Ho. 15760. LEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag- 8 Juli. Eerste Blad, Anno 1911 Offieieele Kennisgeving. De nieuwe wettelijke regeling der visscherijen. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. De liefde overwon. Mond- en klauwzeer. Koken der melk* r De Gezondheidscommissie te Leiden meent wederom te moeten waarschuwen tegen het gevaar, dat het gebruik van rauwe of on gekookte melk veroorzaken kan. Zij doet dit naar aanleiding van het feit» 'dat in da omgeving dezer gemeente vele ge- yallen van mond- en klauwzeer ziju waar genomen. Zij raadt een ieder aan de melk voer het gebruik minstens 5 minuten te koken. De Gezondheidscoöi^W&ie L. VAN ITAlSjr I ^^Vooïzüttwr J. POHLMANN, Secretaris. Leiden, 8 Juli 1911. Tn Ootober 1908 werd ons „Staatsblad" Verrijkt met een wet tot regeling der vis- scherijen, en zulks ter vervanging van de bestaande wetgeving op de zocvisseberijen èn van de voorschriften, op do vissclierij in algemeen betrekking hebbende, van de ver anderde wet op de jacht en vissoherij. 'Iels anders is het evenwel, een wet in het „Staatsblad" te plaatsen; iets andere, haar in werking te doen treden. Dit is nu ieindelijk, en wel een beetje onverwacht, ge- teohied met inga,ng van 1 Juli j.l., waarom wij er gaarne nog eens de aandacht op ves tigen, ons daarbij bepalende tot de binnen- vissclierij, omdat al wat betreft zee- en kustvisscherijen voor het overgroote deel on zer Jezers van minder belang is. rOnder binnenvisscherij verstaat men na tuurlijk de vissclierij in de wateren van het geheelo Rijk, tot daar, waar de kustvis- soherij een aanvang neemt. Om deze binnenvisscherij te mogen uit oefenen, moet men, evenals voor de jacht, voorzien zijn van een akte, die vanwege Iden Commissaris der Koningin wordt uitge- Ireikt, op aanvrage van liet gemeentebestuur. J\Vij moeten hierbij echter opmerken, dat het woord „vissohen" in de wet een zeer ruime beteckenis heeft, en dat men er onder Inecr ook onder begrijpt liet te-water-bren- geai of hebben, het lichten of ophalen van yisclmetten, korven of andere visehtuigen, eh in het algemeen het bezigen van êerrig middel om viseh te vangen of te dooden. Men heeft drieërlei soort van vischakten: 1. grooto vischakten, tot het visschen met alle geoorloofde visehtuigen, tegen betaling van f2.50 verkrijgbaar;" 2. kleine visoliak- iten. Deze dienen slechts tot het visschen "mèt cén daarin genoemd visohtuig en kosten i 1. 3. liengelakten, tot het visschen met xnéer dan cén hengel. Zij kosten f 0.50. Hieruit volgt dus, dat het visschen met 'één hengel vrij is; waarbij men echter be hoort op te merken, dat loop- of sleephen- gel en peur, niet onder het begrip van hengel vallen. De vischakten zijn geldig voor cén jaar, .hetwelk loopt van 1 Juli tot 30 Juni. Zij, die in dienst van den houder van leen groote of kleine vischaktc, do in die .'akten genoemde vissoherij uitoefenen, hehoe- yen zeiven geen akte, mits een van hen de pkto van genoemden houder bij zich heeft. Yischrecht op zijn water aan een ander ïafstaan of zich bij verkoop van het water het vischrecht voorbehouden, is voortaan ver boden. Vroeger kwam dit wol voor en zulke afzonderlijke vischrecht en, afgescheiden van iden eigendom van het water, bestaan dus ,welmaar die bestaande rechten kunnen yoortaan altijd worden afgekocht, ook wan- beer het tegendeel bij de overeenkomst uit drukkelijk mocht bedongen zijn. In 't algemeen is liet verboden te vis sollen in een water, waarvan een ander jiet iVischrecht heeft, tenzij men voorzien is van Idieris schr iftelijke vergunning, die echter maar voor hoogstens drie jaren geldig is. Dit geldt échter niet voor liem, die vischt in gezel