FEUILLETON.
De hond van Sherlock Holmes.
id
Het sprookje van ontevreden Frits.
en er kwamen weer nieuwe bloemen, waar
tegen de distel zei:
„Ge komt juist bijtijds, want vandaag
of morgen worden wij m een bloempot ge
plant en gaan naar de anderen kant van
de heg."
En de boterbloempjes en vergeetinij-
nietjes, die om den distelstruik groeiden,
geloofden het ook en wenschten, dat ook
zij distels waren. Maar alleen de oude ezel
voor de melkkar keek naar den struik,
snoof, en wenschte dat zijn leidsels niet
te kort waren!
De oude distel peinsde dikwijls over den
'distel uit Schotland, totdat zij langzamer
hand zelf geloofde, dat ook zij uit Schot
land afkomstig was, en dat haar ouders en
grootouders de lievelingsbloemen der Schot,
sche koningen waren.
„Men is dikwijls van zulke deftige fami
lie, dat men er niet over durft praten,"*
*ei de brandnetel, die dicht bij de distel
groeide.'
De brandnetel geloofde ook, dat de
'Struik van koninklijke afkomst was en
prachtig zou staan in een grooten tuin te
midden yan andere bloemen.
Maar de zomer ging voorbij, de herfst
kwam aan, de bladeren vielen af, de bloe
men verwelkten en alles maakte zich voor,
jden winterslaap gereed.
De jonge pijüboomen begonnen elkaar
('Kerstverhalen toe te fluisteren, hoewel
Kerstmis nog ver af was.
„Hier sta ik neg in afwachting van de
'dingen die komen zullen. Niemand kijkt
nana* mij om, hoewel ik toch twee menschel!
bij elkaar bracht en zij zijn nu al acht da
gen getrouwd. Ik kan niet naar de plaats
gaan, die mij van rechtswege toekomt, om
dat ik hier vastgeworteld ben."
Eindelijk had ook de distel maar één
bloem over; de rest was verwelkt en de
zaadjes .waren door den wind verstrooid.
De laatste bloem bloeide onder aan den
struik en schitterde als zilver in den na-
j aarszonneschi jn.
De jonge edelman en zijn vrouw wandel
den op zekeren dag in den tuin en keken
naar de verwelkte bloemen en de afgeval
len bladeren. De jonge .vrouw kwam dicht
bij de heg en keek er over heen naar de
distel en zei tot den jongen man:
,.Zi© eens, de groote distelstruik staat er
nog, maar alle bloemen zijn ex af op één
na!"
„Ja," antwoordde haar echtgenoot, „en
'die bloem schittert als zilver. Ik zal te je
brengen."
Hij ging naar den kant van. den weg en
plukte de laatste distelbloem af, terwijl de
struik zijn vingers verwondde, juist zooals
bij het plukken van de eerste bloem.
„Ze is nog heel mooi," zei het jonge
VTouwtje, „wij zullen ze in de lijst van onze
schilderij steken."
Zij brachten de bloem naar de groote.
HOOFDSTUK V*
Punch' ontdekt een ouden
kennis.
Iemand die Punch gekend had in zijn da
gen van voorspoed en die hem nu gezien
had, een acht dagen later dwalende door de
straten van Grand Mont-Rouge, zou moeite
hebben gehad, om te gelooven, dat dit het
zelfde dier was: Een week van ontberin
gen had hem een verschrikkelijk armoedig
uiterlijk gegeven: zijn oogen stonden ang
stig koortsachtig, zijn haren waren dof en
stonden reoht overeind; zijn ribben waren
duidelijk zichtbaar, kortom hij toonde alle
kenmerken van een hongerlijder 1 Nu was de
wijk van La Vaohe-Noire, waar hij zich op
het oogenblik ophield, ook alles behalve rijk
en de luitjes, die daar wonen, zullen heusch
'geen korstje of beentje te veel weggooien,
zoodat de arme zwervers onder de honden
bet .daar dan ook allerminst goed hebben.,
zaal waar de schilderij stond, die den jon
gen edelman en zijn bruid voorstelde; op
de schilderij droeg de jonge man ee$ distel
bloem in zijn knoopsgat.
