FEUILLETON.
De hond van Sherlock Holmes.
FREULE VLINDER.
was zeer moeilijk voor de beide schipbreu
kelingen tegen den stroom op te zwemmen.
Nalguy werkte handig met de plank en
zwom uit alle macht; zijn taak was heel
zwaar en hij zou het eindelijk hebben moe
ten opgeven, als er geen booten met moe
dige roeiers bemand, hem te hulp kwamen.
Ayunthia werd door middel van een
koord in een der booten opgeheschen; zij
moest zich' zelve helpen, daar haar kamer
vrouwen er niet bij waren, maar de be
geerte om gered te worden, verdubbelde
haar krachten.
Toen zij evenwel veilig en wel op den
bodem der boot lag, begaven haar de
krachten en zij viel flauw.
Zoodra de boot aanlegde, kwamen de
kamervrouwen der Koningin aanloopen
en brachten haar jonge meesteres naar het
paleis.
Ayunthia's echtgenoot was doodelijk ver
schrikt, toen hft zijn gemalin zag binnen
dragen.
Toen Ayunthia weer bij bewustzijn was
gekomen, vertelde zij den Koning de heelo
toedracht der zaak en prees de tegenwoor
digheid van geest van haar jongen redder.
Chilialongkora hoorde Kaar vol zorg aan:
had de jonge man om de Koningin te red
den niet de wet overtreden, door mis
schien haar vinger aan te raken In dat
geval verdiende hij de doodstraf, want de
Koning moest de wet nakomen; hij mocht
geen genade schenken, zelfs niet uit dank
baarheid.
Hij verhoorde eerst de getuigen; allen
waren vol lof over Nalguy's moedige daad,
behalve de mandarijn, die vreesde, dat men
hem zou verwijten, niet gedaan te hebben,
wat de jonge roeier volbracht had.
Maar de Koning verlangde van hem een
rechtstreek soh' antwoord op de vraag:
„Had Nalguy de Koningin aangeraakt?"
Hoewel de mandarijn groote lust had de
goede daad van den slaaf m de oogen des
Konings te verkleinen, durfde hij er toch
niet bevestigend op antwoorden; hij gaf
dus een twijfelachtig antwoord.
„Het is onmogelijk," zei hij, „dat Nalguy
in zijn angst de Koningin niet heeft aange
raakt of ten minste haar sluier."
Toen werd Nalguy in het paleis geroepen.
Daar hij wist, dat de mandarijn hem niet
zeer genegen was, verwachtte de knaap
niets anders dan gestraft te worden.
Hij dacht vol wanhoop aan zijn ouden
vader die zoo dol veel van hem hield en
dien hij zooveel mogelijk ondersteunde,
omdat zijn vader erg arm was...
14)
HOOFDSTUK Vit
Een Herken ning.
De paar uren Tust, die La Couleuvre zich
wilde gunnen, breidden zich uit tot ander
half etmaal 1 Dat was wel wat heel lang en
Punch was dan ook een paar uren weer op
de been, en had alle mogelijke middelen
aangewend, om zijn nieuwen baas te wek
ken: hij had gegaapt, geniest, geblaft, ja
van allerlei maniertjes geprobeerd, maar
dit alles was vruchteloos gebleven. Nu werd
de baas vanzelf wakker en wreef zich de
oogen uit.
„Ja, ja, kereltje, jij wordt ongeduldig
hè? Nou, we zullen gaan; dan komen we
net goed op tijd voor het middagmaal aan."
Punch antwoordde" met een vriendelijk
staartgekwispel en in minder dan geen tijd
tuften baas en hond dan ook heen. Op het
bekende signaal: drie hoornklanken ach
tereen, trad vrouw La Torte aan de deur.
„Zoo, ben jij daar weer? Ik had je eer
gisteren toch gezegd..."
„Och jawel, moedertje, maar Let „Ko
nijn" en ik, we vergaan van den honger."
„Konijn? Is dat het beest dat je daar bij
je hebt? Hoe kom je nou weer zoo dwaas?
Je hebt zelf geen eten, en nou ga je je nog
de luxe permitteeren om er een hond op na
te houden."