schap van. den rechthebbende of den houder der vergunning, wanneer in de vergunning do bevoegdheid is uitgedrukt om personen, zich in gezelschap van den vergunninghou der bevindende, te laten medeviaschen. Het verbod geldt ook niet voor hen, die met één hengel visschen in rle Aan den Staat behoorendc rivieren, havens en reeden en de militaire wateren, zooala sluizen en ka nalen. Men mag geen visch* vangen met gebruik making van hokkolboonen; ongebluschte kalk,- dynamictpatronen of andere vergiftige, be dwelmende of ontplofbare stoffen. Verder mag men niet visschen met den karperbeugel, liet beugelnet, het hoepnet, den liandkuil, hot schepnet en alle andere daar- .mede overeenkomende of op overeenkomstige wijze gebezigde visehtuigen, hoe ook ge naamd, niet uitzondering v&n de gebbe. Het gebruik van het schepnet is toegelaten om gevangen visch op te scheppen, over te zet ten of te vervoeren. Ook mag mén geen viscli vangen met de stolpmand, don strik, den harpoen, den clger, de aalschaar, den zeeltklauw, de .snoekdreg,. zoomede alle andere visehtuigen, welke ge ëigend zijn de visch te verwonden, met uit zondering van alle hoekwant; en ook niet met vischnettcn, waarvan het netwerk van metaal is vervaardigd. Voorts is het verboden om zalm- of elft drijfnetten vast te zetten of op karteren afstand van elkander uit te. werpen, dan de dubbele lengte van het grootste net; op een zegenvisschërij biet" spil en een of meer vaste opliaalplaatsen moer dan twee rietten to gelijk visschende in het water- te heb ben, meb dien verstande, dat een zegen met beide vleugels aan denzelfden oever toege haald, als niet visschende wordt beschouwd. Verder is het verboden om op.den Rijn, zijn vertakkingen en uitmondingen, de ri vier over meer dan de helft liarer breedte, gemeten bij gewoon laag water in de kortste rechte lijn, van oever tot oever, te bezetten met een zalm- of elftsteek of met andere schuttingen van staken of rijshout., of met vaststaande netten, of met verschillende dezer inrichtingen. Als een vaststaand net wordt beschouwd ieder net, waarvan een of beide einden op dén oever of aan een of meer staken of ankers in den rivierbodem bevestigd is, be nevens ieder net, dat, zonder op den oever of in den rivierbodem bevestigd te zijn, meer dan vijftien minuten geheel of gedeel telijk to water is, zonder af to drijven. Elk ander visohtuig dan de zegen en het schrobnet, mag niet" door het water worden voortbewogen, anders dan om hot te water te brengen of op te halen.- De valzegen mag op geen andere wijze worden gebezigd dan door haar. van uit een vaartuig ie water te brengen en haar daaruit weder op te halc-n. Verder is het verboden om te visschen onder aanwending van middelen om de visch te verdooven of te bedwelmen. Als. het water met ijs bedekt is, mag men niet visschen met fuiken, indien een water over meer dan de halve breedte daar mede wordt bezet; en ook niet met visoh- zegens in molentochten en andere wateren, leidende naar watermolens, stoomgemalen en uitwateringssluizen, binnen een afstand van 200 meters hiervan. Het is verboden om tc vissohen met de spiering- of al verzegen in alle wateren, be halve de fivieren; verder met de aalzegen in alle wateren, met eenige uitzonderingen,- die geen betrekking hebben op Zuid-Holland met het spicringnet in alle wateren, met uitzondering onder andere^ van de Zuidhol landsohe benedenrivieren. Met. ankerkuilen en raampalingfuiken mag men in de Zuidhollandsohe benedenrivieren niet visschen. Verder is liet verboden te visschen met een zalm- of elftzegen, of een zalm- of olftfuik, waarvan de maaswijdte kleiner is dan 65 millimeters met een ankerkuil, een raampalingfuik, een