooit zóó ver komen, het enkele feit, dat het zou kunnen gebeuren, geeft 0. i. den wetgever de bevoegdheid „stemplicht" in de wet neer te schrijven; het steeds toenemend absenteïsme der kie zers is zeker een aanleiding om daarmede niet te lang te wachten Of het helpen zoul Zeker eene vraag, die bij eene zoo bij uitstek practischle zaak het eerst moet gesteld worden. Wij meenen van ja, als de zaak behoorlijk geregeld wordt. Er zou boete opgelegd moeten wor den aan hem, die zijn gang naar de stem bus verzuimt. Die boete moet niet te hoog zijn, maar toch, om gelijk te drukken, pro gressief, rekening houdende met het inko men van den overtreder, en moet hoog wor den als een verzuim, door een ander verzuim wordt gevolgd. Maar toch, hoog jehoeft dé boete niet te zijn; de Nederlander be taalt nu eenmaal niet gaarne boete; wie wel eens in Amsterdam heeft bijgewoond, hoe daar de beursbezoekers zonder onder scheid van Tang, leeftijd en corpulentie, het op een drafje zetten, als de langzaam dichtgaande deuren der Beurs het schrik beeld van een kwartje boete voor hun oogen tooveren, zal dit met ons eens zijn. Maar, zoo zal men zeggen, wat zullen wij aan die onverschilligen, tot stembusgang gedwongen kiezers hebben; den waarborg zelfs uvWen wij, dat ze, in het hokje komende, hun plicht zullen vervullen; de mogelijkheid is zelfs niet uitgesloten dat zij uit wrevel over den hun opgelegden dwang sabotage ple gen, en het stembiljet waardeloos maken. Die mogelijkheid bestaat zeker; en het dunkt ons, gegeven de ons Nederlanders ingeschapen geneigdheid, om dwars tegen de bevelen der Overheid in te gaan, lang niet onwaarschijnlijk, dat velen van die dwongenen den eersten keer dat ze Ier stembus opgaan op de een of andere manier de bedoeling van den wetgever zullen ver ijdelen. Maar dat zal niet -ang duren. Weinig zaken hebben zooveel opvoedende kracht als het stembiljet. De kiezer in het hokje wordt gesteld voor de vraag: Waar om A. wel en B. niet, en deze vraag leidt tot andere vragen, die slechts beantwoord kunnen worden door hem, die onze staito- organisatie ten minste in groote trekken kent; en dit is reeds enorm veel gewon nen. Naar de ondervinding toch, die wif in deze materie hebben opgedaan, is on- versehiligheid voor het stembiljet in verre weg de meeste gevallen het gevolg van ge mis aan kennis van onze Staatsinrichting. En slechts die kennis kan ons een volkje geven, dat met zijn regeering meeleeft; dat medegevoelt de verantwoordelijkheid voor den gang van zaken in Land, Provincie en Gemeente." H. E. baron van Asbeck schrijft in ,,D e (n) G i d s" van Augustus over een wereld s-t r ij d m acht ter zee: „In het jongste Novembernummer van dit tijdschrift is door prof. C. van Vollen- hoven een pleidooi geleverd voor het hand haven van recht tusschen de volkeren door middel van een wereldstrijdmacht en slechts weinige maanden daarna heeft dr. H. T. Colenbrander voor hetzelfde onderwerp onze aandacht gevraagd. Door beiden is de wensch uitgesproken, dat Nederland 'óór de eerstvolgende vredesconferentie zal too- nen, dat het inderdaad die richting uit wil. Beiden zijn overtuigd, dat de wereld organisatie er zal komen en de vrees zoo wel van den een als van den ander is, dat zij zal worden begonnen en voltooid buiten de kleinere naties om. Inderdaad staan wij voor dit gevaar." Na over dit plan en de beste wijze tot eventueele verwezenlijking te hebben uit geweid, waarbij baron Van Asbeck betoogt, dat ook Nederland en zijn marine in dezen diligent moeten zijn, besluit schr. zijn opstel aldus „De eerste stap tot het organiseeren van een wereldstrijdmacht ter zee moet nog gedaan worden en voor wij tot een waarlijk internationale vloot zullen zijn gekomen, zal de menschhéid nog een langen weg heb ben af te leggen. Aan ontwapening behoeft Nederland dan ook thans nog niet te den ken. Integendeel, als de hoop verwezen lijkt zal worden, dat de