Ho. 15760.
LEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag- 8 Juli. Eerste Blad,
Anno 1911
Offieieele Kennisgeving.
De nieuwe wettelijke regeling
der visscherijen.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
De liefde overwon.
Mond- en klauwzeer.
Koken der melk*
r De Gezondheidscommissie te Leiden meent
wederom te moeten waarschuwen tegen het
gevaar, dat het gebruik van rauwe of on
gekookte melk veroorzaken kan.
Zij doet dit naar aanleiding van het feit»
'dat in da omgeving dezer gemeente vele ge-
yallen van mond- en klauwzeer ziju waar
genomen.
Zij raadt een ieder aan de melk voer het
gebruik minstens 5 minuten te koken.
De Gezondheidscoöi^W&ie
L. VAN ITAlSjr
I ^^Vooïzüttwr
J. POHLMANN,
Secretaris.
Leiden, 8 Juli 1911.
Tn Ootober 1908 werd ons „Staatsblad"
Verrijkt met een wet tot regeling der vis-
scherijen, en zulks ter vervanging van de
bestaande wetgeving op de zocvisseberijen
èn van de voorschriften, op do vissclierij in
algemeen betrekking hebbende, van de ver
anderde wet op de jacht en vissoherij.
'Iels anders is het evenwel, een wet in
het „Staatsblad" te plaatsen; iets andere,
haar in werking te doen treden. Dit is nu
ieindelijk, en wel een beetje onverwacht, ge-
teohied met inga,ng van 1 Juli j.l., waarom
wij er gaarne nog eens de aandacht op ves
tigen, ons daarbij bepalende tot de binnen-
vissclierij, omdat al wat betreft zee- en
kustvisscherijen voor het overgroote deel on
zer Jezers van minder belang is.
rOnder binnenvisscherij verstaat men na
tuurlijk de vissclierij in de wateren van het
geheelo Rijk, tot daar, waar de kustvis-
soherij een aanvang neemt.
Om deze binnenvisscherij te mogen uit
oefenen, moet men, evenals voor de jacht,
voorzien zijn van een akte, die vanwege
Iden Commissaris der Koningin wordt uitge-
Ireikt, op aanvrage van liet gemeentebestuur.
J\Vij moeten hierbij echter opmerken, dat
het woord „vissohen" in de wet een zeer
ruime beteckenis heeft, en dat men er onder
Inecr ook onder begrijpt liet te-water-bren-
geai of hebben, het lichten of ophalen van
yisclmetten, korven of andere visehtuigen,
eh in het algemeen het bezigen van êerrig
middel om viseh te vangen of te dooden.
Men heeft drieërlei soort van vischakten:
1. grooto vischakten, tot het visschen met
alle geoorloofde visehtuigen, tegen betaling
van f2.50 verkrijgbaar;" 2. kleine visoliak-
iten. Deze dienen slechts tot het visschen
"mèt cén daarin genoemd visohtuig en kosten
i 1. 3. liengelakten, tot het visschen met
xnéer dan cén hengel. Zij kosten f 0.50.
Hieruit volgt dus, dat het visschen met
'één hengel vrij is; waarbij men echter be
hoort op te merken, dat loop- of sleephen-
gel en peur, niet onder het begrip van
hengel vallen.
De vischakten zijn geldig voor cén jaar,
.hetwelk loopt van 1 Juli tot 30 Juni.
Zij, die in dienst van den houder van
leen groote of kleine vischaktc, do in die
.'akten genoemde vissoherij uitoefenen, hehoe-
yen zeiven geen akte, mits een van hen de
pkto van genoemden houder bij zich heeft.
Yischrecht op zijn water aan een ander
ïafstaan of zich bij verkoop van het water
het vischrecht voorbehouden, is voortaan ver
boden. Vroeger kwam dit wol voor en zulke
afzonderlijke vischrecht en, afgescheiden van
iden eigendom van het water, bestaan dus
,welmaar die bestaande rechten kunnen
yoortaan altijd worden afgekocht, ook wan-
beer het tegendeel bij de overeenkomst uit
drukkelijk mocht bedongen zijn.