spieringdrijfnet of een strand-spieringnet, waarvan de maaswijdte kleiner is da-n 25 millimeters mot een aalzak, een aaljaagnet, een aalze gen, een stalnet, een spiering- of alverzegen of een kruisnet waarvan de maaswijdte klei ner is 'dan 20 millimeters.; met een zalm- of elftdrijfnet, dat tus&chen de houtreep en den loodreep breeder is dan 2.5 Meter langs het garen der laddermazcn gemeten met een zajni- of elftstcck, wanneer: 1. de palen en staken of rijzen van den sleek of van iedere andere tot géleiding naar een of meer zalm- of elftfuiken dienende schut ting, minder dan 10 centimeters en de dwars verbindingen minder dan 20 centimeters van elkander verwijderd zijn; 2. de vaststaande netten, dienende tot geleidingen naai' een of meer zalm- of elftfuiken, een kleiner maas wijdte li ebben' dan li centimeters. Voorts is het verboden te visschen met een reep, een dobber of een zetlijn, indien do wijdte van den bek der hoeken kleiner is dan eon centimeter en in het algemeen met een niet hiervoren genoemd visohnct, met uitzondering van de aa.lkubbe. de aal fuik en de gebbe, waarvan de maaswijdte kleiner is dan 55 millimeters. Wat den verboden visch tijd betreft, mag men niet visschen: van 16 Maart tot 30 April op baars on snoek;-van 23 April tot 31 Mei op barbeel, brasem," meun, sneep, snoek baars, winde en zeelt; van 23 "April tot 30 Juni op karper; van 21 Juni tot 28 Fe bruari op elft en fuit; van 1 Juli tot 31 Augustus op steur; van 16 October tot 14 'Februari op beckforel; en van 23 November tot 31 December op houting. Vissohen, welke gevangen zijn gedurende; den gesloten tijd, moeten onmiddellijk na dat zij zijn opgehaald,weder in hetzelfde water worden vrij gel aten. Men mag niét visschen: van 16 Maart tot 30 April met zetangels, zetlijnen en loop- of sleepihengelsvan 23 April tot 31 Mei met de vischzegen in de r".deren; van 1 Maart tot 30 September met de vischzegen en het schrobnet in de .Overige waterenvan 1" October tot 31 Mei met de aalzegen van 16 Augustus tót 15 October met de zalm- of elftzegen; van 1 Juli tot 31 Augustus met het steurd rijf net-; van 1 Maart tot 31 October met het staand spieringnet; van 23 April tot 15 October met de spieriDg- of alverzegen; en verder met h.* spieringdrijf net o.a. van 23 April tót 15 October in de Zuidhollandsohe benedenrivieren boven ze kere grenaen en van 23 April tot 14 Sep tember beneden die grenzen. Voorts van 1 April tot 31 Mei met anker- kuilen en raampalingfuilkenvan 16 October tot 12 Februari met den hengel, geaasd met de kunstvlieg; van 23 April tot' 31 Mei met alle overige visehtuigen, met uitzondering van: 1. den aalkort, de aalkubbe, de aalfuik, den aanreep, den aaldobber, de peur en de gebbe, 2. het zalm- of elftdrijfnet, het fint- of houting-d rijf net, de zalm- of elftfuik en het kruisnet, mits alleen in de rivieren. Men- mag ook niet visschen gedurende den .nacht, hetgeen evenw 1 niet geldt op de Zuidhollandscho benedenrivieren voor het visschen met alle visehtuigen, en Gp de overige wateren voor het vissöheri_met drijf netten, den ankerkuil, de raampalingfuik, de zalm- of elftzegen, het achutwant, het kruisnet en do peur, zoomede voor het te water hebben van andere visehtuigen. Er zijn voor de volgende vischsoorten be paalde maten vastgesteldaal of paling 25 C.M.; baars 18 o.M., tot 1 Juli 1913 15 c.M. barbeel 40 c.M.boek- of regenboogforel 20 c.M.brasem.20 c.M.; houting 25 c.M.kar per 35 c.M.meun 25 c.M., tot 1 Juli 1913 20 c.M.; sneep 25 c.M., van 1 Juli 1913 20 O.M.snoek 40 c.M., van 1 Juli 1913 35 c.M. snoekbaars 40 c.M., van 1 Juli 1913 35 c.M. steur 150 c.M.; winde 25 c.M., tot 1 Juli 1913 20 c.M.; zalm 40 c.M.; zeelt 21 c.M.; tot 