regeering, die het land opwaarts wil voeren, onder zich zal voelen de spankracht der natie, dan zal de natie eerst moeten weerstand kunnen bic den nan den druk van buiten. Eerst moet Nederland zichzelf kunnen zijn en blijven, voor in het „kleine volk" voldoende span kracht aanwezig kan zijn om zich uit te zetten tot een „greote natie." En mocht Nederland niet tooncn bereid te zijn tot de noodige offers voor het bewaren zijner on afhankelijkheid, dan zal elk zijner voorstel len ter 3de Vredesconferentie om tot een wereldstrijdmacht te geraken met hoon gelach mogen worden begroet. Want dan zal het een doorzichtige poging lijken van de Chineezen van Europa om zonder een premie te betalen, een verzekering te slui ten tegen het verlies van 's lands onafhan kelijkheid. Maar wij hopen beter van Nederland. Wij hopen, dat het Nederlandsche volk zal weigeren het voorwendsel der politieke voorzichtigheid te gebruiken als dekmantel voor schroomvalligheid zoowel bij het in orde brengen van 's lands defensie als bij het brengen van het vraagstuk der inter nationale bewapening ter vredesconferen tie." De proeft ij q' der Eerste Ka mer. Men leest in het „Huisgezin": „Het bestaansrecht der Eerste Kamer 18 een oude quaestie. In een ander stelsel dat der bclan- gen-vertegenwoordiging naast de politieke vertegenwoordiging heeft zij haar aan gewezen plaats. In het kader van het tegenwoordige par lementaire stelsel vinden velen een Eerste Kamer het vijfde rad aan den wagen. Bij de te wachten Grondwetsherziening komt <le zaak in vollen omvang aan de orde. En vermits wij ons niet durven vleien met de mooie hoop van ettelijke illusionis ten dat voor het andere stelsel de tija'en reeds rijp zijn, zal practisch de vraag wel hiorover loopen, of onder het huidige stel sel de Eerste Kamer zal blijven behouden. Dat zal, gelooven wij, veel van de Eer ste Kamer zelf afhangen, van de waag hoe zij den proeftijd van deze jaren doormaakt. Wij bedoelen: hoe a'e Eerste Kamer zal toonon te staan tegenover de sociale wet geving die in de komende jaren alles zal beheerschen. Mocht blijken, dat de Eerste Kamer een sta-in-den-weg is voor een eenigszins door tastende wetgeving tot leniging en betering der sociale nooden, dan zal daarmee haar bestaansrecht voor velen op zeer zwakken grondslag komen te staan. Een Eerste en een Tweede Kamer naast elkaar, die van verschillende politieke kleur zijn, geeft op den duur moeilijkheden. Een Eerste en een Tweede Kamer van verschillende sociale kleur baart stellig niet minder last. Nu kan men wel de wijze van samenstel- De heer Feldheim von Fcldlieimburg gold voor onweerstaanbaar. Onder de kameraden werd verteld, dat hij nauwkeurig boek hield van. alle gebroken harten, en dat de lijst onrustbarend lang was. Ten minste, hij liet nooit na., zijn bekenden er op attent te maken, dat nog geen vrouwelijk wezen de bekoring van zijn persoonlijkheid had kun nen weerstaan. Daarom werden verloofden van officieren in hot regiment angstvallig tegen hem be waakt tot de beslissende huwelijksdag voor hij was. Op getrouwde vrouwen had Feld heim het minder voorzien. „Dat kan on aangename gevolgen hebben," zei hij, en 'daarom ging hij voort met allen jongen meis jes het hoofd op hol te brengen. Ieder in de kleine residentie kende dezen levenslustigen zoon van Mars, en als bii. sabclsleepend en sporenkletterend, door de straten ging, volgde hem menige bewonde rende blik uit vrouwenoogen. Zelfs de markt vrouwtjes hielden zich met den moeien officier bezig. Op een namiddag, het schemerde reeds toen hij trolsch als een pauw langs de straat liep, ontwaarde hij in een stille huurt een vrouwelijke gestalte, wier buigzame slankheid hem onweerstaanbaar aantrok. Met een paar groote stappen was hij haar op do hielen. In stilte verheugde hij zich, dat hij in politiek was, zoodat niets aan teen klein avontuur in den weg stond. Toen jdo schoono onbekende voorbij een