In 't algemeen is liet verboden te vis
sollen in een water, waarvan een ander jiet
iVischrecht heeft, tenzij men voorzien is van
Idieris schr iftelijke vergunning, die echter maar
voor hoogstens drie jaren geldig is. Dit geldt
échter niet voor liem, die vischt in gezel
schap van. den rechthebbende of den houder
der vergunning, wanneer in de vergunning
do bevoegdheid is uitgedrukt om personen,
zich in gezelschap van den vergunninghou
der bevindende, te laten medeviaschen. Het
verbod geldt ook niet voor hen, die met
één hengel visschen in rle Aan den Staat
behoorendc rivieren, havens en reeden en
de militaire wateren, zooala sluizen en ka
nalen.
Men mag geen visch* vangen met gebruik
making van hokkolboonen; ongebluschte kalk,-
dynamictpatronen of andere vergiftige, be
dwelmende of ontplofbare stoffen.
Verder mag men niet visschen met den
karperbeugel, liet beugelnet, het hoepnet, den
liandkuil, hot schepnet en alle andere daar-
.mede overeenkomende of op overeenkomstige
wijze gebezigde visehtuigen, hoe ook ge
naamd, niet uitzondering v&n de gebbe. Het
gebruik van het schepnet is toegelaten om
gevangen visch op te scheppen, over te zet
ten of te vervoeren.
Ook mag mén geen viscli vangen met de
stolpmand, don strik, den harpoen, den clger,
de aalschaar, den zeeltklauw, de .snoekdreg,.
zoomede alle andere visehtuigen, welke ge
ëigend zijn de visch te verwonden, met uit
zondering van alle hoekwant; en ook niet
met vischnettcn, waarvan het netwerk van
metaal is vervaardigd.
Voorts is het verboden om zalm- of elft
drijfnetten vast te zetten of op karteren
afstand van elkander uit te. werpen, dan
de dubbele lengte van het grootste net; op
een zegenvisschërij biet" spil en een of meer
vaste opliaalplaatsen moer dan twee rietten
to gelijk visschende in het water- te heb
ben, meb dien verstande, dat een zegen met
beide vleugels aan denzelfden oever toege
haald, als niet visschende wordt beschouwd.
Verder is het verboden om op.den Rijn,
zijn vertakkingen en uitmondingen, de ri
vier over meer dan de helft liarer breedte,
gemeten bij gewoon laag water in de kortste
rechte lijn, van oever tot oever, te bezetten
met een zalm- of elftsteek of met andere
schuttingen van staken of rijshout., of met
vaststaande netten, of met verschillende dezer
inrichtingen.
Als een vaststaand net wordt beschouwd
ieder net, waarvan een of beide einden op
dén oever of aan een of meer staken of
ankers in den rivierbodem bevestigd is, be
nevens ieder net, dat, zonder op den oever
of in den rivierbodem bevestigd te zijn,
meer dan vijftien minuten geheel of gedeel
telijk to water is, zonder af to drijven.
Elk ander visohtuig dan de zegen en het
schrobnet, mag niet" door het water worden
voortbewogen, anders dan om hot te water
te brengen of op te halen.- De valzegen mag
op geen andere wijze worden gebezigd dan
door haar. van uit een vaartuig ie water
te brengen en haar daaruit weder op te
halc-n.
Verder is het verboden om te visschen
onder aanwending van middelen om de visch
te verdooven of te bedwelmen.
Als. het water met ijs bedekt is, mag
men niet visschen met fuiken, indien een
water over meer dan de halve breedte daar
mede wordt bezet; en ook niet met visoh-
zegens in molentochten en andere wateren,
leidende naar watermolens, stoomgemalen en
uitwateringssluizen, binnen een afstand van
200 meters hiervan.