1 Juli 1913 18 o.M. Visch van kleinere afmeting mag men o.a. niet als lokaas bezigen, ofleveren, voor handen hebben, rondbrengen, venten, enz., en hetzelfde is het geval met visch, waar voor een gesloten tijd is bepaald, veertien dagen na den aanvang, tot het einde van dien tijd. Onder het hoofd Padvinders op het verkeerde pad zegt ,,D e T e- 1 e g r aa f": We hebben ons tegenover de padvinders beweging vrijwel neutraal gehouden en waar lof verdiend, werd die niet onthouden. Maar nu zijn er toch padvinders, die werkelijk op het verkeerde pad zijn. Ze hebben in Deventer kruiersdiensten bewezen, door de leden van het Geneeskun dig Congres naar hun hotels te brengen en pakjes te dragon^ en zoodoende aan de beroepskruiers een hoogst ongepaste con eurrent.ie aangedaan. En de Bossohe padvinders hebben het nog erger gemaakt door in de kermistent van Benner, op verzoek van den eigenaar, aan de dames die binnen kwamen, een bouquetje aan te bieden. Dergelijke dingen liggen toch zeker niet in de bedoeling. Met het helpen van medemenschen kan niet bedoeld zijn kruiers het brood uit den mond te stootën en in kermistenten dienst te doen. Stemmen voor een gemeen te b e g r o o t i n g plaatst Jos. Loopuifc in „H et Yo Tk" boven een artikel van den volgenden inhoud Bij gebrek aan beter, pogen de Tribunis- tcn Wijnkoop, Van Ravesteyn c. s. bij de huidige gemeenteraadsverkiezingen munt te slaan uit het feit, dat de sociaal-democrati- sohe fracties te Amsterdam en te Rotter dam vóór de gemeente-begrooting stemden. Wat Amsterdam aangaat, vertellen dezo politieke slimmclingen dan, dat daar do fractie enkel ,,in dc" laatste jaren" voor die begrooting stemdé. Ja, toen Wijnkoop c.s. nog lid waren van de Partij hadden zij over het stemmen van de Amsterdarnsche fractie vóór de begrooting bijv. in 1907 en in 190S nooit één woord te zeggen. En om dit nu te bemantelen, heet het. dat dezo zonde der fractie enkel uit de laatste jaren stamt, en dan doen dezo „Marxisten" het voorkomen alsof het stemmen voor een gemeente-lrc grooting in het algemeen iet-s te maken heeft met de politieke kwestie van 'Liet stem men voor een lands- of staatsbegrooting. Zooals zij in alles zuiver op den klank afgaan, zoo is het ook hier niets anders dan de klank, die hun in de ooren zit. Door de kwesties, die vooral in de Duit- sohe Partij aan de orde waren over het stemmen voor een landsbegrooting in de war gebracht, meenen zij zich „echt-marxis- tisch" voor te doen, door staat en gemeen te ook als organisaties dooreen te haspe len. Ofschoon reeds Kautsky in de „Weg tot do Macht" juist zéér nadrukkelijk waar schuwt tegen deze verwarrende inethodo (zie bladz. 86, vert. II. Gorter) en op het congres van Neurenberg Kautsky dc kwes tie van het stemmen voor een gemeentcbe- grooting van dat voor een staatsbegrooting juist bijzonder streng gescheiden hoeft. Het is uiterst komiek om iemand als Wijn koop op een vergadering te hooren verkon digen, dat het stemmen vóór een gemeente- begrooting een verlaten is van het stand punt van de „oude" Internationale, en van Kautsky daartegenover het volgende tc hooren ,,Dc kwestie van het stemmen in dc ge meenten is over het geheel nog niet bedis cussieerd, noch veel minder ooit uitge maakt. Die kwestie is cengeheel v r ij e. In ieder geval moet men er zich voor hoeden, gemeente en stcat met elkan der te verwarren. Het zijn twee geheel verschillende organism en cn het sticht niets dan verwarring, wanneer men ze beiden dooreen haspelt." (Protocol van Neurenberg, bladz. 