Hij stelde zich de wanhoop van den ar
men grijsaard voor, als hij den dood van
zijn eenigen zoon zou vernemen.. En hij
durfde niet de oogen naar Chulalongkorn
opslaan, tegen wien Ayunthia juist op dat
oogenblik zei:
„O, mijn gemaal, heb medelijden met
dien armen knaap, zonder wieiis hulp ik nu
op den bodem der blauwe wateren zou lig-
gen."
Maar de Koning vond. dat het erg moei
lijk was om de waarheid te weten te komen
en dat, als hij dengenc, die zich schuldig
kón gemaakt hebben aan majesteitsschen
nis, niet strafte, hij zich den toorn zijner
onderdanen op den hals haalde. Daar
kreeg hij plotseling een ingeving.
„Nalguy," zei de Koning, „behalve één
enkele, houden allen vol, dat ge de konin
gin gered hebt zonder ongehoorzaam te zijn
geweest aan de wet. Ten gevolge van die
ééne ontbrekende verklaring, moet ik je
straffen: ik verban je, je zult voortaan op
vijftig mijlen van hier moeten wonen. Keef
naar het dorpje terug, waar je oude vader
woont, wien je deze beurs zult geven als
schadeloosstelling voor je verbanning."
Bij deze woorden reikte hij hem een
beurs zoo vol goudstukken over, dat Nal
guy moeite had haar te torsen. Ontroerd
dankte hij Chulalongkorn, die alles zoo wijs
had weten te regelen en verliet hij opge
wekt het paleis.
Op een slot, heel in het verre, zoele
Zuiden j woonde eens een rijke dame met
haar eenige dochter, „freule Vlinder" heet
te die, want ze was slank en fijn gebouwd
als zoo'n gevleugeld' schepseltje en alle die
ren hadden haar om het zeerst lief, niet het
minste vlinders,, wier naam zij droeg. Op
zekeren dag deed zich iemand op, die dong
naar de hand der schoone freule. Hij droeg
een lange zwarten mantel en reed' op een
grauwen ezel, die luide balkte, toen hij met
zijn berijder het slotplein opreed.
Arme „freule Vlinder" verschrikte zoo
zeer toen ze hem zag, dat ze onmiddellijk
haar toevlucht zocht in d!en tuin bij de an
dere vlinders l
„Help mij, jullie met je allen", sprak
het freuletje, daar is d>e leelijke zwarte
dwerg waar ik zoo bang voor ben," en on
middellijk gaven ze gevolg aan haar oproe
ping.
„Mijn allerliefste freule," begroette nu
„Weet wel, moeder, dat u zonder de hulp
van dit goede beest, uw zoon niet weer ge
zien had."
„Zoo? wat Voor avontuur heb je dan nou
weer beleefd?"
„Wacht maar, onder 't eten zal ik dat alles
wel vertellen; intusschen zal ik vast den
auto in den tuin opstellen." Punch volgde
zijn nieuwen baas bij al die bezigheden, en
ging ook weer gelijk met hem naar binnen*
waar het dan nog altijd even vuil en on
smakelijk uitzag. Maar geen van dit gezel-
schap kon zich nu eenmaal hooge eischen
stellen, en dus zaten ze weldra rustig bij
elkaar in, wat moeder La Torte groot
scheeps „de eetzaal" noemde.
Een wankelende tafel en een stuk of drie
vier kreupele stoelen maakten er al het
meubilair van uit. Van het oogenblik af,
dat Punch den drempel van dit huis over
schreden had, had zich een koortsachtige
gejaagheid van hem meester gemaakt. Dat
komt: voor zijn scherpen reuk waren er
bewijzen van Lizzie's tegenwoordigheid
aldaar.
Zou h'ij' haar te zien krijgen?
„Haast je wat moeder!" riep La Cou
leuvre.
„Nou, laat me ten minste den tijd om
mijn kamervrouw te roepen," antwoordde
de aangesprokene.
Vrouw La Torte klapte toen in de han
den, en men hoorde een lichten tred, een
droog kuchje, en een bleek klein meisje ver
toonde zich in de deur.
Bij die verschijning stootte Punch als een
de öVerg ons meisje, want hij was haar
tot in den tuin gevogd, „ik kom hier, om
U voor te slaan, of gij miju vrouw wilt'
worden; heel mijn rijkdom leg ik dan aan
uw voeten. Goud en zilver zult gij hebben
eiken d'agals gij de mijne wordt 1"
„Ach neen, laat mij toch mijn vrijheid be
houden; ik wil niet trouwen; ik wil bij mijfl
moeder blijven!"
