Anekdoten.
(worden, en jawel dat gebeurde weer, zoo
dat de scharenslijper nu ook maar verder
af moest zien van zijn levenden steen, en
hem aan zijn vader gaf, die er weer duch-
Itig op los sloeg. En 's avonds in bed
zuchtte Frits weer: was mijn broek maar
liever van. hout, dat is niet zoo zwaar als
ijzer en steen, en slagen ketsen daar op af
ook ruikt hout zoo lekker naar Kars als het
nog jong en frisch is, en jawel: den vol
genden ochtend had hij een houten broekje
en toen was hij eerst recht in zijn schik.
.Wat rende hij nu vroOlijk naar schoei,
want hout is aanmerkelijk lichter dan beide
Voorgaande stoffen en het rook zoo frisch,
dat de onderwijzer met innig genot den
neüs ophaalde en tevreden glimlachend
sprak:
„Hè, men kan merken dat het voorjaar
wordt; zoo'n heerlijke harslucht komt de
klasse in!"
Of het nu was door den invloed van die
lekkere lucht, alles ging op school even
gcèd, en ook vader was bijzonder in zijn
humeur, zóó zelfs, dat hij Frits je toestond
om naar buiten te gaan, terwijl moeder
hem bovendien nog iets lekkers meegaf
voor onderweg. Een lustig deuntje fluitend,
ging Frits de stad uit, en het veld in, wel
heelemaal alleen, want met zijn vrienden
,was hij kwaad, sinds dat geval met den
ijzeren broek, maar toch genoot hij ontzag
lijk, en liep maar steeds verder, heelemaal
naar het naburige dorp.
Intusschen scheen de zon zoo koesterend
bp zijn broekje, dat onder haar stralen
het weeke, jonge hout begou uit te loopen,
en overal door spleetjes en reetjes uit zijn
broek stak, heel uitlokkend voor een jong
sikje, dat er blatend achteraan liep. Daar
op volgden eenige schapen, eu zoo kreeg
Frits ten laatste een heele blatende ge
meente achter zich, en tevergeefs
schreeuwden de herders zich de kelen
heersch en blaften de honden uit alle
macht; de aan hen toevertrouwde dieren
hepen maar al mee met den armen Frits,
en het hielp den jongen niets, of hij al
plukte en rukte aan zijn houten broekje,
hij kon er maar niet afkomen; en ten laat
ste had hij maar weer vurig, öf hij zijn ge-
flrone kleedingstuk terug mocht hebben, en
riet: daar werd rijn wensch vervuld. Het
(vee verstomde nu ook en gaf bet verder
op, den kalen jongen te volgen, maar de
herde-Ts waren daarmee nog niet tevreden,
die gaven hem behoorlijk op zijn dak, zóó
zelfs, als Frits het van zijn Vader nog
nooit gevoeld had, want als zulke bóeren-
herders boos zijn, ik verzeker je, dat ze
dan raak slaan. Toen de arme jongen thuis
kwam, was hij echter wel zoo wijs, geen
woord te reppen van zijn avontuur in de
weide, uit vrees dat hij van zijn vader dan
ook nog wel zijn portie kon krijgen!
Toen hij 7s avonds nu weer in bed lag,
en verschrikkelijke pijn had, ging hij alzoo
groote vrenigde der geheele bende 1 Wat had
hij dan toch? En wat deed de kinderen
zoo lachen, terwijl hij tegelijkertijd die vree-
seiijke pijn aan zijn staart voelde? Af en
toe werd de arme hond nog achterna ge
gooid met steentjes, zoodat hij hals- over
kop maar ontvluchtte, de straten van Grand
Montuouge door!
"Die vreeselijke vervolging duurde bijna
een uur! Eindelijk; wist Punch te ontko
men aan zijn beulen, doordat hij vluchtte
naar een terrein waar verboden toegang
stondDaar gaf hij zich meteen toen re
kenschap van Let vreeselijke, dat hem over
komen wa§; de kleine wreedaards hadden
een oude pan achter aan zijn staart gebon
den.