386). Nu weet ik wel, dat voor Marxist-en in de korte klecren aLs de lichten van do ,,T r ï- bun e", Kautsky ook niet meer dc wa re broeder is. Maar voorloopig mag ieder goed sociaal-democraat tevreden ~'Jn, in zijn gezelsohap te mogen blijven. Bebel, een groot practicus der sociaal-de mocratie, naar ik weet ook niet erg naar hot hart van Wijnkoop c.s., mat.-* desnietté min een autoriteit, liet zich in Maagden burg in deze kwestie ook aldus uit. Hij zet dc daar, evenals Kautsky in Neurenberg! „dat het steramen voor een gemeente-bel grooting met dc kwestie van een landsbudi get heelemaal niet in samenhang is te brenv gen, omdat de gemeenten in den politie- ken zin geen wetgevende lichamen zijn." Genoeg dus om te doen zien, dat, als dei hoeren Tribunisten zichzelf en anderen ge lieven wijs te maken, dat het stemmen voor een g?meente-l>egrooting gelijk staat met liet „verloochenen van het sociaal-democra- tisohe standpunt", zij dan niets zoo sterk demonstreeren als hun tigen onmarxisti sche domheden. Een driestar in „II e t Centru m" over Een juiste stelling zegt De vorige week werd de jaarvergade ring der Ned. Juristenvereeniging gehou den, waarin o. a. breedvoerig de vraag werd besproken, welke de rol van den psychiater behoort te wezen in bet strafproces. Dat in sommige gevallen de rechter voor lichting behoeft van den psychiater, om den schuldgraad vast te stellen en de juis te strafsoort te bepalen, is duidelijk. Leest men echter de beraadslagingen na, dan krijgt men den indruk, alsof een vergade ring van medici, niet een van de juristen gehouden werd. En zulks behoeft niet te verwonderen. Bekend toch is, dat de mo derne strafrechtsrichting via de psychia trie haar systeem tracht binnen te smok kelen. Velen nu bemerken niet, wat hun gelei delijk onbewust wordt opgedrongen. Verblijdend is het daarom, wanneer men ontwaart, dat, te midden van de steeds grooter wordende verwarring op dit ge bied, er toch nog zijn, die wèl inzien, waar heen men £aat. En te meer vertdiidend is dat, wanneer men zulks bespeurt in de kringen der stu denten, die dubbel gevaar loopen op dit terrein het spoor bijster te worden. Met vreugde vestigen wij dan ook de aandacht op de stellingen van den zoon van onzen Minister van Financiën, den heer mr. Kolkman, die den graad behaalde van doctor in de rechtswetenschap, onder wel ke stellingen wij ook deze aantroffen: „Een consequente doorvoering van de nieuwe be grippen op strafwetgebied eischt, dat het begrip toerekeningsvatbaaiihieid uit ons Strafwetboek worde geschrapt." In deze céne kloeke, juiste stelling wordt met écn woord het gansohc moderne straf rechtssysteem naar waarheid geteekend. Menigen oudere moge dit woord van den jongen doctor tot nadenken brengen. De Yissclierftliaven tc JSclievoitirigev. Burgemeester en Wethouders van Den Haag hebben thans aan <len Gemeen teraad aangeboden de ontwerp-ad cessen, te richten aan H. M. de Koningin en aan de boide Kamers der Staten-G-1 no r aai be treffende de wettelijke garanrie, dat de buitenkade over een strook of dreun ei van pl. m. 60 M. op de bij de wet toeg« stane maximum-diepte van 2.66 N. A P., ter wijl van dien drempel af de bödemdiepte geleidelijk vermeerdere tot <.en minste 3.50 M. N. A. P. in en buiten Jen mond der buitenhaven. Posterijen. De Directeur van het Postkantoor alhi.r meent belanghebbenden dringend in over weging te moeten geven om brieven, aan hem gericht, behelzende dienstaangelegenhe den, niet te werpen in zijn particuliere brievenbus, nocüi die te a rzien van zijn familienaam; een en ander in verband met eventueel© afwezigheid uit da standplaats. De Directeur voornoemd, M. C. HENNEQUIN. Leiden, 7 Juli 1911. J7) Zy is ook naar Kaapstad gereisd en wy wonen in belzelfde hotel. En het ia een vrouw van karakter; dat is ists, dat altyd de aan dacht trekt. Daarby