No. 151*8. LEIDSGH DAGBLAD, Zatordagr 24 Juni. Derde Blad. Anno 1911, Buitenlandsch Overzicht FEUILLETON. Ö0 liefde overwon. Over den optocht van gisteren, een van de hoofdnummers van de Kngelsche Kroningsfeesten schrijft onze speciale verslaggever ons het irolgende: Londen, Vrijdag. Vandaag zouden de nieuvrgekroonde Ko ning en de Koningin in een schitterenden «toet een groot deel van het voornaamste doel van Londen doorrijden, tweemaal den breeden Theems oversohrijden, om zich aan het volk te vertoonen. Het weder was uit stekend. Een zoel briesje, een bedekte luoht .met nu en dan even een flauw regen buitje en een gematigde temperatuur. Om aoht uren werden de vele poorten gesloten, die de straten, waar de optocht langs zou gaan iQ .versoheiden afdeelingen verdeelden en slechte de houders van kaarten konden nog paaseerem Maar reeds waren alle trot toirs dicht bezet met menschen, die al in den vorigon morgen, al in den nacht een kijkplaatsje hadden ingenomen. En achter de vensters van alle huizen en op d© tri bune, zaten de millioenen, die den stoet wenschten t-e zien. De straten versierd met vlaggen, masten, festoenen van groen en rozen, met kruiselings boven de straten, van overzijde tot overzijde de bonte vlag gen en emblemen van de vereenigingen en gilden, waren feestelijk en vroolijk. Telkens trokken militaire muziekkorpsen, boards", lustig wijzen en marschen spelend door de straften en werden dan door de menigte met hurrah's" toegejuioht. Dit hurrah wordt met den klemtoon op „rah" (als ré) uitgesproken en dit geeft dat eigenaardige >ééje"-geluid, dat als het uit vele kelen tornt, zoo indrukwekkend wordt. Ik kreeg een goede plaats vlak voor de St.-Pauls Kathedraal. De oude, groote Üity-kerk, iets kleiner dan de St.-Pieter (je Rome, doch overigens Bolder van copie lfefc djn vele klokken spelen ook Great 'Paul", de grootste klok van Engeland en het plein voor het gebouw, waar een blank beeld van koningin Victoria staat, was vol van het gedreun en gebeier der zware bim- bammer. Tegen het gebouw, op de trappen en in de twee horticussen (als loges) zaten de menschen, nu mensohijes, (kleurige insec ten gelijk. Het wachten op den stoet was een vermaak méér. Want op het plein stel den de soldaten zich op, de roodgejakte Infanterie, de blauwgejakte yeoman volon tairs en muziekkorpsen speelden Wagner Gounod! Soms kwamen pijpers en hoorn blazers voorbij marcheeren, allen in schar- lakeu-roode uniformen en gaven hun beste liedjes en marschen-parade en ijdelheids- vertooDing, soms werden exercitie-oefenin gen ten beste gegeven en elk regiment wil de dan 't andere in correctheid, goed mar cheeren overtreffen en het publiek wist het te waardeeren, juichte toe, klapte in de handen als ware het in deji schouwburg. De officieren bogen niet, maar wel keken zij, boven hun scharlaken-rokken met- kal- koen-roode langwerpige gezichten, naar bo ven, naar al de vensters en tribunes, waar de blonde meisje© van Engeland zaten. Nooit zag ik zooveel schoonheden bij elkaar als hier... nooit zoovele ideaal-sohoone Trouwenkopjes en vrouwengestalten.... Great Paul" beiert weer het plein vol met zijn dreunen... de muziekkorpsen beginnen opnieuw te spelen... van verre uit de op het plein mondende straten zwelt het „ééje" ran het hurrah De stoet is in aankocht. En daar komen ■e aan, op fijne, rankpootige raspaardjes... eerst de kurassiers van de koninklijke lijf garde... met de wuivende staarten op de blinkende helmen, de kurassen schitterend met ster-schietende plekken, want de zon is doorgebroken. En nu trekken voorbij