Het vreemde ei. hoorde toen die woordenverdrink mij Ze begreep dadelijk, dat er toovenarij in het spel was, zette hem op den grond en stootte hem het mes in den rug. Terzelfder tijd stond' er een lange slanke ridder voor haar met een schitterend giroen harnas aan, dat hem nauw om de leden sloot. „Ontvang mijn dank, edele vrouw.e, om dat ge mij het leven reddp." Met deze woorden maakte hij een diepe buiging en sprak: „Ik ben ridder Grashalm en was juist on derweg, om ÜW dochter het hof te gaan maken, töen ik in het bosch overvallen werd door eeü dwerg, die al mijn manschappen liet verdrinken, maar mij spaarde, om mij in een nederigen kikvorsch te veranderen* van dien tijd af heb ik hier in den vijver gezwommen en dagelijks heb ik de schoo- ne freule gezien. Sta mij nu toe mijn wen scheen uit te spreken tot haar zelve.'' De burchtvrouw geleidde toen den ridder het slot in en nauwehjlhs had freule Vlin der zijn verroek gehooid, of ie vloog hem om den hals en verklaarde, dat ze hem uit den grond van haar hart beminde. Het heel© land verheugde zich over deze blijde gebeurtenis, maar die niet blij was, dat was de dwerg. Toen hij hoorde, dat de bruiloft bepaald was, bezwoer hij, dat deze feestelijkheid nooit zou plaats hebben en hij zond 'een boodschap naar heb slot, dat 2e even goed tegelijkertijd aanstalten kon den maken voor een begrafenis. Voor freule Vlinder vooral was dit een heele vreugde-benemende tijding. Zij had zich zooveel voorgesteld van het blijde hu welijksfeest. „Kom," sprak ze tot den ridder, „laat ons in het bosch gaan, daar woont de pa trones der vlinders en di© zal ons wel raad weten te verschaffen." Toen tornen freule Vlinder en ridder Grashalm elkander bij de hand en z>e gin- gten naar een plek in het woud waar een kleine houten K.t stond. „Lieve kleine moeder vlinder, riep het meisje en onmiddellijk kwam het gevleu- e moedertje te voorschijn, maar in der zonder vleugeltjes. Toén het meisje al haar leed geklaagd had, beloofde Zij haar vast en zeker hulp en zei: „Houd maar gerust bruiloft, kleine, ik zal wel zorgen, dat alles goed afloopt 1" Toen de groóte dag eindelijk daar was en de bruidsstoet uit het huis der bruid ver trok, en ook de dwerg zich gereed maakte om den boel in de war te sturen, vloog er een ontzettende massa vlinders op hem af, die, nietig als zij ieder op zichzelf ook waren, hem den doortocht belemmerden. Geweldig driftig maakte zich onze kleine man! Maar dat hielp niet veel! Telkens als hij het weer eens probeerde, er uit te gaan, werd hij teruggeslagen ca zjo gaf hij het ten laatste op en men bekommerde zich ook niet meer om den kleinen plaag geest Er was een geweld van belang in de kippenren! Wat was er dan toch gebeurd"? Daar stond heer Canteclaer, en kraaide het hoogste lied uit, te midden van de ka kelende kippenbende, die allemaal, ten hoogste verbaasd, naar één puntje op den grond staarden! En wat was dat nu'? Wel niets anders dan een ei zonder schaalEn de arme „Gespikkelde" die het gelegd had, was gauw gevlucht, want ze was bang Voor Canteclaer en de zijnen. De arme „Gespikkelde" had geen broers of zusters, ja, heelemaal geen familie ver der in de ren, dus voelde ze zich altijd erg verlaten en moest maar tersluiks hier en daar een korreltje oppikken, dat de andere haar eigenlijk niet gunden. De andere; d. w. z. allen, behalve „Sneeuwbal", een wit te kloek met tien kleine kuikens, die haar altijd vriendelijk bejegenden. Toch voelde de „gespikkelde" zich op deze manier niet gelukkig en had al lang gepeinsd op een middeltje waardoor