Het avondwindje vloog uit het raam
naar den distelstruik toe en vertelde hem,
wat er met zijn laatste bloem gebeurd
4was, en de distel zeide:
„Wat kunnen er zelfs met een distel won
derlijke dingen gebeuren. Mijn eerste
bloem versierde het knoopsgat van den
jongen edelman en mojn laatste de lijst van
een schilderij, die hem met zijn jonge vrouw
voorstelt. Wat zal er dan wel met mij ge
beuren, als zelfs mijn kinderen zoo geëerd
Worden V*
En de oude ezel, die juist voorbijging,
rekte zijn langen hals uit en zei:
„Kom bij mij, lieveling mijns harten. Ik
kan niet bij jou komen, omdat mijn leidsels
te kort zijn, maar niemand verlangt zoo
naar je als ik."
Maar de distel lette niet op hem: zij was
te. veel in gedachten verdiept; eindelijk zei
zijs wijsgeerig haar kopje schuddend:
„Voor de kinderen is goed gezorgd; ik
moet er maar tevreden mee zijn buiten de
heg te blijven staan."
„Dat is een mooie gedachte," zei een
{zonnestraal, „en je zult er als belooning
een mooie plaats vexxr krijgen."
„Waar?" vroeg de disteL „In een bloem
pot of in een schilderijlijst?"
„In geen van beide," hernam de zonne
straal. „Je krijgt een plaats in een kinder
verhaal."
En zooals ge merkt, is dit geschied,
Er was eens een jongen, Frits geheeten,
die heelemaal niet tevredën was met zijn...
broek. Altijd deed die hem erg zeer als hij
slaag had gekregen en dat kwam nog al
eens voor, want zoowel op school als in huis
was hij erg lastig en ondeugend. En op
een avond, toen hij ër al weer duchtig van
langs had gehad en het zeker ook wel ver
diende, klonk er een luide verzuchting:
hè, had ik maar een ijzeren broek, dan
konden ze slaan zooveel als ze wilden, ik
zou het toch niet voelen 1 En den volgenden
morgen: jawel hoor, daar had hij de door
hem gewenschte ijzeren beenbekleeding.
Dat was nog pas eens heerlijkal kan men
nu ook niet zoo vlug rennen en draven als
anders. Toen hij nu op school kwaxu, zei
zijn vriendje Frans:
„Heb je daar bij dien instrumentmaker
al dien grooten magneet gezien voor het
raam? Neen maar jongens! dat is er nog
eens een
En om twaalf uren zou Frits met Frans
meegaan, die nu vol vuur was, om zijn
yriend het wonderding te toonen, maar
eerst vreeselijk tegen hem uitvoer, dat hij
Was hij maar wat dichter naar de hoofd
stad toegegaan, dan had Punch, waarschijn
lijk wel wat ruimer zijn ücostje kunnen op
halen, maar dan had hdj zich moeten ver
wijderen van de garage, waar zioh de auto
bevond, met den zakdoek van Lizzie er in l
En hij twijfelde er niet aan te eeniger tijd
zou de machine zich nog wel weer in bewe
ging zetten en hem naar zijn geliefd meeste
resje voeren!
Daarom hield hij de garage dan ook
■voortdurend in het oog! Hij had in den
muur van een oud huis ia den omtrek, een
natuurlijken schuilhoek ontdekt en daar
placht hij zich m" terug te trekken en ver
loor de deur nooit uit het oog. Ging hij al
een enkelen keer aan het snuffelen op de
mesthoop en, dan hield hij toch voortdu
rend een oogje in het zeil en was gereed
bij het minste geluid, zijn maaltijd in den
steek te laten!
Maar het duurde anders lang genoeg, de
auto scheen maar niet weg te gaan en de
menscheii uit den omtrek begonnen den ar
men Punch te verwenschen; z© hielden niet
van zoo'n hongerlijder in hun nabijheid en
de huisvaders gooiden hem met den bezem
achterna, als het arme leest zich. maar
toch zoo langzaam «liepNaar mate ze ech
ter den winkel naderden, verbeterde dit wel
want begrijpelijkerwijs trok de magneet
heel sterk het ijzer aan, zoodat hij ten'
laatste regelrecht door de glasruit vloog, en j
daar aan den magneet hing, dat klein en'
groot zich verdrong voor den winkel, en;
onzen armen jongen vreeselijk uitlachte,!
en voor den gek hield, terwijl de eigenaar i
heftig verstoord was, en den kwajongen
toeriep: dat hij toch alsjeblieft maakte dat!
hij weg kwam, maar of Frits nu al zei, datl
hij aangetrokken werd dcor den magneet, j
dat gaf nietsde man werd er nog woeden- j
der om, want hij docht, dat dit maar bru
tale voor de gekhouderij was, en toen
CFrits werkelijk niet zoo gauw los kon, riep
de winkelier er vader bij.