Om er zich van te ontdoen, moest hij den
knoop doorbijten. Die bewerking was heel
pijnlijk, want telkens trok hij ricbzelven
daarbij de haren uit de huid
Maar waar was hij nu wel? Dat was een
heele overweging voor het arme beest, dat
zijn pijn mindei*telde, in de gedachte van
het spoor, dat hij nu misschien ging mis
sen
Eindelijk daar liet dat vreeselijke ding los
jen was hij bevrijd van de hatelijke braad-
eens bij zichzelf na, wat vcor soort van
broekje hij zich dan eigenlijk nu wel zou
.wenschen, en na rijp beraad, dacht hij, dat
een van leer toch eigenlijk wel het beste
zou zijn, ja, van echt kalfsleer, dat doet
meteen geen pijn, en wat er dan nog met
mij gebeuren kan, dat wat ik nu toch
heusch niet, besloot Fritsje. Den volgenden
ochtend was zijn wensch natuurlijk weer
vervuld, en vroolijk stapte hij naar school.
Maar daar ging het al vast niet best, want
hij dacht maar voortdurend aan zijn lede
ren broekje, en hce> weinig hij er nu van
voelen zou, als hij weer eens over de knie
gelegd werd. Toen de school uitging, maak
te hij nog een heele omwandeling, en zag
daar net den ouden schoenmaker Jansen
ritten, die er allesbehalve opgewekt uitzag,
en geen wonder, want hij had juist een op
dracht gekregen, om een paar hooge rijlaar
zen te maken voor den burgemeester, maar
hij had heel geen leer meer, en op crediet
kon hij ook niet meer krijgen. Maar toen
nu Frits je voorbij kwam, snoof de man
ineens met rijn neus in de lucht en met
zijn fijnen schoenmakersreuk speurde hij
natuurlijk het kalfsleer. En vriendelijk
riep hij toen: kom eens hier vent, dan
krijg je wat van mij, maar toen ons
Fritsje nu argeloos naderbij kwam, snauwde
hij hem ineens toe: zeg, hoor eens: hoe
kom jij aan dat leer, dat je daar ergens aan
hebt; in alle geval heb je het gestolen, on
deugende jongen 1
En of Fritsje al tegenstribbelde, en om
genade smeekte, het hielp mets. Schoen
maker Jansen sneed Fritsje's broekje lat
jes glad af, en van dat leer maakte hij
een paar kostelijke rijlaarzen voor den bur
gemeester, wat hem een aardig duitje be
zorgde, terwijl Frits al heel erg blij was,
dat hij er zonder verder „kleerscheuren"
vandaan kwam.
Hij had zich heelemaal buiten adem ge
rend, en stond net wat uit te rusten aan
het stedelijk kanaal, een heel eind verder,
toen hij daar een turfschuit zag liggen, tot
aan den rand met turf gevuld en heelemaal
zwart-bruine turfdragers liepen maar op en
neer om het schip te iosseq. Nu bad Frits
weer om een broek van turf, én jawel: on
middellijk was zijn wensch vervuld. Maar
wat nu lastig was, een klein stukje turf
brokkelde af en viel tusschen zijn kousen
en schoenen, en gaf hem daar zoo'n vreese-
1 ijken jeuk, dat hij er maar met afblijven
kon en steeds nu hier dan daar moest
krabbelen.
Door al die wederwaardigheden was het
niet vroeg meer toen hij thuis kwam en hij
dankte den hemel, dat hij er verder zonder
slaag afkwam, en dadelijk mee aan tafel
mocht zitten, waar hij zich het maal goed
smeken liet. Na het eten hielp hij vader
altijd zijn pijp stoppen, want daar hij zelf
er in stilte ook wel eens uit rookte, was
hij heel handig op dat punt. Vandaag legde
panHij schudt zich eens flink en dan gaat
het weer op weg: den zelfden viezen, vui-
len, slijikerigen weg, dien hij daar zooeven
gevolgd had met zijn jeugdige vervolgers,
zoodat hij spoedig op de oude plaats terug
was en jawel: de automobiel stond er
niet meer!
Bij die ontdekking dacht het arme beest,
in den waren zin des woords: dat hem het
hart breken ging en ten einde raad liet hij
zich neervallen op de harde steenen, troos
teloos dat dit nu het einde moest zijn, van
al zijn waakzaamheid.