lantaarn paal kwam, schraapte hij zijn keel, doch zij deed of zij niets gemerkt had en snelde nog vlugger voort. Iets fijns dusdacht Feldheim, en het .Volgend oogenhlik was hij aan haar zijde. Hij nam beleefd den hoed af en begon een praatje: de straat was zoo eenzaam, jonge dames moesten liever niet alleen loopen, of hij haar begeleiden mocht? Hij had volkomen gelijk; de straat was heel eenzaam, wijd en zijd geen levend wezen te zien. Het meisje scheente hegrijpen, dat zij hem niet ontwijken kenhij de volgende lantaarn bleef zij dus staan, draaide het hoofd om en zag hem vorschend in het gezicht. Ook hij beschouwde haar nieuws gierig. Haar gezicht bevestigde, wat de figuur beloofd had: een mooie, stevige blondine met groote vergeet-mij-niet-oogen, zag glimlaohend naar hem op. Drommels! dacht hij, een resolute schoon heid! Die komt niet van hier. Inmiddels vroeg zij kalm: „Wat verlangt u van mij, meneer?" Hij constateerde, dat zij in spraak en manieren een dame was, en groette nogmaals. „Juffrouw, ik wou u gaarne mijn be scherming aanbieden." „Heel vriendelijk, meneer! Maar ik kan best alleen gaan." Zij wendde zich af. Nerveus draaide hij aan zijn snor. Deze afwijzing prikkelde hem. „Och wat!" barstte hij uit, ,,ik begeleid u toch, of u wilt of niet. 't Is zoo ver velend alleen te wandelen." „Ik ga niet wandelen. Ik ga naar mijn oud-tajite," antwoordde zei tot zijn verba zing nu heel mededeelzaam. „Zoo, zoo! Maar u is hier toch vreemd, nietwaar „"Waaraan bemerkt u dat?" vAan uw spraak. Bevalt het u in onze Residentie Hij deed zijn best een onschuldigea toon aan te slaan, want hij moest eersteens polsen, of hij het wagen kon, zijn gewone praatjes uit te kramen. „O, ik vind 't hier heerlijk!" antwoordde zij onbevangen. „De stralen zijn zoo breed, en or zijn zulke mooi winkels; ik zou hier wel willen wonen." Hij glimlachte spottend. Hijzelf vond de stad een nest. uEn dan die greote gehouwen't Slot en do kerk. Onlangs heb ik het slot van bin nen gezien. "Wat 'n pracht!" Nu, verwend scheen zij niet. Hij vond die oude pronkzalen gewoon rommelkamers. „O," haastte hij zich te zeggen, „dan weet ik nog iets veel mooiers voor u dan een oud slot. Heeft u het nieuwe hoftheater al van binnen gezien „Helaas niet!" zuchtte zij. „Dan moet u daar heslist heen. Vooral nu Eleonora Dus-e er gastvoorstellingen geeft. hebt zeker wel van haar gehoord?" „NatuurlijkJo leest haar naam overal." „En hoeft u haar nooit zien optreden? Dat is bepaald zonde." Zijn oogen waren niet af van het fijne profiel, -en dadelijk rijpte een plan. Nog denzelfdon avond moest zij hem een rendez vous toestaan. Hij was van plan geweest naar den schouwburg te gaan met een vriend, en daarom had hij twee biljetten in den zak. Zij speelden de „Dame aux Camélias." „Wilt u mij een pleizicr doen?" vroeg hij op smelten den toon. „"Waarom niot? Wat is het?" „Neem dan als 't u beliefd dit biljet voor de voorstelling van hedenavond van mij aan." Avrzelend greep zij er naar. „Ja, maar...." Bij het lantaarnlicht aag zij, dat liet plaatsen voor een loge eerste rang waren." „Dat is te voornaam voor mij." „"Weineen! En permitteert u, dat ik naast u kom zitten?" „Dat kan ik niet beletten, meneer Gewonnen-speldacht Feldheim von Feld- -hcimburg zegevierend en richtte zich op. „Eq na afloop soupeeren wij samen, juf frouw", sprak hij met overtuigende beslist heid. Pauze. Hun blikken ontmoetten elkaar. „Misschienfluisterde zij. „Maar laat mij nu naar mijn. tante gaan; want als ik naar hot theater ga., moet ik mij nog verkleedcn en „Ik mag u toch vast verwachten drong hij. Zij knikte en lachte hem verleidelijk toe. „Zeg mij ton minste uw naam, opdat ik weet, aan wie ik in dien tusschen lijd kan denken." „Ik heet Helena." „O, schoono Helena!" Hij maakte een beweging, of hij liaai' wilde omarmen, doch handig ontweek zij hem. „Nu moeten wij scheiden, meneer. Hier is 't niet meer eenzaam en tante „Dus, schoono Helena, tot weerziens dan hij Duse!" Bevallig haar rok opnemend, hoog zij den hoek om. En Feldheim, trotsch en verheugd, ging in een koffiehuis, waar verscheidene officieren waren. „Veer 'n verovering gemaakt!" snerpte kfj- „Oóïi kom! "Wie is zij?" „Vreemde jonge dame! Schoonc Helena! Op straat aangesproken.... Gaat vanavond mee naar de komedie." „Kerel, I100 heb je dat aangelegd?" ^Beeldschoon kind! Jelui zult wel zien. Frils, ik heb haar jouw biljet gegeven." „Heel vriendelijkDank je wel, hoor „Zio maar, dat jo er nog een krijgt, dan kan je ons zien." „Ja, dat zullen wij allemaal doen!" rie pen de heeren opgewonden. „Jij boffer I" „En na afloop soupeeren wij!" zei Feld heim zelfbewust, zich de held van het oogen hlik voelend. De opvoering van do „Dame aux Camélias" met EloonoTa Duse werd een scliittercndo voorstelling. De zaal zag er feestelijk uit; oen voornaam gezelschap vulde de rangen cn begroetto de beroemde tragédienne met oprechte geestdrift. In zijn kleine logo zat Feldheim, brandend van verlangen. Zenuwachtig keek hij elk oogenhlik naar de deur, waardoor zijn godin moest binnentreden. Tegenover hem, in de logee, zaten de regimentskameraden, allen met veldkijkers gewapend en gereed „de „pracht van een vrouw" hij haar verschij nen op te nemen; maar voorloopig kwam zij niet. De eerste acte liep ten einde. Feldheim zat nog altijd alleen. In do pauze kwam hij niet van zijn plaats. "Waarschijnlijk was het wat laat geworden met Jjlceden. Die gedachto alleen was vrecselijk! Maar noen, daarvoor was zij er veel te blij moe geweest; zij zou er wel góed op gepast Iiehben. De bel ging en liet tweede bedrijf begon. Reeds was de groote liefdesscène tusschen Marguerite en Armand voorbijde razende bijval was gevolgd door diepe, ademlooze stilte. Nu kwam het glanspunt van Duses Creatie, do beroemde monoloog. Juist zuchtte do schoone lijderes: „Wie hen ik? Een schepsel van 'liet toeval!" Daar knarste oen logedeur op den eersten rang. Verontwaardigd werden vele hoofden ge draaid in die richting. „n Avond, luitenant klonk een krach tige 9tem cn naast Feldheim von Feldheini- burgs aristocratische verschijning dook on der oen grooten klokhoed het gezicht op van juffrouw Klotzenstein, do in de ge- liecle stad bekende fruitvrouw, koningin van de markt. Eon nijdig „Ssst! Ssst!" klonk van alle kanten. Toen eohtcr een officier in een loge aan don overkant in luid gelach uitbarstte, plantte do hilariteit zich voort tot den gc- lieelen schouwburg. Het publiek keek niot meer naar het tooneel, doch fixeerde, ten hoogste geamuseerd, het ongelijksoortig paar in do loge. En do groote Eleonore was over hot nog nooit vertoonde intermezzo zóó ver baasd, dat zij haar spel afbrak. Snuivend van woedo sprong Feldheim op, snelde naar buiton en sloeg de deur achter zich toe. Moeder Klotzenstein evenwel hield stand, tot Marguerite Gautliicr gelukkig dood was. Na olko acte klapte zij onvermoeid in de liandcn en knikte haar talrijke klanten, die ze in den schouwburg zag, grijnzend toe. Den volgenden morgen la.g de luitenant, diep ongelukkig nog te bed, toen zijn op passer een briefkaart bracht. „Weledelgestrenge Heerl Neem mij niet kwalijk, dat ik niet in den schouwburg gekomen hen; mijn man wilde mij geen permissie geven. Ik had u dade lijk herkend, luitenant; want in onze mooie kamer hangt uw portret. Karei heeft na-: melijk onder u gediend. Tante Klotzen stein, wie ik het kaartje voor de komedie gaf, het zou toch zonde geweest zijn,- als het niet gebruikt werd heeft zich kostelijk geamuseerd. Maar een souper heeft zij van u niet gehad, zegt zij, Hoogachtend, Helena Mulder." Daar was hij gemeen ingeloopenHij was woedend. Dat kwam er ook van, dat het een getrouwde vrouw geweest was! Sedert dien avond was de nimbus van on weerstaanbaarheid van Feldheim von Feldr licimburg geweken voor altijd. 'v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5