Toen Frits dien komen zag, deed hjjj
gauw een schietgebedje, om van zijn me-i
talen kleedingstuk verlost te wórden, en!
ziet: plons! daar viel het af en Frits was
ook weer los en zette het nu op een loo-,
pen, maar ontkwam toch 's avonds het pak
slaag niet, want vader het hem alles
behalve vriendelijk af, dat hij die dure
winkelruit betalen moest.
En ;s avonds in bed wenschte Frits, dat,
hij toch liever een steenen broek had, dan
voélde hij ten minste die slagen niet, en)
kon hem niet meer zoo iets overkomen als,
vandaag met die magneet, en ziet: den voi-|
geaden ochtend was zijn wensch weer vet-,
vuld, en. vroolijk stapte hij nu naar school,
iwant, ofschoon hij natuurlijk pog geen'
luchtsprong kon maken, steen is toch een)
heeleboel lichter dan ijzer. Toen hij zooi
dus kalm aan verder stapte, kwam hij,
langs een scharenslijper, die lustig het radf
trapte, hij was net bezig een groot koks
mes te slijpen, maar juist toen hij het bijna
af had, brak daar toet veel lawaai de slijp-,
steen midden door en viel brokkelend op!
straat. Frits kreeg meelij met den arm en j
man, en bood zich dadelijk bereidwillig aan,
om als steen dienst te doen, maar de man,
die er natuurlijk niets van begreep, en dcor)
het ongeval toch al niet te best gestemd,
was, kwam woedend op hem af, en wilds
hem net een duchtig pak geven, toen hij)
ineen kromp van de pijn: want in plaats,
van op vleesch, had hij op steen geslagen
Toen pakte de scharenslijper Frits je bij
de kraag en gebruikte hem zooals hij daar'
reilde en zeilde voor slijpsteen, zoodat
onze arme jongen nu ronddraaide, met een
.vaart, dat hem hooren en zien verging. De
voorbijgangers bleven allen staan, en er)
ontstond een drukte en een lawaai, dat
zelfs Frits' vader er door opgeschrikt weri
van zijn werk, en reeds van verre zag, dat
zijn lief zoontje weer de oorzaak was van'
dat heele opstootje. Met de ellebogen
drong hij zich door de menigte heen, en
Frits, die al van verre vaders boos stemge
luid hoorde, bod weer in stilte, om toch
ook van zijn steenen broekje verlost te
even vertoonde! Zpo was hij gaan hinken
ook en dat verfraaide zajn uiterlijk nog/
niet bepaald, terwijl de manke poot hem
geweldig pijn kon doen
Tot overmaat van ramp schenen de school
jongens zijn hoekje uitgevonden te hebben'
en kwamen hem daar nu nog het leven
verbitteren, zoodat hij óch wel genoodzaakt
zag, om zijn plaatsje te verlaten waarna hij
echter langs een anderen weg terukkeerde, i
gelijk te begrijpen is! En ziet, op zekeren
dag zag hij zajn vervolgers naderbij komen
met een ongewone vriendelijkheid: Zij had
den een stuik! wittebrood bij zichversta mij
wel, i stuk ^eerlijk wittebrood, zooals}
hij het in geen welken meer geproefd had,'
ja, al dien tijd, al niet, dat hij weg was Hij
zijn baas! Zijn oogen begonnen te schitte
ren, zijn bek ging al open, vol verlangen
en zijn tong smakte tegen zijn verhemelte.
H^, dat beloofde een lekker hapje te wor
den!
Maar daar werd hij ineens door wel,
twintig vanghandjes gegrepen, die hem zoo
stevig vasthielden, dat hij niet weg kon!
Hij wilde bijten, maar dat ging ook al niet;
zijn bek werd dicht gehouden. Tot hij zich
ineens vrij voelde en er van door ging, tot