Een eik als schuilplaats
voor een Koning.
FEUILLETON,
De hond van Sherlock Holmes.
Petertje s eerste schooldag,
die, zooals gij,1 niet alleen oprecht berouw
toonen, maar die ook, daarvan houd ik mij
verzekerd, met hun geheele volgend leven
zullen goedmaken, wat zij zoo onberaden
misdreven hebben. Dat zou mij immer blij
ven drukken als beulswerk."
Diep geroerd lieten de mannen zich over
reden.
Ter wille van de krijgstucht werd het
vonnis ten uitvoer gelegd, maar de oude
korporaal, die daarbij met het commando
werd belast, nam in overleg met generaal
Murat, zoodanige maatregelen, dat de
mannen slechts in schijn werden doodge
schoten.
Later werden zij door Murat in staat ge
steld, om naar Amerika uit te wijken, al
waar zij, getrouw aan hun belofte, eon
voorbeeldig leven geleid hebben.
Eeii verbaal uit dou ouden tijd
naverteld door X.
Nadat Cromwell overwinnaar to Durban
was gebleven, hield 'hij Edinburgh en Perth
Óezet.
Karei II was in Scone gekroond en deed
wanhopige pogingen om den Engelsohen
troon in te nemen, waarbij hij door een
Bchotech leger werd gesteund. Zoo be
reikte hij Worcester, doch moest tot zijn
teleurstelling ondervinden, dat de Engel-
eche koningsgezinden zich niet bij hem
voegden. De Engelsohen van 1651 beschouw
den de Schotten evenwel als vreemdelin
gen; mogelijk herinnerden zij zich, dat het
Schotten waren geweest, die Karei I aan
zijn vijanden uadden overgeleverd en na
men zij het diens zoon thans kwalijk, dat
hij met zulke helperstot -hen kwam.
Het is de derde September. Reeds twee
uren is 't geveaht aan den gang. De jeugdi
ge koning hij is pas een-en-twintig jaar
oud heeft den strijd gadej- slagen van
den toren der kathedraal. Nu begeeft-hij
zich aan 't hoofd zijner troepen en voert
hen tnoedig aan tegen den vijand.
Een oogenblik schijnen de kansen in zijn
voordeel te keeren. Dan verschijnt Crom
well met versche troepen en noodzaakt
's konings leger, dat nu ontmoedigd raakt
en bovendien slechts half zoo sterk is, to
wijken.
Een vreeselijke verwarring volgt. Driedui
zend man sneuvelen er en nog driemaal
zooveel worden er gevangen genomen.
Karei doet nog een vergeefsche poging
zijn manschappen te verzamelen, en ver
laat dan om zes uur de stad, om met eeni-
ge vluchtelingen naar het Noorden te trek
ken.
Voordat de nacht invalt, heeft hij reeds
zes en twintig mijd afgelegd-
Een zijner metgezellen, de graaf van Der
by, vertelt 'hem van een oud heerenhuis,
Boscobel House, in het bosoh van Brewood,
waar hij ook onlangs een schuilplaats heeft
gevonden. Het is vol geheime vertrekken
,en behoort aan een zekeren mr. Gif ford,
die ook bij de vluchtelingen is, terwijl
William Penderel, die achter is gebleven
om het te bewaken, evenals zijh' broeder
den koning is toegedaan. Karei geeft ge
hoor aan dezen raad.
Den volgenden morgen feèftkt'Jjij White-
ladies, een schilderachtig" ^cfegen, gedeel
telijk van hout opgetrokken huis, waar
Humphry Penderel woont. verwisselt
hij van klee>ding? trekt ëèn öud pak van
Rich and Penderel aan en ""verbergt zich
gedurende den dag in het dichtste gedeelte
van het bosch. Riohard raadt hem aan naar
Wales te vluchten, maar ;hélais, het yeer
over de Severn wordt streng bewaaktdien
naoht en daaropvolgendèn dhg brengt de
koning door in een schuut'tó'jMadely. Na
gezicht en handen te hebbeK" ingewreven
met het sap van walnoten, wordt de reis
voortgezet naar Boscobel, waar de vluchte
lingen den 6den aankomen.