mij ai deze rijzige ruiters, al deze manlijke ge stalten, al deze HeroTke figuren, allen recht op met gewelfde borsten en fiere gezichten •n adelaarsneuzen en krijgshaftige blikken. En daarachter geheel in vergulde jas sen, met alleen een donkerblauw fluweelen jodkoypet als effen noot, het koninklijke ataatamuziekkorps. Op den cadans van den Turksohen trom en de bekkens marcheeren daarachter de contingenten der troepen uit Canada, gevolgd door een open statie-karoa gemengd door twee voorrijders in schar laken, waarin Sir Ward en generaal Botha zitten. Heeft men Botha herkend? Hij zit stil en is met zijn rond, gebruind gezicht en het zwarte snorretje en de bruine oogen, een: een Franschman dan een Z.-Afrikaner. Het publiek juicht hem toe met langge rekte hurrahs, maar Botha buigt niet en lacht niet. Hij ziet de grootheid van een wereldrijk, maar moet zichzelf in dezen stoet, ondanks alle loyaiiteit, dan toch wel voelen als een aan de zegekar des overwin naars gebondene al is het met koorde a van goud. Achter het rijtuig marcheeren met zwaren tred de in khaiki-bruin gekleede Nieuw-Zeelandsche en Afrikaansohe troe pen, bruine helmen of grijze hoeden met zijden opslag en de kokarde als een bloed vlek, op 't hoofd, 't Zijn allen stevige breed geschouderde kerels, en velen van hen zijn geen chocolade-soldaten geweest. Zij heb ben den oorlog gekend daar in Zuid-Afrika, den oorlog met al zijn gruwelen. Men juicht Ken toe. Er wordt wild met zakdoeken ge zwaaid, ook als de troepen uit Rhodesia komen. Er is geestdrift en er is bewustheid bij al deze voorname lieden op de dure plaatsen achter de vensters. Zij weten wel, dat zij hier méér dan een tooneel-optocht zien, meer dan een kroningsstoet... den triomfante! ij ken zegetocht van de overwin nende natie. En achter die uit Rhodesia komen in statie-koetsen de sultans van Pe- rah en de sultans van Kedah, met hun rose en gele tulbanden om 't zwarte haar, en de vergulde shawls, waaiend in 't briesje achter hun ruggen. Er is even een leegte op het plein. Dan, onder de tonen van een wreede krijgsmuziek komt de Indische pro cessie, de Maharadjahs, Radjahs, de Tahors en RajahKiahs. O, ze waren schoon deze vorsten uit het Oosten, rechtop maar zonder fierheid, eer met melancholieke ge latenheid zittend op hun trillende, nervige peerdjes, in de tinten van de ge-bluschte kleuren hunner veelvervige rokken, waarin groen, geel, bruin, rose, oranjetinten sohemeren, en can het hoofd de gewonden en gewrongen hoofddoeken in de regen boogkleuren... opeens zij, de vorsten uit het Oosten, getild door hoogere schoon heid, fijn eren smaak, zinrijker schikking, boven de bonte, drokke barbaarsohe Wes ter sche kleedij. Zij keken .even op naar de St.-Pauls-Ka- thedraal, den somberen, hoogen berookten burcht en hoorden naar het gebeier der dreunende klokkenen voort gingen zij, óók zij in den stoet van het zegevierend, Britfanje, van het westersche eiland, dat de wereld regeert, omdat het de persoon lijke vrijheid en de persoonlijkheid lief heeft, omdat het krijgshaftig en onderne mend is en omdat het een dichter heeft' gehad, die het volk geleerd heeft, diep te voelen, breed te zien en te... durven... Het was als een droombeeld deze Ooslcrsche grooten en ook die in de rijtui gen zaten, zelfs zaten in twee rijtuigen vieil vrouwen, met gebruinde gezichten, effen, gladgestreken haar en bandeaux en in ge sluierde gewaden van regenboog-tinten, met haar ernstige gezichten en droeve oogen, onbewegelijk en toch bewogen, antwoord-, den niet door glimlach of buiging op de zakdoekbezwaaiing