heeft zy wat geld en «en goede ge zondheid. Dat heb ik gelukkig ook en daarom ben ik niet bang, dat ik door koortsen of cboleia aangetast zal worden. Overigens bevalt het my in Zuid-Alrika zeer goed en ik heb alle hoop, dat ik hier het myne kan bydragen ter bevordering van het internationale vreem delingenverkeer. Maar daarmee zal ik U niet vervelen. Ilet apyt my, dat Qy niet in Afrika zoudt willen wonen; want dat komt alleen, omdat Gy de toestanden hier niet kent. Maar enfin, de smaken verschillen nu eenmaal. Even weinig interesse als Gy voor de plaats voelt, waar ik nu ben, voel ik voor Bériyn. Maar ik hoop, dat Gy U in Berlyn thuis moogt blyven gevoelen. Ik hoop tevens, dat Gy mooi weer zult tri ffen by verdere uitstapjes naar het Grünowald met Uw weduwnaar Ondertusschen ben ik steeds Uw onderdanige dienaar Walter Rietenstahl." „Zoo, zoo," zei Lotte, toen zy dezen brief gelezon had. „Ik heb my blykbaar leslyk in hem vergist. Ik dacht, dat hy wat sullig was maar hy kan er wezen: by heelt het achter de ellebogen." Toen laa zy den brief nog eens over, aan dachtig van het eerete tot het laatste woord, en bleef zitten denken met gefronst voorhoofd. Dat van die weduwe, zou hy dat maar be dacht hebben, of zou dat werkeiyk zoo zyn? Dat moast ongetwyfeld ean zeer mooie vrouw zynEn dat nog wel in hetzelfde hotelTer- wyi er toch zeker in Kaapstad wel goede damespensions zouden z'yn. Nu. hoe Lotte Schneider over zulke jonge weduwen dacht, dat stak zy niet onder stoelen en banken. Dat wilde zy Walter Kiefenatabl eens goed onder den neus wryvenl En die kastyding ging in den vorm van een langen brief twee dagen later naar Kaap stad. Een antwoord kwam even spoedig als den eersten keer en daarop was weer een antwoord van Lotta noodig. Verscheiden brieven wisselden zy zoo. Ook een paar an- sichtkarten zond hy baar. Toen verliep er geruime tyd vóór Lotte weer eenig levensteekan uit Zuid-Afrika kreeg. Da hondsdagen waren begonnen en Lotto had het verschrikkelyk warm. „En dan te denken", zuchtte zy, „dat het daar ginds, waar by is, nog veel warmer is. Zoo'n warmte moet daar ondraaglijk zyn. Kans op zonnesteek is er ook al in dat verre land; nog meer dan op koorta en cholera!" De goede Lotte Schneider had er niet het minate vermoeden van, dat het daar in het zuiden op dit oogenblik winterweer was en dat er ruwe winden over de velden joegen. Lotte sprak weinig den laatsten tyd en in deze hitte nog veel minder; het was haar te warm om te spreken. Afgemat, met gebogen hoofd, een ver smachtende bloem geiyk, kwam zy op een middag van haar bureau. Het lietst waa zy maar stil op het bureau gebleven, want zy' had geen zin in eten: de gezonds eetlust, dien zy vroeger altyd had, was nu geheel verdwenen, Daarby kwam, dat het op het kantoor tameiyk koel waa, en door de 9traten te gaan, waar de zon zoo fel scheen, lokte haar daarom niet byzonder aan Tegenover de deur van hot groote huis stond iemand, een man, die, geleek op Maar wat moest dat boteekenen? Sinda wannoer kwamen er spoken op klaarlichten dag in de heets straten van Berlyn? Be vreesd was Lotte Schneider geenszins, maar onverwachts het evenbeeld te zien van iemand, dien zy zoo ver weg wist, en aan wlen zy zooveel dacht, dat was haar toch te veel en z'y kon een kreet van verbazing en schrik dan ook niet weerhouden. En meteen snelde zy op hem toe, die daar rustig stond te wachten. „Jy, jy hier; maar hoe kan dat nu en waar kom je zoo plotseling vandaan?" „Over Southampton en Hamburg kom ik regelrecht van Zuid-Afrika", zie Walter Kiefenstahl, want hy waa het werkeiyk. En by trok haar naar zich toe en kuste haar eenmaal, tweemaal, driemaal op den mond. Toen liet by haar