Gedurende dezen tijd doorzoeken de
Cromweilianen 't geheele district. Bos
cobel zelf is ook onveilig. Majoor Carlos
dringt er op aan, nogmaals beschutting in
het bosch te zoeken. Op weg er heen komen
zij op een open veld waar slechts één breed-
getakte eikekoom staat Zij klimmen er in
en houden zich sohuil in 't dicht gebladerte,
terwijl zij 't voor proviand moeten stellen
met wat brood, kaaa een weinig bier, ,,en
niets meer", zooals Karei treurig opmerkt.
't Was juist bijtijds want weldra zien zij
soldaten bij troepjes 't bosch ingaan, den
omtrek doorkruisen, doch tevergeefs. De
koning is verdwenen. Zij moeten ten laatste
hun vruchteloos zoeken wel opgeven.
De alleenstaande boom, later bekend on
der den naam „Koningseik" was een goede
schuilplaats voor de vluchtelingen geweest.
Dien avond begaven zij zich weer naar
Boscobel, waar zij ziah sterkten met een fer-
men maaltijd en daarna hun vermoeide le
den konden uitstrekken op een goed bed.
Den volgenden nacht vond de koning een
onderkomen te Moly Hall en den 9en te
Bentley Hall, 't huis van kolonel John Lane
wiens dappere zuster Jane Karei verder
hielp ontsnappen.
Verkleed als Will Jackson, haar bediende
brengt hij vroeg in den ochtend haar rij
paard voor, en nu onderneemt Jane,
achter den koning op 't paard gezeten, de
reis naar Bristol, voorzien van een door
den gouverneur van Stafford geteekenden
pas.
In deze streek wemelt het van soldaten.
,,Een groote man, meer dan twee yards
lang met donkerbruin haar wordt gezocht
en er is 1000 pd. St. uitgeloofd voor zijn
aanhouding", zoo staat oreraj te lezen en
wordt overal rondgeschreeuwd.
Toch gelukt.'t hun, Bristol veilig te be
reiken en hoewel er geen schip te krijgen
is, geeft Jane den moed niet op, evenmin
als Xarel. Eindelijk, na zes weken zwervens,
verlaat hij den 15en October het vissehers-
dorp Brighsh elms tone, het tegenwoordi
ge Biïgthon, en landt den volgenden
dag behouden te Féeamp.
L&aëd a>[pp9a)ifls2
Benjamin Franklin, de groote Ameri-
kaahsche staatsman en philosoof,. werd in
•1776 naar het Fraüsché hof gezonden, om
hulp te vragen in den oorlog tegen'Groot-
Britannië. Gedurende zijn verblijf in Pa
rijs woonde hij eens een lezing bij van een
letterkundige vereeriigmg. Daar hij niet
alles kon volgen, wat er in het Fransch
gezegd werd, applaudisseerde hij maar,
als hij het zijn omgeviïig zag doen.
Er was ook een kleindochtertje bij, dat,
hee<l goéd Fransch verstond en dat zei later
„Maar weet u wel, Opa, dat u altijd het
hardst applaudisseerde, als u een loftuiting
toegezwaaid werd?"
S3» jjPooBster"."
Zoo heette het keizerlijke jacht, waar
mee keizer Alexander III dikwijls eèn uit
stapje te water maakte. Het had den vorm
van een drijvend paleis en was in alles
even prachtig ingericht: de wanden en alle|
meubelen waren van het kostbaarste hout,,
de tafel schitterend van prachtig zilver-,
werk en de uitgezochtste spijzen 1 Er waren!
dan ook niet minder dan 50 koks aan'
boord, met hun koksjongens nog!
Daar de keizer veel van muziek hield,
was er bovendien een orkest van 500 muzi-
zikanten aan boord!
13)
HOOFDSTUK VI.
P u n c h v e r 1 i e e t z ij n n a a m
maar vindt een baas.
Het was al Jang na middernacht, toen La
Couleuvre in de Halles Centrales aankwam.
Zooals men weet, is Parijs op dat uur in
diepe rust, maar alleen in dit deel begint
de drukte en het leven eerst in vollen gang.