en het „ééje" der kijr kers, doch zij bleven in waardige terughou dendheid en keken alleen op naar den koepel van de zwarte kerk, die zijn bronzen stemmen bulderde op hen neerhet overwinnende geloof van de overwinnende natie. Maar nu, achfer den somberen stoet van gebruinde Oosterlingen, daar kwamen de ware kinderen van Britanniade ma trozen en de zee-söïdaten. In hun blauwe baaitjes, de blauwe branie-kraag op, geeb strooien hoedjes boven de gezonde, open, bruine gezichten, aan witte kabels hun extra glimmende kanonnen voorttrekkend langs het asfalt der straten, marcheerden ze, de Britsche Jantjes, de vervaarlijke Jack Tar'sde over-moedige zeeschui mers. „Rule Britannia, rule the waves 1" speelde het muziekkorps door het plein en in een vrije orde, in een orde die maling had aan Iden stijven dril van blinde ge-. hoorzaamheid, die de andere soldaten als om strijd toonden, Hepen zij voor hun stuk-: jes kanon met het eindje kabel in de hand. En opeens donderde het gejubel los voor de matrozenal het geschitter van pun per en scharlaken en goud en al de schoon-* heid van Arabische nachtvertellingen van radjahs en sultans en al de blinking van kurassen en helmen was vergetenvoor deze kortgebouwde, ruwe zeebonken in donkerblauwe jasjes met kobalt-biauwe branie-kragen en vuil-gele stroohocdjes Rule Britannia, rule the waves Heersch Britanje, bfeheersch de golven .ïj En golven van gejubel waren het die over matrozen werden uitgestort, over den beminden Jack Tar, Japie Teer, die de grootheid van het id oor de oceanen om spoeld eiland fot overweldiger hebben ge-: waakt. Maar de Jantjes liepen voor hun stukken, vrij en onverschillig voor die land- rotten-ovaties en hun wijdbeensche schre-; den lieten de breedgeschouderde lichamen deinen boven dat vaste asphalt en alleen soms wierpen ze een knipoogje tegen een paar mooie meisjes in de menigte, zoo maar langs den neus van den zee-officier en de meisjes gichelden Rule Britannia, rule the waves Als de „ééjes" even uitgeraasd zijn, ko men de lanciers, met de rood-witte vaan-: tjes wapperend aan de lange lansen en dan de huzaren; de officieren zitten op panter vellen, die met kop en al op het zadel liggen dat geeft hun iets nog woesters, dan zij al zijn onder de hooge zwarte kol bakken waaruit boven een bloedvlak hangt van den kolbak-zak. De buitenlandsche oL ficieren jijden hierachter en de drie Duit-, sche reuzen van keizer Wilhelms lijfgarde, op hooge bruine paarden, in een uniform van wit laken, met messing kuras en hoog, op den hoogen helm, de adelaar met de gespreide vleugelen, wekken de algemeenO bewondering en zelfs hurrahs Maar toch meer bewonderingen iets wat ik vrees zou willen noemen. Want dat is de andere groote natiede natie van de toekomst, de natie van de andere kracht, van de orde en de blinde gehoorzaamheid. Dat is Germanje,zal het eens staan tegenover Britanje en zal deze witte wa penrok bloedrood geverfd worden als de Engelsche maar door Engelsch bloed? Het waren drie reuzen in blanken wa penrok en boven op den blinkenden helm spreidde .de gouden adelaar zijn vleugels uit God save the King... de klokken hei eren weer en de muziek, die zooveel Duitsche muziek gespeeld, heeft ook dat is Ger many's kracht speelt nu Haydn's wijze, die ginds, in Germany als 7,Heil Dir im Siegerkranz" wordt gezongenvan verre, over muziek en klokkengebeier heen, komt do zwellende xuisching van het „Eéje",,, „Eéje", het Engelseh© hurrah, de oheera" De staatskaros met den. Koning en de-ko ningin Alle hoeden gaan af. „Gentle men, the Kingl" 7,Gentlemen", heeren