Het is verboden om tc vissohen met de
spiering- of al verzegen in alle wateren, be
halve de fivieren; verder met de aalzegen
in alle wateren, met eenige uitzonderingen,-
die geen betrekking hebben op Zuid-Holland
met het spicringnet in alle wateren, met
uitzondering onder andere^ van de Zuidhol
landsohe benedenrivieren.
Met. ankerkuilen en raampalingfuiken mag
men in de Zuidhollandsohe benedenrivieren
niet visschen.
Verder is liet verboden te visschen
met een zalm- of elftzegen, of een zalm-
of olftfuik, waarvan de maaswijdte kleiner
is dan 65 millimeters
met een ankerkuil, een raampalingfuik, een
spieringdrijfnet of een strand-spieringnet,
waarvan de maaswijdte kleiner is da-n 25
millimeters
mot een aalzak, een aaljaagnet, een aalze
gen, een stalnet, een spiering- of alverzegen
of een kruisnet waarvan de maaswijdte klei
ner is 'dan 20 millimeters.;
met een zalm- of elftdrijfnet, dat tus&chen
de houtreep en den loodreep breeder is dan
2.5 Meter langs het garen der laddermazcn
gemeten
met een zajni- of elftstcck, wanneer: 1.
de palen en staken of rijzen van den sleek
of van iedere andere tot géleiding naar een
of meer zalm- of elftfuiken dienende schut
ting, minder dan 10 centimeters en de dwars
verbindingen minder dan 20 centimeters van
elkander verwijderd zijn; 2. de vaststaande
netten, dienende tot geleidingen naai' een
of meer zalm- of elftfuiken, een kleiner maas
wijdte li ebben' dan li centimeters.
Voorts is het verboden te visschen met
een reep, een dobber of een zetlijn, indien
do wijdte van den bek der hoeken kleiner
is dan eon centimeter en in het algemeen
met een niet hiervoren genoemd visohnct,
met uitzondering van de aa.lkubbe. de aal
fuik en de gebbe, waarvan de maaswijdte
kleiner is dan 55 millimeters.
Wat den verboden visch tijd betreft, mag
men niet visschen: van 16 Maart tot 30
April op baars on snoek;-van 23 April tot
31 Mei op barbeel, brasem," meun, sneep, snoek
baars, winde en zeelt; van 23 "April tot
30 Juni op karper; van 21 Juni tot 28 Fe
bruari op elft en fuit; van 1 Juli tot 31
Augustus op steur; van 16 October tot 14
'Februari op beckforel; en van 23 November
tot 31 December op houting.
Vissohen, welke gevangen zijn gedurende;
den gesloten tijd, moeten onmiddellijk na
dat zij zijn opgehaald,weder in hetzelfde
water worden vrij gel aten.
Men mag niét visschen: van 16 Maart tot
30 April met zetangels, zetlijnen en loop-
of sleepihengelsvan 23 April tot 31 Mei
met de vischzegen in de r".deren; van 1
Maart tot 30 September met de vischzegen
en het schrobnet in de .Overige waterenvan
1" October tot 31 Mei met de aalzegen van
16 Augustus tót 15 October met de zalm-
of elftzegen; van 1 Juli tot 31 Augustus
met het steurd rijf net-; van 1 Maart tot 31
October met het staand spieringnet; van 23
April tot 15 October met de spieriDg- of
alverzegen; en verder met h.* spieringdrijf
net o.a. van 23 April tót 15 October in de
Zuidhollandsohe benedenrivieren boven ze
kere grenaen en van 23 April tot 14 Sep
tember beneden die grenzen.
Voorts van 1 April tot 31 Mei met anker-
kuilen en raampalingfuilkenvan 16 October
tot 12 Februari met den hengel, geaasd met
de kunstvlieg; van 23 April tot' 31 Mei met
alle overige visehtuigen, met uitzondering
van:
1. den aalkort, de aalkubbe, de aalfuik,
den aanreep, den aaldobber, de peur en de
gebbe,
2. het zalm- of elftdrijfnet, het fint- of
houting-d rijf net, de zalm- of elftfuik en
het kruisnet, mits alleen in de rivieren.