Vergeet ook niet, dat hier alle levensmidde
len aangevoerd worden, die in de Parijsche
behoeften moeten voorzien: er is dan ook
een afdeeling voor vleesoh, een voor visch,
groenten en fruit; kaas, boter, eieren, ja
wat niet al, het is een wereld in het klein,
met tal van treffende eigenaardigheden!
Precies op klokslag twaalven gaan de Kal
les open, als met een tooverslag ikomt er
dan overal beweging. In de groentenhalles
worden bergen kooien en wortels opgesta
peld; in de fruitafdeeling de schoonste
vruchten uitgestald en het is een geschreeuw
en lawaai van belang. Het k<—fc ten minste
heel wat moeite, om hier de orde te ba-
waren tusschen al die luidruchtige verkoo-
pers, dat verzeker ik je. Al dien tijd door,
zxK>wel 's nachts als overdag, zijn er over
al m de onmiddellijke nabijheid der Halles
hcji>ergen open, waar de marktverkoopers
en -verkoopsters een bordje soep kunnen
eten, om zioh wat te verkwikken voor de
vermoeiende taak die hen wacht. Maai' wie
rijn toch die gluiperige gestalten, die daar
zoo heimelijk komen binnen geslopen in de
gelagkamer en dan ook weldra verdwijnen
door een over plak te deur? Dat zijn bezoe
kers, die zeker niet tot het beste gehalte
behooren en die er dan ook hun afzonder
lijke vertrekken op na houden in de donke
re hokken of kelders onder het gebouwtje
en die een onbekende maar liever niet be
treden moet! Hier worden heel wat booze
samenzweringen gesmeed en zeker is de
herberg van „Het Witte Konijn", niet een
der minst beruchtsteLa Couleuvre telde
tal van kennissen onder de bezoekers van
dit hol en niet zoodra had hij er zich dan
ook vertoond, of hij werd van alle kanten
met de luidruchtigste uitroepen begroet.
,,Hè, ben jij daar?"
„We hebben jou ook in lange niet gezien
„Waar kom jij vandaan?"
„Dat is een geheimantwoordde de
aangesprokene.
„Een geheim? 't is wat moois!" riep er
een uit den troep, een man met al een bij
zonder ongunstig uiterlijk„Mijnheer (heeft
zijn kameraad in den steek gelaten, weten
jullie en is tot chauffeur gepromoveerd.
„Ik chauffeur?",
„Ja, lieg er nu maar niet om! Ik heb je
zelf gezien op de Champs Elysées waar ik
couranten verkocht."
„Zoo, nou het kan dan wel waar wezen;
maar in ieder geval, La Foïne, heeft menj
mij nooit gezien zooals jouw, die gemeenej
zaak maakte met de politie, om je vrien
den te verraden
In waarheid stond de man, die daar aan
het woord was, al heel slc-cht bekend enderj
het publieik van „Het Witte Konijn", maarj
daar zij allen wel wat respect hadden voor)
zijn stevige vuisten en zijn groot slag-)
zwaard, dat hij altijd bij zich droeg, werdj
een dergelijk verwijt maar heel zeldenj
rechtuit in het gezicht gezegd. Die onver-)
hoede aanval van La Couleuvre verwonder-,
de hem dan ook zeer'en het was al met een,
bijzonder onheilspellende uitdrukking op hetj
gezicht, dat hij'den ex-chauffeur op zij tra dj
en hem toevoegde: die zal ik je betaald zet-;
ten, kereltje! Wacht maar eens! „Afge-,
sprokenantwoordde La Couleuvre dood
leuk. Had hij echter het gelaat gezien van
den ander, dan was hij zeker zoo niet op
zijn gemak geweest en had hij niet zoo rus
tig het groote glas wijn naar binnen gesla
gen, dat de kameraden hem zooeven had
den ingeschonken.
Twee uur later daoht La Couleuvre er
dan ook aan eens eindelijk wat rust te gaaq
nemen, na zijn lange wandeling van Mont-,
ro-Uge naar de Halles. Toen hij zich du*
al gereed maakte te vertrekken en weer
de gemeenschappelijke eetzaal door wilde,
kwam de knsoht hem al te gemoet.
