IP N D AG5 BIA D
LE-ID5CH DAGBIAD
j
No. 15T60.
8 Juli.
Axrno 1911.
v»m* iT: {Tï ili •ir: iri iri
H S5I?2 f 1 dfi |i 116SI la »f |hctJllill gil ill; III il Jli
•V VAN HE.T
'*411;# ,#N| i p-
BKET?
«I#
Lieve Margotl
Je bent stellig boos op me, omdat ik je
zoolang niet geschreven heb. Maar ik kan
er heusck niets aan doen. Het is de zuivere
waarheid en als het juist niet toevallig re
gende, wie weet of ik er-zelfs dit halfuurtje
af had kunnen krijgen.
Zooals je weet, was ik er in den beginne
heelemaal niet over gesticht, dat we in
plaats van naar Scheveningen naar Marien-
bad moesten, naar het heette, omdat mama
aan een begin van hart ver vetting lijdt, in
werkelijkheid echter alleen, omdat mijn
nicht Fanny het vorige jaar hier haar rij
ken bruigom vandaan haalde en mama in
stilte hoopt, dat mij hetzelfde zal mogen
gelukken. Nu', het sohijnt haast of deze
vrome wensch bezig is in vervulling te gaan.
Men heeft hier, o, zoo gauw, kennissen.
Overal heeft men gelegenheid met men-
■s^lien in aanraking te komen, bij de bron,
op de wandelplaatsen, in de restaurants en
koffiehuizen en op de prachtige woudwe
gen. Wij hebben heel wat relaties aange
knoopt en treffen nu, bij eiken stap, dien
we zetten, bekenden, die ons de hand druk
ken en zoo intiem doen, alsof wij elkaar ai
jaren kenden.
Maar ik zie al in gedachten, hoe je
brandt van verlangen, om iets naders van
„hem" te vernemen; hem, dien mama uit
verkoren heeft, haar schoonzoon te wor
den, dat wil zeggen, als hij wil. Dezen wil
in hem op te wekken, dat is het doel, dat
ik, onder mama's beproefde leiding, nar
streef.
In het begin was zelfs mama niet heel ge
rust over den uitslag, ofschoon zij niet wei
nig trotsch! is op de schoonheid harer doch
ter en zich op haar smaak inzake toiletten
veel laat voorstaan, en, naar ge weet, met
recht. Maar de concurrentie is hier onge
looflijk. „Eén bloemenschat" zou de kleine
luitenant De Wit zeggen, op zijn bekende
geestige manier, als hij 's avonds het corso
in de sprookjesachtig verlichte Kaiserstras-
se zag. Welk een elegante toiletten, welk
een rijkdom, welk een verblindende schoon
heid en pracht 1 Fabelachtig! Zelfs mama
was verbluft.
Maar zij heeft een uitweg gevonden. Ma
ma is werkelijk geniaal in die soort din
gen. Ik zou op geen ander idee gekomen
zijn, dan hoogstens mij nieuwe toiletten
aan te schaffen, wat echter ook zijn scha
duwzijde heeft, want papa bromt toch al
niet zuinig over de veel te hooge uitgaven.
Welnu, mama vond een ander middel, een
voudiger, goedkooper en beter: zij bezorg
de mij een beschermelinge.
Zij, de beschermelinge namelijk, woont
in hetzelfde hotel als wij, maar heelemaal
in de hoogte, onder de pannen. Zij is onder
wijzeres, hier of daar uit de provincie van
daan, die hier gezond wil worden. Zij lijdt
aan bloedarmoede en ik geloof, dat deze
ziekte haar stempel drukt op heel haar
wezen. Zij is niet bepaald leelijk, heeft
zelfs een zeer voorname, slanke gestalte,
maar de totaal-indruk is als haair gezicht:
bleek en kleurloos. Naast mij zinkt zij in
het niet, niemand let op haar en mijn
stralende schoonheid de uitdrukking is
van den kleinen De Wit komt, naast
haar, des te heerlijker uit.
Het arme meisje is heel gelukkig, dat
het mij heeft om mee te gaan. Ik geloof
heusch, dat het kind zich inbeeldt in mij
een vriendin te hebben gevonden. Men ont
moet ons den heelen dag, arm in arm. Op
de andere menschen in ons hotel heeft het
een zeer goeden indruk gemaakt, dat ik mij
om de eenzame onderwijzeres bekommerd
heb. In dezen zin heeft zich ten minste nog
onlangs tegenover mij een Excellentie uit
gelaten, ik geloof een Engelsohe minister,
wiens kamer aan de onze grenst. Dwaas
toch, dat zelfs de aristocraten in onzen
tijd dikwijls van een belachelijke sentimen
taliteit niet vrij blijken! Voor het overige
schijnt ook „hij" de zaak als een bewijs
voor mijn grenzenlooze goedhartigheid op
te vatten.
„Hij" is, moet je weten, de vermoede
lijke schoonzoon van mama, een zekere dr.
Hoffmann. Mijn hemel, een van adel en
officier zou me zeker veel liever geweest
zijn dan zoo'n burgerlijke privaat-docent
als dr. Hoffmann. Maar hij moet rijk zijn
en bovendien goede vooruitzichten hebben
op een schitterende carrière, want hij heeft
zich in de kringen der geleerden, zijn
jeugd ten spijt, reeds een naam veroverd.