Men- mag ook niet visschen gedurende
den .nacht, hetgeen evenw 1 niet geldt op
de Zuidhollandscho benedenrivieren voor
het visschen met alle visehtuigen, en Gp de
overige wateren voor het vissöheri_met drijf
netten, den ankerkuil, de raampalingfuik,
de zalm- of elftzegen, het achutwant, het
kruisnet en do peur, zoomede voor het te
water hebben van andere visehtuigen.
Er zijn voor de volgende vischsoorten be
paalde maten vastgesteldaal of paling 25
C.M.; baars 18 o.M., tot 1 Juli 1913 15 c.M.
barbeel 40 c.M.boek- of regenboogforel 20
c.M.brasem.20 c.M.; houting 25 c.M.kar
per 35 c.M.meun 25 c.M., tot 1 Juli 1913
20 c.M.; sneep 25 c.M., van 1 Juli 1913 20
O.M.snoek 40 c.M., van 1 Juli 1913 35 c.M.
snoekbaars 40 c.M., van 1 Juli 1913 35 c.M.
steur 150 c.M.; winde 25 c.M., tot 1 Juli
1913 20 c.M.; zalm 40 c.M.; zeelt 21 c.M.;
tot 1 Juli 1913 18 o.M.
Visch van kleinere afmeting mag men
o.a. niet als lokaas bezigen, ofleveren, voor
handen hebben, rondbrengen, venten, enz.,
en hetzelfde is het geval met visch, waar
voor een gesloten tijd is bepaald, veertien
dagen na den aanvang, tot het einde van
dien tijd.
Onder het hoofd Padvinders op
het verkeerde pad zegt ,,D e T e-
1 e g r aa f":
We hebben ons tegenover de padvinders
beweging vrijwel neutraal gehouden en
waar lof verdiend, werd die niet onthouden.
Maar nu zijn er toch padvinders, die
werkelijk op het verkeerde pad zijn.
Ze hebben in Deventer kruiersdiensten
bewezen, door de leden van het Geneeskun
dig Congres naar hun hotels te brengen
en pakjes te dragon^ en zoodoende aan de
beroepskruiers een hoogst ongepaste con
eurrent.ie aangedaan.
En de Bossohe padvinders hebben het
nog erger gemaakt door in de kermistent
van Benner, op verzoek van den eigenaar,
aan de dames die binnen kwamen, een
bouquetje aan te bieden.
Dergelijke dingen liggen toch zeker niet
in de bedoeling.
Met het helpen van medemenschen kan
niet bedoeld zijn kruiers het brood uit den
mond te stootën en in kermistenten dienst
te doen.
Stemmen voor een gemeen
te b e g r o o t i n g plaatst Jos. Loopuifc
in „H et Yo Tk" boven een artikel van den
volgenden inhoud
Bij gebrek aan beter, pogen de Tribunis-
tcn Wijnkoop, Van Ravesteyn c. s. bij de
huidige gemeenteraadsverkiezingen munt te
slaan uit het feit, dat de sociaal-democrati-
sohe fracties te Amsterdam en te Rotter
dam vóór de gemeente-begrooting stemden.
Wat Amsterdam aangaat, vertellen dezo
politieke slimmclingen dan, dat daar do
fractie enkel ,,in dc" laatste jaren" voor die
begrooting stemdé. Ja, toen Wijnkoop c.s.
nog lid waren van de Partij hadden zij over
het stemmen van de Amsterdarnsche fractie
vóór de begrooting bijv. in 1907 en in 190S
nooit één woord te zeggen. En om dit nu
te bemantelen, heet het. dat dezo zonde der
fractie enkel uit de laatste jaren stamt, en
dan doen dezo „Marxisten" het voorkomen
alsof het stemmen voor een gemeente-lrc
grooting in het algemeen iet-s te maken
heeft met de politieke kwestie van 'Liet stem
men voor een lands- of staatsbegrooting.