„Weet u wel mijnheer La Couleuvre, datj
uw hond zoo'n vreeselijken honger heeft*
Iedereen in het dorp kende kleinen Pe
ter van den hoefsmid en Petertje kende
'ook iedereen. Nieuwsgierig dat hij was, dat
grensde bijna aan het ongelooflijke: hij liep
elk oogenblik An de smederij, om te zien
wie er was. Maar die vrijheid zou nu gauw
uit zijn, want Petertje was net zes en
moest naar school. Zelf hield hij zich al
voor een heel grooten, fermen jongen, en
vond het eigenlijk heelemaal niet noodig,
dat hij in de eerste klasse zou beginnen. Hij
durfde het immers ook wel opnemen tegen
veel oudere jongens, en waarom zou hij dan
nog bij de „kleintjes" moeten zitten?
Maar vader en moeder en de onderwijzeres
der klasse vonden het anders heel goed,
dat Pétertje maar beginnen zou bij het be
gin, en dus moest ons jongmensh zich wel
buigen voor de meerderheid.
Zoo naderde ongemerkt de groote dag.
Zoodra zijn moeder hem riep, was liij uit
bed, want een langslaper mocht hij niet-
heeten. Toen alle voorbereidende maatrege
len dan nu genomen waren, begaf Petertje
zich op weg, gevolgd door zijn moeder. Dat
dit nu bepaald noodig zou zijn, was Petertje
ook al weer niet eens, want hij wist heel
goed waar de school was, en kende ook de
onderwijzeres der klasse al lang. Maar
alweer schikte hij zich in het geval, en was
er alleen zeer op gesteld, dat hij zelf zijn
trommeltje en zijn lei zou dragen, want
anders zouden de menschen nog denken,
dat niet hij', maar moeder naar school ging
Onderweg kwam hij al vele leerlingen
en oud-leerlingen tegen, die hem vriende
lijk toeriepen: „Zoo Peter, gaat het naar
school Leer maar goed hoor
„Ja, ja," riep Peter dan terug, „maar
ik hoef niet alles meer te leeren, ik ken
de letters aL"
De onderwijzeres heette alle kinderen
vriendelijk welkom, en zei o. a. tegen Pe
tertje: „Welzoo vent! nu, we zullen het wel
goed kunnen vinden samen, hè t"
„Dat hoop ik ook," antwoordde Peter
leuk. Maar ons jongmensch vond, dat er al
bijzonder weinig gelet werd op zijn gewich
tige persoonlijkheid. Daar zat hij nu bij
voorbeeld in een veel te hóoge bank, en
maakte er dadelijk de juffrouw attent op.
„Zoo, maar jij bent ook nog zoo klein,
manwas het antwoord, „kom maar eens
hier bij het raam, die bank is wel iets
lager."
Jawel, dat ging dan ook, en net zag Pe
ter moeder nog even voorbij gaan.
Men zou zeggen, dat hij in geen acht da
gen eten heeft gehad!"
„Wat beteekent dat tooh?" vroeg La Cou
leuvre, „dat ia nou al den tweeden keer
vandaag, dat men mij voor den eigenaar
van dien houd houdt."
„Maar mijnheer, dat kan oolk niet an
ders! Het beest is u immers op de hielen
gevolgd en toen u naar beneden bent ge
gaan, is hij pal op u blijven zitten wach
ten. Alleen heeft hij wel af en toe een lek
ker hapje afgebedeld van de andere gas
ten."
Dat is waar, het beest had voor zijnen
doen een extra goeden middag gehad, al
zag hij er nog niet bepaald naar uit!
„Hoö zit dat toch?" dacht La Couleuvre
bij lichzelven. „Dat is die hond, die me nu
al van moeder La Torto af heeft gevolgd.
Héla, zeg ouwe jongen! Ben jij je baas kwijt
en zoek je nou een anderen? Maar mij
moet je niet hebbenAls je dat maar
weet!" En daarop begaf hij zioh fluitende
naar een van die zooveelste rangs herberg
jes, waar men niets anders dan al heel goed
koop een slaapgelegenheid heeft, want rust
hal hij al bovenal noodig.
Plotseling toen hij aan de kleine rue du
Cygne kwam, zag hij een man voor zioh
staan, dien hij onmiddellijk herkende als
La Foïne, maar vóórdat hij nog in staat
was, een stap achteruit te gaan, zag hij,
dat zijn tegenstander op hem af kwam, met
opgeheven mesDe kleine man waande
zifch verforen, want hoe zou hij rich nu v©r-
,MoedeT, moeder," riep hij „zult u niet
vergeten mijn kippetje eten te geven, om
twee uren krijgt hij altijd een boterham
metje met gelei."
