COISTIN FAOI CLOICH.
Anekdoten.
de koopman er niet meer en had onze jon
gen een gevoel, of hij een vreeselijken chef
«tal had begaan.
Eenige jaren later was Jaoob zelf geïn
stalleerd, in de Bfcad en nu niet meer als
leerling, maar éen mooie zaak ihiad hij, die
klonk als een klok en heel ijverig was hij
ook in het bedienen va$ zijn klanten. Die
liefde voor muziek behield hij echter. Ja:
zelf had hij een lied gecomponeerd, dat
verbazond veel opgang had gemaakt. Over
al moest hij het gaan zingen's avonds na-
dat zijn bezigheden in dén kapperswinkel
waren afgeloopen was hij dus op weg een
heele beroemdheid te worden. Toch bleef
onze Jacob altijd evëa eenvoudig en steun
de zijn familie,zooveel hij maar kon.
Zoo zag hjj op een goeden dag den ouden
soldaat weer; maar <di© na natuurlijk
nog veel ouder en gebrekkiger geworden en
had blijkbaar niét meer de kracht, om zoo'n
zwaren wagen voort te duwen. Hij 'had
slechts een tasch bij zich en verkocht daar
uit dunne, witte blaadjes. En dat warén....
-Jacob's compositie!
Nu, hij maakte zich bekend bij den man
en beleed hem zijn 9chuld van vroeger ja
ren, terwijl hij zich. tevens ten zeerste be
reid verklaarde, de sdhade van toenmaals
te herstellen.
„O, maar mijnheer; als U eens wist wat
een schat ik al verdiend heb, alleen met
den verkoop van dit lied, dan kan ik U
niet genoeg zeggen, hoe dankbaar ik U
ben!"
Jacoö bleef zioh onderscheiden als dichter
*n zanger en de arme invalide verdiende
üog menig stuivertje met den verkoop van
de gedichten, terwiil hij tevens dikke vrien
den werd met de heele familie van Jacob
en al diens klanten ook voortaan bij den
ouden man kochten
De schade was dus ruimschoots hersteld 1
vinden jullie ook niét?
Een Ierschè Sage.
Op de Westelijke hoogvlakte in het
Graafschap Kerry in Ierland woonde er
in oude tijden een klein krom wezentje, dat
meer op een spook, dan op een mensch
geleek en dat bij de Keltische boeren be
kend stond onder den naam van: Ooistin
Faoi Cloich; d. w. z. het handige mannetje
met de steenen.
In die tijden, 2oolang geleden, waren er
maar heel weinig bewoners in die streek;
stond, om hem op zijn minst een oog Uit te
krabben. Die schotel eten had haar onge
twijfeld toebehoord. En of Punch nu ook
schuld bewust was, of dat hij op het oogen-
blik toch niet strijdlustig gestemd zou zijn,
zoovéél is zekér, dat hij onbeweeglijk Bleef
ét aan, wat de kat begon te vervelen, die
dus ineens haar langen poot uitsloeg, en
mijnheer Punch's neu9 leelijk open haalde I
Dat verdroeg de hond toch met, en hij
iijn natuurlijke vijandin achterna, die ech
ter nog vlugger was dan haar vervolger, en
in een wip veilig ên wel boven in een boom
zat, terwijl vriend Punch daar driftig
stond te blaffen en den grond op te krab
ben in zijn woedeMaar wat was dat daar
op den grond, dat Pueh daar opdiepte,
vlak onder den boom? Hij geloofde heuseh,
dat hij dat voorwerp kende... Jawel, jawel...
die papieTen pop, die handjes, die hadden
Lizzie's lieveling Maggy immers toebe
hoord?... en als Maggy hier was, dan k«--n
Lizzie ook niet ver meer af zijn, overlegde
het goede beest in zichzelve.
Toen naderde hij het huis weer.
,,Waf! waf! waf!" sprak hij.
Geen beweging.