Zooals zij in alles zuiver op den klank
afgaan, zoo is het ook hier niets anders dan
de klank, die hun in de ooren zit.
Door de kwesties, die vooral in de Duit-
sohe Partij aan de orde waren over het
stemmen voor een landsbegrooting in de
war gebracht, meenen zij zich „echt-marxis-
tisch" voor te doen, door staat en gemeen
te ook als organisaties dooreen te haspe
len. Ofschoon reeds Kautsky in de „Weg
tot do Macht" juist zéér nadrukkelijk waar
schuwt tegen deze verwarrende inethodo
(zie bladz. 86, vert. II. Gorter) en op het
congres van Neurenberg Kautsky dc kwes
tie van het stemmen voor een gemeentcbe-
grooting van dat voor een staatsbegrooting
juist bijzonder streng gescheiden hoeft.
Het is uiterst komiek om iemand als Wijn
koop op een vergadering te hooren verkon
digen, dat het stemmen vóór een gemeente-
begrooting een verlaten is van het stand
punt van de „oude" Internationale, en van
Kautsky daartegenover het volgende tc
hooren
,,Dc kwestie van het stemmen in dc ge
meenten is over het geheel nog niet bedis
cussieerd, noch veel minder ooit uitge
maakt. Die kwestie is cengeheel
v r ij e. In ieder geval moet men er zich
voor hoeden, gemeente en stcat met elkan
der te verwarren. Het zijn twee geheel
verschillende organism en cn
het sticht niets dan verwarring, wanneer
men ze beiden dooreen haspelt." (Protocol
van Neurenberg, bladz. 386).
Nu weet ik wel, dat voor Marxist-en in de
korte klecren aLs de lichten van do ,,T r ï-
bun e", Kautsky ook niet meer dc wa
re broeder is. Maar voorloopig mag ieder
goed sociaal-democraat tevreden ~'Jn, in zijn
gezelsohap te mogen blijven.
Bebel, een groot practicus der sociaal-de
mocratie, naar ik weet ook niet erg naar
hot hart van Wijnkoop c.s., mat.-* desnietté
min een autoriteit, liet zich in Maagden
burg in deze kwestie ook aldus uit. Hij zet
dc daar, evenals Kautsky in Neurenberg!
„dat het steramen voor een gemeente-bel
grooting met dc kwestie van een landsbudi
get heelemaal niet in samenhang is te brenv
gen, omdat de gemeenten in den politie-
ken zin geen wetgevende lichamen zijn."
Genoeg dus om te doen zien, dat, als dei
hoeren Tribunisten zichzelf en anderen ge
lieven wijs te maken, dat het stemmen voor
een g?meente-l>egrooting gelijk staat met
liet „verloochenen van het sociaal-democra-
tisohe standpunt", zij dan niets zoo sterk
demonstreeren als hun tigen onmarxisti
sche domheden.
Een driestar in „II e t Centru m"
over Een juiste stelling zegt
De vorige week werd de jaarvergade
ring der Ned. Juristenvereeniging gehou
den, waarin o. a. breedvoerig de vraag
werd besproken, welke de rol van den
psychiater behoort te wezen in bet
strafproces.
Dat in sommige gevallen de rechter voor
lichting behoeft van den psychiater, om
den schuldgraad vast te stellen en de juis
te strafsoort te bepalen, is duidelijk. Leest
men echter de beraadslagingen na, dan
krijgt men den indruk, alsof een vergade
ring van medici, niet een van de juristen
gehouden werd. En zulks behoeft niet te
verwonderen. Bekend toch is, dat de mo
derne strafrechtsrichting via de psychia
trie haar systeem tracht binnen te smok
kelen.