„Goed, goed," wenkte moeder. De andere
kinderen keken verbaasd op, en dachten
bij zichzelf, die is ook nog niet gewend op
school. Terwijl de overigen druk aan het
spellen waren, en Petertje, trots zijn
praats, nog niet zoo glad mee kon doen,
en zich dus wel een beetje verveelde, zei hij
opeens: „Hebt u niets voor mij te doen,
juffrouw?"
„Je moet nog maar even wachten, vent,"
zei de onderwijzeres, steeds zonder de
minste verwondering te laten blijken.
Onze Peter verveelde zicb dus dapper
verder, en spitste zich maar op het vrije
kwartiertje, !&|s, hij nog eens nader zou kun
nen kennis maken met zijn klasgenooten.
In het eerste middaguur hadden ze zin
gen, en dat was een kolfje naar Peter's
hand; die zong mee, uit alle macht: eerlijk
gezegd, meer hard dan mooi. Toen moest
hij streepjes schrijven, en dacht, dat hij het
al heel goed had gedaan, verrukt riep hij
er dus de juffrouw bij, die net bezig was
een klein meisje te helpen.
„Even .wahl^tep, vent," klonk het weer.
„Moeder laat ,mij nooit wachten, en die
heeft het tooh ook zoo druk," pruilde
Petertje.
„Ja, jongen, je hebt nog een Üeelen boel
te leeren zooals je ziet; waohten ook 1"
Nu stond Peter het huilen nader dan het
lachen, en hij had waarlijk moeite zijn tra
nen te bedwingen, toen de juffrouw tot slot
een mooi sprookje vertelde. Toen kwam
hij weer heelemaal bij *n zeker hoorde hij
tot degenen, die het hardst meeschaterden,
toen het grappige verbaal ten einde was.
Zoo verliep Petertje's eerste schooldag,
en nu is hij die altijd nog niet vergeten,
maar laatst maakte hij er een opstel over,
dat ik ook eens lezen mocht, vandaar dat
ik het jullie oververteld
De twee leugenaars.
Twee Italianen probeerden om elkaar de
baas te wprden met het vertellen yan dikke
stukken. Éen van hen beweerde, dat hij in
een tuin te Choggia een zoo groote kool ge
zien had, dat alle bewoners, wanneer het
regende er onder konden schuilen zonder
nat te worden.
„En ik zag op Cypern een ketel maken,
waaraan vijf honderd menschen werkten
zetten tegen een aanvaller, die wel twee
keer zoo groot en zoo dik en zoo sterk was
als hij 1 Maar toch moest hij wel bedacht zijn
op zelfbehoud, en daarom haalde hij ten
minste zijn zakmes te voorschijn, toen hij
zoodanig bij de keel gegrepen werd door de
sterke tegenpartij, dat hij haast geen adem
kon halen, en er dan ook zeker het loodje
bijgelegd zou hebben, als h'ij zich niet in
eens voelde loslaten door La Foïne, die
tegelijkertijd een allerpijnlijkste kreet uit
stootte en achterover viel.
La Couleuvre werd meegesleept in di»;n
val, en maakte toen van dit gunstig oogen
blik gebruik, om den vijand zijn knie op de
borst te zetten, waardoor hij nu gelijkertijd
gewaar werd, wat de oorzaak was van dien
voor hem zoo gunstigen keer: de hond, die
hem nog steeds gevolgd was, had nu zijn
partij gekozen en bleef La Foïne nog steeds
beethouden bij den hiel, niettegenstaande
diens wanhopige pogingen om vrij te ko
menLa Couleuvre wilde nu eerst nog rijn
mes gebruiken, maar toen bedacht hij zich
toch weer, want dat zou een te gevaarlijke
geschiedenis voor hem kunnen worden,
waarom hij dus alleen nog maar een paar
verdoovende vuistslagen uitdeelde, waarna
de getroffene niet meer zoo gauw zou op
staan, en toen ging hij heen, weer opnieuw
gevolgd door het beest, dat zoo handig zijn
partij had gekozen, en dien hij nu een daad
van dankbaarheid wilde betoonen.