zegt de politieagent en hij heeft gelijk. Dit is een natie van „gentlemen". „The king and the .Queen". Acht Isahella-kleurige paard- jes, do gepluimde koppen op de fiergebogen halzen op en neer bewegend, trekken de' gouden, open koets, hoog op de wielen en in de koets, zit rechts de Koning, de nieuw- gezalfde, in scharlaken veldmaarsohalksuni- form en den hermelijnen mantel los achter zich en naast hem de Koningin, met een. witten hoed op met paarse en witte ve deren £n een blank satijnen kleedEen storm van hoerahs dreunt over het plein. De Koning is nu niet, zooals gisteren, bleek, maar hij is gezond gebruind en zijn blauw oog is levendig. Hij heeft een zacht, goedig gelaat en 9r is meer ernst dan strengheid in zijn trekken. Men ziet, dat hij zich ge lukkig en tevreden voeltalles is dan ook zoo prachtig meegeloopen, tob nu en zelfs de dreigende regenwolken houden haal buien in.... God save the King! God be- scherme den Koning. En ook de Koningin is niet, zooals gisteren, bleek met alleen de lippen van den fijnbesneden mond rooi, maar zij is vroolijk en blozend en buigt met vriendelijken glimlach en gratie-volle beweging naar het trouwe volk', Het ge duldige volk, dat zes uren heeft gewaoht om dit ééne onvergetelijke oogenblik te mo. gen genieten Lord Kitchener, hoog en streng,- belicha ming van wil en plicht, rijdt naast de karos en zijn oog waakt dit fèl-grijze oog van den d'iOggekop, dat op de Z.-Afrikaonsche oorlogsvelden den geesel van den oorlog heeft zien zwaaien, dat velden met lijken heeft geziennu waakt zijn oog over zijn Ko ning en zijn Koningin. Heet niet een trot- sche Engelsohe wapenspreuk,jlch dien en hij dientveldmaarschalk Lord Kit chener." Een gevolg van prinsen rijdt achter de goud-en-schariaken staatsiekoets en daaraoh- ter weer hetroïke gestalten van reuzen in donkere kurassen en met staalkleurige hel men op, waarop roode staarten in den wind zwaaien en dansen naar het rhythme van de brieschende volbloedpaardenDan is de stoet voorbijdrijft weg langs de grijze kerk in de wolk van „hurrahs", die als iets levends, maar onzichtbaars den Ko ning en de Koningin omgeven zal langs den heelen weg, twee uren lang, over de breede bruggen van den geelgroenen stroom, tot strakj in het beige Buckingham paleis En heel, heel laat, dan zullen de Koning en de .Koningin de statiegewaden afleggen en een cogonblik stil zijn en elkaar nieta zeggen en dan. weder, zooals gisteren, m e n- s c h e n zijn, niets dan menschen en weenen. In hnn ooren zal het gebeier van de klok ken van Westminster-Abbey en St.-Pauls- Cathedraal nagalmen, en heiden, de gezalfden zooals Salomon gezalfd werd door Zadok, zullen knielen en in een stil gebed zich her inneren, elkaar herinneren,- dat al deze schit tering, maar werk van menschen is God save the King and the QueenGod hescherme al wat de Koning in zich voelt, en boven zich, den Koning der Koningen. Wij moeten uit deze feestelijke omgeving spoedig weg naar Frankrijk, dat thans ook alle aandacht vraagt. Wezen wij gisteren op de moeilijkheden waarmede het Fransche Kabinet te worstelen had en pre zen wij Monis gelukkig, omdat hij door zijn ongesteldheid zioh zoo noodig excuseeren kan, wij hadden niet vermoed, dat de posi tie van het kabinet zoo hachelijk was, als gistermiddag is gebleken. Want over een betrekkelijk kleine mols hoop is het ministerie gestruikeld en het Kabinet dat nog slechts enkele maanden aan het bewind was, ligt zielloos neer. Het ging aldus. De Kamer behandelde een interpellatie over het opperbevelhebberschap in tijd van oorlog. In