„jawel; maar weet je wel wat
je zegt; zoo'n rijk huwelijk Wordt je
niet eiken dag aangeboden en van je
schoonheid alleen kan je niet leYen."
„Moeder, moeder," riep ze angstig, maar
haar moeder was juist uitgereden naar een
naburig slot om een buurvrouw te bezoeken.
„Het is maar het beste, dat wij onmiddel
lijk op de huwelijkreis gaan. Stijg maar
voor op mijn ezel dan vertrekken wij."
Tegelijkertijd wilde hij haar al Voor zich
trekken maar een zwerm^van vlinders vloog'
neer om den dwerg. Die fladderden om aijn!
gezicht heen en bleven steeds voor aijn'
oogen zweven tot hij ten laatste alles op-1
gaf en maar gauw maakte, dat hij uit de
voeten reed.
Toen hij een goéd eind weegs was ge-,
gaan, ontmoette hij de Blotvrouw,. die op'
een witten telganger reed. Weldra had hij.
haar ingehaald, en met woedende stem'
riep hij toen:
„Nooit zal zich meer een aanbidder op
doen voor uw dochter, dat beloof ik U", en
tegelijk was hij weg.
Toen de slotvrouw thuis kwam, en hoorde
hoe alles zioh ha<l toegedragen, werd W
erg ongerust, want ze wist, dat de macht,
van den dwerg groot was en dat hij het niet
laten zou, bij een enkele bedreiging! Van
tijd tot tijd hoorde men dan ook van een'
jong knap ridder, diel vermoord was ge-'
vonden in het boschx dicht in de nabijheid
van het jachtslot.
Maar de burchtvrouw liet toen een hoo-
gen muur bouwen óm heel haar slot en den
tuin, want ze vreesde, dat de dVerg op eèn
goeden dag haar dochter and'érs nog eens
zou meevoeren.
Op een mooien zomermiddag, tóen de
moeder in den tuin liep, gewapend met een
scherp meé, om rozen af te snijden, hoorde
ze een vreeéelijk gekwaak in het gras «eit;
zag toen een groenen waterkikvörsch, diéj
haar met gröote smeekende Oogen aan
staarde. Ze nam hem op in fiaaf hand, oiö|
te zien, wat er aan scheelde, want het,
scheen haar, dat de kikvorsch ielts wilde,
zeggen. Ze luisterde verwonderd toe eft;
zucht van blijdschap en verlichting uit en
vloog op de teere gestalte af. Die scheen
hevig ontsteld, en om beiden gerust te stel
len riep toen La Couleuvre: „Héla Konijn,
houd je niet van kinderen?" En tegelijker
tijd greep hij1 hem bij den halsband vast en
schudde hem eens flink daaraan, terwijl hij
vervolgde: „alla liggen gaan en ruiiig'
ook!.... Je mag de meid van mijn goéde
moeder geen kwaad doen, Want dan Zöli zij
niet kunnen werken en dat was heel lastig
„Ja, vooral nu ik haar al zöö'ü beetje
gedresseerd heb."
„Zoo gaat het al wat beter?" vroeg La
Couleuvre.
„Jawel; nu begint het te schikken! In
het eerst bracht de jongejuffrouw haat tijd
door met huilen en pruilen en voerde niets
uit. Toen veranderde ze van stelregel en
begon met den voet te stampen en febelsoh
te worden, maar ik heb haar eerst maar stil
laten begaan en haar op water en brood
gezet, totdat ze ten laatste zoo mak en
volgzaam was als een lammetje, wacht
maarje zult haar te zien krijgen. „Zeg,
Engedsch'ekommandeerde de vrouw met
haar ruwe stem en toen gaf ze door spre-,
kende gebaren Iizaie te versta*^ dat ze de
soep binnen wensdhte te hebben. Punch
sloeg dat heele tooneeltje gade Van uit zijn j
schuilhoek, maar durfde niet meer te voor
schijn te komen. Het griefde hem diep, dat
(zijn meesteresje hem niet herkend scheen
te hebben 1 Eindelijk kon hij het toch niet^
langer uithouden en kwam van onder de ta-
fel vandaan, terwijl hij zacht kwispedstaar-