ze toch wat meer in tel kon ralken onder de hoèiperfamilie. Als ze maar eens een ei had gelegd, dan zou het wel beter gaan, had ze zoo bij zich- zelve gedacht, daarom had dan ook, nog cienzelfden ochtend, haar eenste leg- product ten beste gegeven Maar de „gespikkelde" had geen nest, zooals de andere kippen; ze had haar ei maar eenvoudig op het grasrandj'e gelegd van het paadje, dat even voomij de kip penren liep/ Toen ze klaar was, had z ge kakeld van Trreugde en op dit geluid was Heer Canteclaer afgekomen, die dadelijk het ei had opgemertkt De „Gespikk.lde" zelf was echter onmiddellijk achter de strui ken gaan zitten. Ze verborg zich altijd als Ze de haan zag aankomen. Nu ook, ver anderde haar vreugde al heel gauw in een diep leedgevoel; want ze hoorde den haan het uitkraaien: heila, jullie kippen, wie heeft m© nou zoo'n ei gelegd, een ei zon der schaal? En de andere kippen kwamen naderbij en ze gaven ook luide hear verachting te kennen, terwijl zo (kakelden „Wie onzer zou ru zoo iets kflnn^n doen? Wij weten immers veel te goed, hoe het hoort, en dit ei is van ons geen van allen!" „Hoe kon ik toJi zoo dwaas zijn?" zuchtte de arme „gespikkelde" bij zich zel ve, hoe kreeg ik het in mijn hoofd, om nu nog te denken, dat ik ooit wel eens iets goed kon doen! Toen begon Canteclaer opnieiw: Haal mij de kip hier, die dit gedaan heeft, op/t zij haar verdiende loon ontvang©! Dat is toch geen manier van doen: zoo'n alleron gelukkigst ei, en dan nog bovendien hier op het gras, en niet fatsoenlijk in een nest te leggen „Och, dat heeft zeker de „gespikkelde" weer gedaan", opperde er een. „Haal haar dan hier!" klonk nog eens Canteclaerts bevel. En de „gespikkelde" werd dan ook ge vonden en voor Canteclaer gebracht, die er haar zoo geducht van langs gaf, dat ze het ten laatste niet langer kon uithouden, en wegliep, ver weg! Maar „sneeuwbal" had het heele too- neeltje gade geslagen terwijl ze aan het graantje pikken was voor haar (kleine fami lie; en had erg te doen met de „gespik kelde" die zij nu achterna liep, om haar te troosten en haar «terug te houden. „Wat ben je nu eigenlijk van plan?" vroeg ze deelnemend. „Wel, ik loop weg en of de kat mij al pakt, dat kan mij eigenlijk niets schelen ,Kom, zoo moet je niet prat rprak „sneeuwbal", probeer het liever nog t om een ei te leggen, maar doe het dan in een nest. Je kunt mijn oude wel gebruiken, dat is in den hoek, aan den linkerkant van de ren en ik geloof niet, dat het op het oogenblik in beslag genomen is. De gespikkelde" voelde zich weer wat opgewekter na „sneeuwbaPs" vriendelijk praatje en ging dien avond bok neg slapen in het aangewezen hoekje, toen de andere hennen op stok gingen. Arme, arme „gespikkelde," zij had niet gezien, dat er al een sehijn-ei lag, daar in dat holletje en toen zij den volgenden och tend, na een langen, verkwikkenden slaap opstond, en zich eens uitrekte en strekte, zag ze daar het prachtig-ghnimend, porce- leinen ei, en was in de wolkenDat moet ik zeker gelegd hebbendacht ze hij zich- zelve. En wat een prachtige, harde schaal er om nu. tend op het meisje afging. Lizzie was nu gerüët gesteld en bekeek den hond eens wat kalme f, ja, dat was haar lieveling, Punch, dat kon niet missen „Kijk, daar heeft Kofiijn vriendschap gesloten inet de keukenmeid, moeder", riep La Couleuvre eensklaps, „maar, heb je voor hem ook niet wat te eten Hij ver dient het wel „Laat hem maar naar de keuken gaan, daar zal hij' genoeg vinden 1" „Heb je bet gehoord Kónijn, daar met dat kind mee Lizzie was nu wel zoo wijs, dat ze geen spoor