Velen nu bemerken niet, wat hun gelei
delijk onbewust wordt opgedrongen.
Verblijdend is het daarom, wanneer men
ontwaart, dat, te midden van de steeds
grooter wordende verwarring op dit ge
bied, er toch nog zijn, die wèl inzien, waar
heen men £aat.
En te meer vertdiidend is dat, wanneer
men zulks bespeurt in de kringen der stu
denten, die dubbel gevaar loopen op dit
terrein het spoor bijster te worden.
Met vreugde vestigen wij dan ook de
aandacht op de stellingen van den zoon van
onzen Minister van Financiën, den heer mr.
Kolkman, die den graad behaalde van
doctor in de rechtswetenschap, onder wel
ke stellingen wij ook deze aantroffen: „Een
consequente doorvoering van de nieuwe be
grippen op strafwetgebied eischt, dat het
begrip toerekeningsvatbaaiihieid uit ons
Strafwetboek worde geschrapt."
In deze céne kloeke, juiste stelling wordt
met écn woord het gansohc moderne straf
rechtssysteem naar waarheid geteekend.
Menigen oudere moge dit woord van den
jongen doctor tot nadenken brengen.
De Yissclierftliaven tc JSclievoitirigev.
Burgemeester en Wethouders van Den
Haag hebben thans aan <len Gemeen
teraad aangeboden de ontwerp-ad cessen,
te richten aan H. M. de Koningin en aan
de boide Kamers der Staten-G-1 no r aai be
treffende de wettelijke garanrie, dat de
buitenkade over een strook of dreun ei van
pl. m. 60 M. op de bij de wet toeg« stane
maximum-diepte van 2.66 N. A P., ter
wijl van dien drempel af de bödemdiepte
geleidelijk vermeerdere tot <.en minste 3.50
M. N. A. P. in en buiten Jen mond der
buitenhaven.
Posterijen.
De Directeur van het Postkantoor alhi.r
meent belanghebbenden dringend in over
weging te moeten geven om brieven, aan
hem gericht, behelzende dienstaangelegenhe
den, niet te werpen in zijn particuliere
brievenbus, nocüi die te a rzien van zijn
familienaam; een en ander in verband met
eventueel© afwezigheid uit da standplaats.
De Directeur voornoemd,
M. C. HENNEQUIN.
Leiden, 7 Juli 1911.
J7)
Zy is ook naar Kaapstad gereisd en wy
wonen in belzelfde hotel. En het ia een vrouw
van karakter; dat is ists, dat altyd de aan
dacht trekt.
Daarby heeft zy wat geld en «en goede ge
zondheid. Dat heb ik gelukkig ook en daarom
ben ik niet bang, dat ik door koortsen of
cboleia aangetast zal worden. Overigens bevalt
het my in Zuid-Alrika zeer goed en ik heb
alle hoop, dat ik hier het myne kan bydragen
ter bevordering van het internationale vreem
delingenverkeer. Maar daarmee zal ik U niet
vervelen. Ilet apyt my, dat Qy niet in Afrika
zoudt willen wonen; want dat komt alleen,
omdat Gy de toestanden hier niet kent. Maar
enfin, de smaken verschillen nu eenmaal. Even
weinig interesse als Gy voor de plaats voelt,
waar ik nu ben, voel ik voor Bériyn. Maar ik
hoop, dat Gy U in Berlyn thuis moogt blyven
gevoelen. Ik hoop tevens, dat Gy mooi weer
zult tri ffen by verdere uitstapjes naar het
Grünowald met Uw weduwnaar Ondertusschen
ben ik steeds Uw onderdanige dienaar
Walter Rietenstahl."
„Zoo, zoo," zei Lotte, toen zy dezen brief
gelezon had. „Ik heb my blykbaar leslyk in
hem vergist. Ik dacht, dat hy wat sullig was
maar hy kan er wezen: by heelt het achter
de ellebogen."