Maar toen scheen het arme beest zich
tooh weer te bedenken: de auto was immers
niet ineens weggevlogen van daar; hij had
toch zijn spoor moeten achterlaten op den
weg, dien hij gegaan was en dat spoor zou
hij toch moeten volgen? Op dus maar weer
en zijn werk tot het einde toe volbracht
Bovendien: de auto kon toch zoo ver niet
zijn; men zou hem nog wel kunnen inhalen f
Kijk maar eens, die stofwolk in de verte
Zou hij dat niet kunnen zijn Met den neus
in den wind en den staart rechtvaardig
omhoog gestoken, loog het uitgeputte dier
maar weer op en volgde het spoor als een
pijl uit den boog.
hij het echter zeea* kalm aan, daar hij voort
durend bang was voor een nieuwe afbrok
keling van zijt1 turfbroek, en toen hij dan
eindelijk klaar was met de pijp, stak hij
een fidibus aan en reikte die vader over.
Net op dat oogenblik kreeg hij een vreese
lijke jeuk en greep met de fidibus naar de
plek die hem hinderde... waarna in minder,
dan geen rijd, zijn broek heelemaal in,
brand stond. Vader noch moeder waren in
staat Kern te helpen, en in zijn schrik ver-i
gat hét arme kind ook zelfs nog om zijn
gewone broekje te bidden, en zco ver-
braridde hij, met. alles wat er aan en om
hem wasEn vader en moeder betreurden
hun kind toch eeer, want al was Frits nu!
ook een stoute, luie jongen geweest, zij
hadden gehoopt, door hun strenge straf
oefeningen, toch nog eens een flinken man
uit hem te zien groeien, en nu moest hij
zoo diep ellendig aan zijn einde komen. En
had Frits nu maar niet altijd weer een
ander soort broekje gevraagd en geduldig
de pijn van het slaan verdragen, welnu dan
leefde hij zeker nog.
-1
Ingezonden door „Kenau"®
Kleine Jan.
„Zeg maatje, waarom is u tegen mij ook
niet zoo beleefd, als tegen visite?" vroeg
de kleine man.
„Hoe dat zoo vent, wat moet ik dan
doen?"
„Wel ma, zegt u dan eens tegen me: Ga
zitten, en zal u ook een koekje gebruiken?"-'
Bij een zwaar onw.eder.
Vader: „Jongen zit je daar boven in dien
boom?"
Zoon: „Ja vader, meester zei als het on
weert, moet je niet onder een boom gaan
staan. Daarom ben ik er in geklommen."
Ingezonden door „Sneeuwwitje7'.
„Ja77, zei Snobs, „ze bouwen tegenwoor
dig heel gauw. Overlaatst kwam ik door een
straat, waarin bouwgrond lag, en zij wa-en
aan het graven. Dat was voor de fonda-
ties va-n een nieuw huis. En toen ik er
7s avonds weer voorbij kwam, stond de
straat vol volk. De huisbaas was gekomen
om de menschen uit het nieuwe huis te zet-,
ten, want zij waren ten achter met de huis*
huur.
Ingezonden door „Meibloempje"., jl
Leuk.
Reiziger (het perron ophollend): „Is do
trein naar D. al weg?77
Spoorweg-ambtenaar (dienstvaardig)
„Ja, komt u gauw hier, mijnheer, dan kunt
u 7m nog zien77.
Die het arme dier zagen, dachten dat het
een dolle hond was. Hij stoof maar voort,,
liep in zijn draf een eieren boerinnetje om
ver, die in minder dan geen tijd. op den
grond lag, midden in een reusachtige
omelet' Een fietsrijder maakte een ge
weldige buiteling en een paard voor een
doktersrijtuigje schrok zoo geweldig, toen
de hond tüsschen zijn pooten doorvloog, dat
het een wonder was, dat alles verder nog,
zonder ongelukken afliepMaa«r Punch'
stoorde zich daar niet aan: Hij won veld'
en daar was het hem om te doenHij kon
nu duidelijk onderscheiden, dat het dezelf-1
de auto was, dien hij eerst gevolgd had,
de Champs Elysé af, tot aan de garage,
van Grand-MontrougeMaar een oogen
blik twijfelde hij toch: degenen, die er in
zaten leken totaal niet op den eigenaar en
den chauffeur, die hij den eersten keer ge
zien had. Maar toch waren het inderdaad
Biribi en La Couleuvre, die na afwezigheid
van een week waarin zij zoo royaal ge
leefd hadden, dat zelfs hun mooie kleeren
er aan waren gbgaan nu weer eens een
wandelritje per auto maakten
(Wordt vervolgd.)