weer loe, trad een schrede terug en maakte een zeer vormelyke buiging voor haar. „Zoo", zei hy toen met iets spottenda in zyn steen, „nu kuunen wy elkaar, voor zoover mij betreft, wel weer „u" noemen, geachte juffrouw Schneider." „Dat zou ik u ook zeer dringend willen verzooken," riep Lotte met toornig «chitteren- de oogen. Vuurrood was zy geworden en eerst nu herstelde zy zich eenigszlna van den schrik van het onverwachts voorval en de omhelzing. „Ik geloof, dat u door een soort tropen- ziekte is aangetast; wat bateekent anders dit ongehoorde optreden?" „Misschien is het zoo," zei hy, „maar ik vrees, dat ilc van die ziekte ook in dit klimaat niet meer zal herstellen. Overigens voel Ik my zeer gezond en gy behoeft voor koorts niet bevreesd te zyn. Mag ik nu wel de eer hebben u te vragen om met my wat te willen gaan eten?" Wat zou Lotte doen? Altyd boos blyven op iemand ging toch niet aan. En als iemand pas uit Afrika komt en een tropen- ziekte heelt, dan moet men toch wat vrien- delyk tegen hem zyn. En zoo kwam het dan, dat Lotte Schneider en Walter Riefenstahl dien middag gemeen schappelijk dineerden in het restaurant „Do Druif". Zoo kwam het ook, dat Lotte Schneider tvree uur te laat op haar kantoor terug keerde, wat gelukkig geen onaangenamo ge volgen had, daar haar patroon op reis was met vacantle en zy dus wat meer vrijheid had om zich te bewegen. Wat zy daar wel in „De Druil" besproken hadden? Och, eerst had hy wat van Afrika verteld, dit en dat, en toen over de naaste toekomst, waarin hy van plan was meer zelfstandig zaken te gaan dryven. En Lotte Schneider had zeer aandachtig naast hem zitten luisteren. Kalm en met vaste stem had zy ten slotte gezegd: „Zoeveel mogelyk zelfstandig te zyn, lukt my voor een man altyd het meest wsnsche- lyke. Voor een vrouw trouwens ook; dat ia my gebleken in de anderhalf jaar, dat ik in dezo betrekking ben. Ik doe zoo goed mogelyk myn plicht en ben overigons vry als een vogel In de lucht om te doen of ts laten wat lk wil, en zoo hoop ik ook, dat het voor my zal blyven. 0m wear afhankeiyk te worden, zooala vroeger by je thuis van je oudera, neon, dat zou ik nooit meor willen, nooit meer." Dat klonk zeer beslist. Walter Riefenstahl knikte. „Zóó zal ja on mag je nooit weer afhanko lyt' zyn. Je moet wat geduld hebben, en ala je dat kunt en ala de weduwnaar met de lieve babies je niet te vaak lastig valt in het GrCinewald, juffrouw Schneider, dan. „Neen, wy zien elkaar nog maar weinig. Hy heelt tegenwoordig niet veel tyd meer om uit te gaan", viel Lotte hem rustig in de rede „Hy ia de vorige week getrouwd met een zeer nette weduwe. Haar eerste man was bierbrouwer." „Een'zeer sympathiek beroep, buitengewoon sympathiek," zei hy met oen oven ernstig gezicht als Lotte had. „Wy willen nog een glaa op het jonge paar drinken." En toen dat glas g.ledigd waa, stond hy op, want hy wilde den eerstvolgsndsn trein nog halen,, om nog 's avonds by zyn ouders te zyu, die geen flauw vermoeden hadden, dat hy zyn reis over Berlyn had gemaakt. In de gang, waar hy zyn jas on hoed had opgehangen, stonden zy even stil en gaf hy haar de hand. Hy boog zich naar haar en keek haar toeder aan met Iets vragende in zyn oogen. „Nu..., Lotte....?" zei hy zacht. Maar zy schudde het hoold en ging vlug naar de deur: „Neen, rtWheer Riefenstahl, men moet zich eerst goed bedenken vóór men ieta nieuws begint. Dat bobt ge zelf in uw eersten brief gezegd. Niet te spoedig voranderiyk zyn! Dat was een goede opmerking van u." En met die woorden gingen zy uit elkaar, hy met een zware zucht, zy met een wonder- lyk lachen, een guitigen spot in de oogen. 'Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5