„Waf! waf! waf!" herhaalde hij nog eens
wat harder. Maar evenmin als op het eerste
geToep, wordt er eenig antwoord gegeven
van uit het huis. Alleen die nare, roode
kat zegt hem allerlei bédeedigende woor*
den. Was Lizzie hier in huis opgesloten,
wou of kon 2e dan geen teeken van leven
geven? Punch vermocht die vragen niet op
te lossen. Maar er was één ding, waaT de
meest monniken, die als kluizenaars leefden
in de hutten die zij zichzclfen bouwden,
dicht bij de zee en waar ze dan dikwijls den
kleinen Coistin hoorden, ofschoon ze ln.rn
maar heel weinig te zien kregen. Werd hij
al eens een enkelen keer bespeurd, dan
droeg hij altijd in iedere hand een steen en
vermaakte zioh met dia tegen elkaar aan
te slaan; het doffe geluid, dat dit veroor
zaakte kende iedereen in de omgeving eü
als dat maar gehoord wérd, zeiden de mèn-
schen:
„Zie je, nu is Coistin Faoi Cloich weer
aan den gang!"
Maar het kleine handige mannetje met de
steenen deed nog meer dan dit.
Veel en velerlei werd van hem
verteld: hoe hij in stormachtige
nachten 2ich verborg in de dakgoten zoodat
het inregende, of in de pijpen der schoor-
steenen, 2oodat de rook wel naar binnen
sloeg. Én men hoefde niet te twijfelen, of
hij was het, die dit onheil berokkende, want
tegelijkertijd hoorde men altijd dat gebeuk
van de steenen tegen elkaar aan. Geduren
de den wintertijd werd men hem niet zoo
druk gewaar, maar zoodra de Maartsehe
buien aankwamen, vertoonde hij zich ook
weer. Van berg tot berg trok hij, door de
dalen en de kleine gehuchtjes, en, waar hij
kwam kon men zeker zijn, dat er allerlei
ram/pen gebeuru^-n: öf de varkens stierven,
öf de aardappeloogst misluk öf er kwam
een ziekte onder de koeien 1 Van allés
kreeg Coistin dan ook maar de schuld.
Ten laatste wend het dan ook wel wat
heel erg: er kwam een vreeselijke hongers
nood in het land, de korenoogst mislukte,
de boeren leden een honger en ellende, dat
het niet te beschrijven is en telkens hoorde
men een paar steenen tegen elkaar aan
slaan. Het heele Graafschap door werd
het ventje toen achterna gejaagd, maar
hij was hun allen te vlug af en wist al
tijd weer te ontkomen. In hun vertwijfeling
gingen ze voortdurend boete doen bij de
monniken en offerden al wat ze maar kon
den missen en dat was niet veel in dezen
tijdHet kleine mannetje bleef maar onheil
aanrichten en was niet weg te krijgen of
te verbannen.
Maar op een dag, kwam er een zeer geacht
bisschop, die overal in het heele graafschap
verbazend gezien en geëerd wasEn de boe
ren gingen naar hem toe in hun groote
nood en hij beloofde hen te helpenhij
verzamelde alle monniken uit den omtrek
om zich heen, stelde zioh aan hun hoofd en
trok zóó in processie de hoogvlakte over
goede Punch toch wel zeker van was: Lizzie
moest hier binnen geweest zijn, en dus kon
ze er ook Wel weer eens uitkomën. In dit
hoopvol vooruitzicht nam de hond het
poppekind in den bek en sleepte 't tot vlak
bij de deur. Dat wilde ongetwijfeld zeggen:
Lizzie, lieve Lizzie, als je hier voorbij
komt denk dan niet, dat het toeval Maggy
hier neerlegde, maar een vriend, die
over ƒ4 waakt, hij is je gevolgd; hij 19 je
op het spoor 1 Dus: vat moed!
Dit gedaan hebbende, achtte Punch' voor
vandaag zijn taak als geëindigd, en hij ver
wijderde zich wat van het huis, en legde
zich daar neer, al afwachtend het moment,
dat de auto weer zou vertrekken, want
zoolang hij Lizzie tcch niet met eigen oogen
aanschouwd had, zou het maar weer het
beste zijn, Biribi en La Couleuvre op den
voet te volgen.
De avond was al lang gevallen, toen de
deür open ging en beiden mannen doorgang
verleende.
„Nu'kinderen, als jullie moeder La Torte
nog eens wilt opzoeken, dan kom je maar!
Alleengeen misbruik maken van haar gast
vrijheid als je blieft, en geld heeft ze op
het oogenblik niet! Nu adieu!"
Daarop viel de deur in het slot, en werd
nog eens tweemaal secuur- omgedraaid,
terwijl de mannen met hangende pootjes
weer in den auto stapten.