„Je bent niet mooi, maar je hebt mij
braaf geholpen, en dus verdien je ook niet,
en de een van den ander hoorde niet, dat
ze er met den hamer tegenaan sloegen,
zoover waren ze van elkaar verwijderd
vanwege de grootte van de i ketel".
„Och kom", riep de een, die geluisterd
had, „wat zou men met dien grooten ketel
doen."
„Den kool in stoven, waarvan jij gespro
ken hebt," antwoordde de andere snel
Een kostbare landkaart.
Naast de troonzaal van den Sjah van
Perzie bevindt zich het Museum en daarin
is een beroemde gouden landkaart, waarop
lijnen van edelgesteenten het grondgebied
van den vorst aanwijzen. De Sjah is ook
nog steeds onjringd door sterrekundigen,
die de komst van de lente en den aanvang
van het nieuwe jaar bepalen. Ter gelegen
heid van den verjaardag van den Perzi-
schen koning worden ongeveer een zestigtal
prinsen van den bloede uitgenood, om aan
den maaltijd deel te nemen
Anecdote van Napoleon I.
Keizer Napoleon I hield altijd van veel
tegenwoordigheid van geest, maar zooals
het gaat, den eenen keer was hij eens veel
beter in zijn humeur dan den anderen keer.
Toen hij eens een wapenschouwing hield
op het plein van het Caroussel, ging zijn
paard steigeren en in zijn pogingen, om het
dier weer wat tot bedaren te brengen, viel
zijn steek op den grond. Een luitenant
raapte hem op en trad beleefd op den Kei
zer toe.
„Dank u, kapitein!" zei de Keizer, nog
6teeds bezig met zijn paard.
„Jn welk regiment, Sire V' vroeg de offi
cier.
„In de garde, mijnheer!"
De nieuwe kapitein was zeer ingenomen
met zijn promotie.
Een anderen keer was de Keizer minder
goed geluimd en hield weer een wapen
schouwing, toen hij plotseling vroeg:
„Wie commandeert deze afdeeling?"
„Ik, Sire," antwoordde een luitenant.
„Dus je bent nog geen kapitein?"
„Pardon Sire, maar ik ben wel van het
hout, waarvan men die maakt."
„Zoo, nu goed; als ik dan kapiteins van
hout ga snijden, zal ik eens om je denken."
dat je van den honger zult omkomenIk zal.
je dus maar aannemen... En nu je naam?.
Weet je wat: „konijn" zal je heeten, om
dat ik je toch in het „witte konijn" voor
't eerst gezien hebMaar nu zullen we bier.
toch niet blijven, dat begrijp je zeker wel?1
Neen, hoe eer hoe beter hier vandaan. We
zullen maar weer naar buiten gaan, ja.
Biribi had wel gelijk, toen hij zei, dat je
in Parijs toch eigenlijk niet veilig wasNu
zal ik je eens kennis laten maken met moe
der La Torte. O ja, die ken je eigenlijk al,
en die heeft jou nog al de deur gewezen,
maar nu je haar zoon het laven gered hebt,
verandert dan de zaak natuurlijk, en zal ze
je een lekkere schotel eten voorzetten Eu
nou vriendje: op stap! We hebben nog een
goed eind weg af te leggen, dat verzeker
ik jej
Zijn plan was, nu eerst naar de garager
te loopen, en daar den auto te nemen naan
de woning van moeder La Torte. Maar zaf
waren beiden dood-op, toen ze eindelijk
daar aankwamen, en La Couleuvre sprak
toen tot zijn nieuwen kameraad: „Hoor
eens hier vriendjeNu zullen we ons eerst»
eens een paar uurtjes rust gunnen! Zoo?
stap jij liever in den auto? Ga je gang, al*
je denkt dat je daar zachter ligt."
Dit laatste was natuurlijk niet het geval^
maar Punch, wij zullen den hond voofl
ons gemak maar zoo blijven noemen
zocht naar den zakdoek van Lizzie, of die
nog altijd op het oude plekje lag. Ja, geluk
kig, die was erl (Wordt vervolgd.)