Toen laa zy den brief nog eens over, aan
dachtig van het eerete tot het laatste woord,
en bleef zitten denken met gefronst voorhoofd.
Dat van die weduwe, zou hy dat maar be
dacht hebben, of zou dat werkeiyk zoo zyn?
Dat moast ongetwyfeld ean zeer mooie vrouw
zynEn dat nog wel in hetzelfde hotelTer-
wyi er toch zeker in Kaapstad wel goede
damespensions zouden z'yn.
Nu. hoe Lotte Schneider over zulke jonge
weduwen dacht, dat stak zy niet onder stoelen
en banken. Dat wilde zy Walter Kiefenatabl
eens goed onder den neus wryvenl
En die kastyding ging in den vorm van
een langen brief twee dagen later naar Kaap
stad. Een antwoord kwam even spoedig als
den eersten keer en daarop was weer een
antwoord van Lotta noodig. Verscheiden
brieven wisselden zy zoo. Ook een paar an-
sichtkarten zond hy baar.
Toen verliep er geruime tyd vóór Lotte
weer eenig levensteekan uit Zuid-Afrika kreeg.
Da hondsdagen waren begonnen en Lotto
had het verschrikkelyk warm.
„En dan te denken", zuchtte zy, „dat het
daar ginds, waar by is, nog veel warmer is.
Zoo'n warmte moet daar ondraaglijk zyn. Kans
op zonnesteek is er ook al in dat verre land;
nog meer dan op koorta en cholera!"
De goede Lotte Schneider had er niet het
minate vermoeden van, dat het daar in het
zuiden op dit oogenblik winterweer was en
dat er ruwe winden over de velden joegen.
Lotte sprak weinig den laatsten tyd en in
deze hitte nog veel minder; het was haar te
warm om te spreken.
Afgemat, met gebogen hoofd, een ver
smachtende bloem geiyk, kwam zy op een
middag van haar bureau. Het lietst waa zy
maar stil op het bureau gebleven, want zy'
had geen zin in eten: de gezonds eetlust,
dien zy vroeger altyd had, was nu geheel
verdwenen, Daarby kwam, dat het op het
kantoor tameiyk koel waa, en door de 9traten
te gaan, waar de zon zoo fel scheen, lokte
haar daarom niet byzonder aan
Tegenover de deur van hot groote huis
stond iemand, een man, die, geleek op
Maar wat moest dat boteekenen? Sinda
wannoer kwamen er spoken op klaarlichten
dag in de heets straten van Berlyn? Be
vreesd was Lotte Schneider geenszins, maar
onverwachts het evenbeeld te zien van
iemand, dien zy zoo ver weg wist, en aan
wlen zy zooveel dacht, dat was haar toch
te veel en z'y kon een kreet van verbazing
en schrik dan ook niet weerhouden.
En meteen snelde zy op hem toe, die daar
rustig stond te wachten.
„Jy, jy hier; maar hoe kan dat nu en
waar kom je zoo plotseling vandaan?"
„Over Southampton en Hamburg kom ik
regelrecht van Zuid-Afrika", zie Walter
Kiefenstahl, want hy waa het werkeiyk. En
by trok haar naar zich toe en kuste haar
eenmaal, tweemaal, driemaal op den mond.
Toen liet by haar weer loe, trad een schrede
terug en maakte een zeer vormelyke buiging
voor haar.
„Zoo", zei hy toen met iets spottenda in zyn
steen, „nu kuunen wy elkaar, voor zoover
mij betreft, wel weer „u" noemen, geachte
juffrouw Schneider."
„Dat zou ik u ook zeer dringend willen
verzooken," riep Lotte met toornig «chitteren-
de oogen. Vuurrood was zy geworden en
eerst nu herstelde zy zich eenigszlna van den
schrik van het onverwachts voorval en de
omhelzing.
„Ik geloof, dat u door een soort tropen-
ziekte is aangetast; wat bateekent anders
dit ongehoorde optreden?"