van eenige ontroering liet blijken en Punch stil in de keuken liet... aan eten dacht het goede beest niet meer, nu hij met zijn meesteresje alleen was! Maar ia stilte genoten ze van eikaars bijzijn, dat het met geen pen te beschrijven valt! Lizzie had zich op de knieën geworpen, en streelde Punch over kop en pooten, ter1- wijl ze niet in staat was een woord te uiten. „Beste, lieve, zoete Punch: toe vertel jij ine nu ook waar vader is! Als je eens wist, hóe ongelukkig ik ben zonder hemEn dan die nare ruwe vrouw." Punch overlaadde Lizzie ook met lief- koozingen, en een oogenblik van zaligheid Was dit Weenden, toen het weer zoo Wreedaardig gestoord werd door die nare, 'groote gele kat, die ineens, als met een tooverslag, op Punch rug terecht kwam, en zijn nagels daar met alle kracht in het vleesch' drukte van den armen hond. De pijn was zóó hevig, dat Punch onmiddellijk van houding.veranderde, en nu in een uit- valspositie stond, gereed om toe te bijten, een leven als een oordeel was het, want de hond blafte en de kat miauwde, zoodat La Couleuvre van uit de eetzaal riep: „Ha, ha, daar is mijnheer Eenoog weer bezig Maar lang kon het tweetal zich toch niet bemoeien met den twist, want er werd aan de voordeur geklopt, en daar hadt je zoo- waar Biribi ook. „Wel, wat is het man?" vroeg La Couleu vre, onmiddellijk een stoel bijschuivend voor zijn vriend, die al even uitgeput scheen als hij was geweest. „Nou vooruit, weet je wat van den pa troon Tommy Sharp?" „Jawel; die heeft in het eerst baT veel moeite gehad om koopers te vinden voor die juweelen, die wij zoo handig weg namen, het schijnt) dat de zaak een gewel dige opschudding heeft gemaakt over heel de wereld, vooral sinds Holm9s er zich mede- bemoeid heeft. Maar toen alle partijen goed overtuigd waren, dat de Engelsche detec- tieve ten minste buiten gevecht gesteld was, kon er ten minste weer voortgang gemaakt worden met den verkoop en dus staan we er nu niet eens zoo heel slecht voor, en zul len binnen veertien dagen ïn het bezit zijn van ons aandeel van de winst „Leve Tommy Sha-rp „Ja, en dat ï's nog niet alles!" vervolgde Biribi, profiteerende van die gedwongen rust van Sherlock Holmes wi] de patroon nog een goeden slag slaan." „Waar?" „Dat heeft men mij niet gezegd." „Men? Wie is die „men"?" „0 ja, dat vefgat ik jullie nog allereerst te vertellen, nu, luistert Je weet dat ik niet den kant van Parijs op wilde? Maar daar buiten vond ik toch ook geen werk, en dus ging ik jou maar opzoeken in „Het Witte Konijn," waar men mij vertelde, dat je al geweest was, maar de kameraden wisten mij verder niets te zeggen van jou. Maar wien denk je wel dat ik daar ont moette? Filoselle, den koetsier van den pa troon; dikjes en vetjes als altijd! En nu weet je ook alles eigenlijk, want van dien heb ik al die verdere berichten, dat wij binnen veertien dagen ons geld zou den krijgen enz. Hij had ook een opdracht van den baas, om ons op te zoeken, en mor gen zou hij zeker hier zijn gekomen, als ik- nu niet op mij genomen had, jou van alles op de hoogte te brengen, en voor jou, La Couleuvre, heb ik nog deze speciale op dracht ontvangen, dat je den auto in ge reedheid zoudt houden, om op het eerste het beste teeken af te rijden." „Dat is alles heel góed en wel," ant woordde de kleine man, maar op het oogenblik heeft de machine geen brand stof meer." „Welnu, dan koop je eenvoudig!" „Maar koópen kost geld!" „Geld? Hier heb je geld," en Biribi' tel dé een twintigtal goudstukken uit op tafel. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 13