Je ziet, we zijn nauwkeurig van hem op de
hoogte; mama heeft dadelijk, den eersten
dag, door een informatiebureau, de noo-
dige inlichtingen doen inwinnen. Overigens
is dr. Hoffmann een knap man; dat zal
niemand kunnen tegenspreken.
Maar nu moet ik eindigen. Wij gaan van
avond naar de réunie; natuurlijk begeleidt
ons dr. Hoffmann en mag mijn bescherme
linge, Juliana Richter, zooals zij heet, ook
mee. Een jong meisje, dat Juliana Richter
heet bespottelijk wat? Het is hoog tijd
om toilet te maken. Groet alle bekenden,
vooral den kleinen De Wit. Die gaat van
daag of morgen, meen ik, naar Rügen. En
zeg aan niemand iets van wat ik je over
dr. Hoffmann schreef. Ik geloof wel, dat
ik hem vast heb en ook mama is van mee
ning, dat de visch in het net zit, maar hij is
nog niet gebakken vóór hij in de pan ligt.
Te voren er over spreken is nooit goed; op
dat punt ben ik bijgeloovig. En dan ver
heug ik mij al als een bezetene over de ver
rassing, als mijn verlovingsaankondiging,
als het weerlicht uit een helderen hemel,
onder de vriendinnen inslaat. De meisjes
krijgen van nijd bepaald allemaal de geel
zucht, jij natuurlijk uitgezonderd. En de
heeren? Alleen om den kleinen De Wit doet
het mij leed. Ik geloof, die houdt werkelijk
van me. Maar van de liefde en een luite
nants-traktement kan men niet leven. Als
ik maar eerst getrouwd ben, dan...
Maar ik ratel onzin. En bovendien, het
is nu meer dan tijd. Vele, vele groeten dua
en kussen van
je ET/LA.
Lieve Margotl
Ditmaal in alle haast maar een paar re
gels. Jij zult de eerste zijn, die alles weet.
Ik geloof, neen ik ben vast overtuigd, dat
de zaak morgen haar beslag krijgt. Van
daag op onze wandeling, natuurlijk met
ons dneen, want dat mensch, die Juliana
Richter, wijkt niet van onze zijde heeft
hij ons zijn denkbeelden over het huwelijk
loopen te vertellen. En hij was er heelemaal
opgewonden van en zijn stem beefde aan
merkelijk. Als iemand op zulk een wijze
over een onderwerp als dit spreekt, dan
weet men wat dit te beduiden heeft.
Maar welke opinies over het huwelijk!
Hoe een mensch, dat toch zeker niet zoo
dom is, want anders was hij toch geen pri
vaat-docent, zulke geborneerde en ave-
rechtsehe begrippen hebben kanHet
schijnt me, alsof de kleine De Wit werkelijk
gelijk heeft, hij, die altijd beweert, dat
te veel studeeren de menschen niet snug
gerder maakt. Nu, hij zal door deze reden
zeker niet zijn beetje verstand verliezen.
Ik heb hem al zoo dikwijls gezegd, dat het
mij wezenlijk een raadsel is, hoe hij met
zulk een ongelooflijke onwetendheid het
luitenantsexamen heeft kunnen doen. Ik
geloof, dat hij er zelf het meest verbaasd
oyer is. Overigens is hij de beste walsdan-
ser, dien ik ken. Ik zou hem hier zeer
goed kunnen gebruiken, want Ernst ik
meen dr. Hoffmann je ziet, ik oefen er
mij reeds in mijn gedachten in, mijn aan
staanden verloofde bij zijn voornaam te noe
men dr. Hoffmann danst namelijk in het
geheel niet. Hij en Juliana zijn muur
bloempjes, terwijl ik mij natuurlijk mijn
genoegen niet ontnemen laat.
Over dit punt had ik een klein meeninga-
verschil met mama. Zij wou namelijk, dat ik
het dansen zou laten varen, natuurlijk
slechts voorloopig, tot hij vastzit. Maar ik
heb me krachtig verzet. Tot zekere hoogte
moet men den mannen in hun zonderlinge
eigenaardigheden zeker wat toegeven, zoo
lang zy nog maar verloofd en geen echtge
noot zijn. Maar dat moet niet zoo ver gaan,
dat men daardoor zich de positie in het
huwelijk zou verzwaren.
Dat heb ik hem gisteren ook laten voelen,
toen hij de meening uitsprak, dat de vrouw
de medearbeidster van den man moet zijn.
Dat noemde hij het moderne huwelijk, zoo
gansch staande tegenover dat in vroegere
tijden, toen de stelling gold: den man de
kostwinning, der vrouw de huishouding. Hij
noemde verscheidene van deze „moderne
geleerdenhuwelijken." Ik heb van al die
namen alleen maar dien van het echtpaar
Curie onthouden. Zoo'n mevrouw Curie
moet wèl afschuwelijk leelijk zijn of in het
beste geval zoo iets als Juliana? Andera
zou zij toch wel wat beters met haar tijd
weten te doen dan zich in een laborato
rium op te sluiten.
Ik heb mijn standpunt ook niet voor mij
gehouden. Ik heb het recht der schoone
vrouw op genot en weelde heldhaftig ver
dedig j. en heel ongemerkt laten doorsche
meren, dat een vrouw, die de kunst ver-