„Misschien is het zoo," zei hy, „maar ik
vrees, dat ilc van die ziekte ook in dit klimaat
niet meer zal herstellen. Overigens voel Ik
my zeer gezond en gy behoeft voor koorts
niet bevreesd te zyn. Mag ik nu wel de eer
hebben u te vragen om met my wat te willen
gaan eten?"
Wat zou Lotte doen? Altyd boos blyven
op iemand ging toch niet aan. En als
iemand pas uit Afrika komt en een tropen-
ziekte heelt, dan moet men toch wat vrien-
delyk tegen hem zyn.
En zoo kwam het dan, dat Lotte Schneider
en Walter Riefenstahl dien middag gemeen
schappelijk dineerden in het restaurant „Do
Druif". Zoo kwam het ook, dat Lotte Schneider
tvree uur te laat op haar kantoor terug
keerde, wat gelukkig geen onaangenamo ge
volgen had, daar haar patroon op reis was
met vacantle en zy dus wat meer vrijheid
had om zich te bewegen.
Wat zy daar wel in „De Druil" besproken
hadden?
Och, eerst had hy wat van Afrika verteld,
dit en dat, en toen over de naaste toekomst,
waarin hy van plan was meer zelfstandig
zaken te gaan dryven.
En Lotte Schneider had zeer aandachtig
naast hem zitten luisteren. Kalm en met
vaste stem had zy ten slotte gezegd:
„Zoeveel mogelyk zelfstandig te zyn, lukt
my voor een man altyd het meest wsnsche-
lyke. Voor een vrouw trouwens ook; dat ia
my gebleken in de anderhalf jaar, dat ik
in dezo betrekking ben. Ik doe zoo goed
mogelyk myn plicht en ben overigons vry
als een vogel In de lucht om te doen of ts
laten wat lk wil, en zoo hoop ik ook, dat
het voor my zal blyven. 0m wear afhankeiyk
te worden, zooala vroeger by je thuis van je
oudera, neon, dat zou ik nooit meor willen,
nooit meer." Dat klonk zeer beslist.
Walter Riefenstahl knikte.
„Zóó zal ja on mag je nooit weer afhanko
lyt' zyn. Je moet wat geduld hebben, en ala
je dat kunt en ala de weduwnaar met de
lieve babies je niet te vaak lastig valt in het
GrCinewald, juffrouw Schneider, dan.
„Neen, wy zien elkaar nog maar weinig.
Hy heelt tegenwoordig niet veel tyd meer
om uit te gaan", viel Lotte hem rustig in
de rede „Hy ia de vorige week getrouwd
met een zeer nette weduwe. Haar eerste
man was bierbrouwer."
„Een'zeer sympathiek beroep, buitengewoon
sympathiek," zei hy met oen oven ernstig
gezicht als Lotte had. „Wy willen nog een
glaa op het jonge paar drinken."
En toen dat glas g.ledigd waa, stond hy
op, want hy wilde den eerstvolgsndsn trein
nog halen,, om nog 's avonds by zyn ouders
te zyu, die geen flauw vermoeden hadden,
dat hy zyn reis over Berlyn had gemaakt.
In de gang, waar hy zyn jas on hoed had
opgehangen, stonden zy even stil en gaf hy
haar de hand. Hy boog zich naar haar en
keek haar toeder aan met Iets vragende in
zyn oogen.
„Nu..., Lotte....?" zei hy zacht.
Maar zy schudde het hoold en ging vlug
naar de deur:
„Neen, rtWheer Riefenstahl, men moet zich
eerst goed bedenken vóór men ieta nieuws
begint. Dat bobt ge zelf in uw eersten brief
gezegd. Niet te spoedig voranderiyk zyn! Dat
was een goede opmerking van u."
En met die woorden gingen zy uit elkaar,
hy met een zware zucht, zy met een wonder-
lyk lachen, een guitigen spot in de oogen.
'Wordt vervolgd.)