Terwijl Punch nog met een droevig oog
een blik wierp op het huis, volgde hij het
voertuig, dat zich al in beweging had ge
zet. Beide vrienden zaten nu doodstil, want
cm den boozen geest Coistin te verdrijven.
De boeren \olgdcn met de grootste aan
dacht dezen plechtigen optocht en de gees
telijken zongen Latijnscke liederen, deo
heelen weg over.
Eindelijk naderden ze de hooge donkere
klip, v/aar 2© dachten, dat het mannetje
met de steenen zich ophield. Hier breidde
dé grocte bisschop zijn armen wijd uit en
in een vreemde taal smeekte hij den boo
zen geest te verdwijnen van deze aarde
Waarlijk werd het mannetje met de stee
nen sinds dien tijd niet meer gezien eo
vele boeren wisten t© vertellen, dat op het
oogenblik toen de priester plechtig het
kruis ophief hoog boven zijn hoofd het ge-
klapper met de steenen weer vernomen
werd en tegelijkertijd een kleine vogel met
een rood plekje op den rug, opvloog van
tuèschen het gesteente.
Maar de hongersnood hield op van dat
oogenblik. En ook van dien tijd af, vliegt
het kleine onschuldige winterkoninkje
rond; tenminste overal elders heet het
diertje zoo. In Ierland alleen heet het nog
steeds: de vogel van: Coistin Faoi Cloich.
Ingez. door „De Schilder", te Oegstgeest
Grootmoeder (tot Marietje met haar
pop): „Wel, Marietje, 't is net of je popje
boos is
Marietje: „Dat is ze ook,"
Grootmoeder: „Ja, en waarom dan?"
Marietje: „Omdat u al driemaal beloofd
hebt lekkers mee te nemen, en het altooe
vergeet
Ingez. door „Violetje."
Papa: „Er ligt éen appelboom in den
tuin ontworteld."
Zoontje: „Daar heb je 't alweer, straks
zeggen ze nog dat ik het alweer gedaan
heb."
„Grootmoe," zegt Jo, „vergroot di#
bril sterk van u?"
„Ja, Jo, waarom vraagt gij dat?"
„Och, Grootmoe, zét dan uw bril zoolang
af, tot u de koek voor mij gesneden heeft."
Jan, die uit school komt en ziet dat zijn
pa aandachtig de courant leest, roept,
eensklaps uit: „Pa, als er iets in voorkomt
dat u niet begrijpt, wil u het mij dan maar
vragen?".
ze schenen in het minst geen lust te heb
ben in conversatie, en toen de auto do
garage van la Vaehe NoiTe weer had op
gezocht scheidden zich hun wegen.
Voor het oogenblik ben ik niet van plan
om mij veel in Parijs te Vertoonèn* en daar
ik geen geld meer heb, zal ik mij maar
ërgens verdekt opstellen, tot Tommy Sharp
weer eens wat van zich doet hooren.
„Nou, wat mij aangaat," antwoordde J*a
Couleuvre, „ik ben niet bang van Parijs,
ik ga de kameraden in de Halles Centraleü
opzoeken; daar 19 altijd nog wel wat te
verdienen!... Nu, gced succes Biribi!"
„Insgelijks voor jou La Couleuvre, maar
zeg, hoor eens, waar moet ik mij aanmel
den, om wat van mij te laten hooren?"
„In de Lapin Blanc"; kis ik daar. zélf al
niet ben, dan zal men je daar toch altijd
eenige inlichtingen van mij kunnen ver
strekken. Daar zal ik wel voor zorgen."
Zij d.rakten elkaar de hand ten afscheid, en
terwijl de manke zich naar Gentilly begaf,
ging de kleine den weg van Fontainebleau,
in de richting der forten. Punch had beide
mannen gevolgd. Maar toen die nu elk
zijns weegs gingen, stond het beest wel
een oogenblik verlegen, wie het nu zou
zijn? Maar, of hij zich nu herinnerde, dat
indertijd zijn baas hem ook had doen rui
ken aan een stukje touw van den sandaal
van dien man, hij volgde in ieder geval La
Couleuvre. Waarschijnlijk zocht hl] nog
altijd verband tusschen dit eindje touw, den
kleinen man, den auto en Li2zie.
(Wordt vervolgd).