antwoord op die interpellatie ver klaarde de minister van oorlog Goiran, dat in de regeling van het opperbevelhebber schap, waarin reeds sinds lang is voorzien en die beantwoordt aan de behoefte, niete is veranderd. De verklaring van den minister van oor log in den Senaat, dat in tijd van oorlog de leiding der krijgsoperaties in handen der regeering behoorde te blijven, waardoor de interpellatie is uitgelokt is slechts de uiting van zijn persoonlijke meening. De eenvoudige orde van dan dag, door de regeering afgewezen, werd daarop met 238 tegen 2-24 sfemmen aangenomen. Daarop besloten de minis ters hun ontslag in te dienen. De ministerieele crisis, hoewel onverwacht uitgebroken na een debat, dat betrekkelijk onbelangrijk en allerminst hartstochtelijk was, heeft toch slechts weinig verwonde ring gewekt. Men acht het over het algemeen waar schijnlijk, dat minder de verklaring van den minister van oorlog een groot aantal leden aanleiding heeft gegeven tot het uit brengen van een voor de regeering ongun stig votum, dan wel de quaestie der kies- reohthervorming, die aan de parlementaire wereld 7X>oveeI zorg baart. Misschien ook dat het kabinet blij is een gereede. aanleiding te hebben om heen te gaan, want de moeilijkheden stapelden zioh op. De ministers hebben dadelijk vergaderd op het ministerie van binnenlandsche zaken en na een bespreking, die 25 minuten duutf« de, besloten hun ontslag in te dionen ntf den terugkeer van president Fallières uit Rouaan. De demissionnaire ministers zullen mof* gen opnieuw een kabinetsraad houden te* afdoening van de loopende zaken. Op het bericht, dat het kabinet zijn ontU slag had ingediend, staakte de Senaat dei behandeling van de interpellatie over de: in de koloniën opgedane ervaringen in zake van de aviatiek. Zoo is dan dit kabinet van het staatstoó« neel verdwenen, betreurd door bijna nie mand. Inderdaal moet erkend worden, dab het kabinet een sterke centrale figuur als die van Briand miste. Er was geen vaste hand aan het roer en het sohip van staat werd heen en weer geslingerd tussohen de klippen der politiek totdat het strandde...1 De Belgi sohe Kamer is Donder dag begonnen met de behandeling der be grooting. Voor men daartoe overging, ver klaarde de minister-president, dat de re geering eenige verbeteringen in de School wet zou aanbrengen en haar dan later we der indienen. Jackson (radicaal) zeide daarop: ,,Ik con stateer dat uit deze verklaring blijkt, dat de behandeling overeenkomstig onzen eisch, verdaagd is." Yandevelde (socialist) maakte daarna nog de opmerking: „De vet is Teeds dood en men gaat haar nog verder dood mak, n." Feitelijk kan de wet voorloopig als afge daan worden beschouwd, daar niet te ver wachten is, dat het nieuw afgetreden kabi net, al heeft het verklaard hetzelfde stand punt in te nemen als bet vorige, zioh op nieuw zal wagen aan ontketening van den feilen partijstrijd, die in de jongste dagen de gemoederen in België in beroering heeft gebracht. Dat de Sultan van Marokko al lesbehalve ingenomen is met het kalme doordringen van de Spanjaarden in rijn land heeft hij dezer dagen nog eens uitdruk kelijk herhaald. Moelay Hafid heeft Zondag j.l. den be- richtgever van den „Matin" te Fez ontvangen. De Moorsche vorst zag er, volgens den cor respondent, zeer bezorgd uit en begon on middellijk te spreken over het optreden der Spanjaarden, dat hem blijkbaar diep had gegriefd. Op afgemeten toon, alsof hij cllc woord wikte en woog, zeide hij: 7,Ik her schouw de bezetting van El Ksar en de ont scheping van troepen te La ras j als een gewelddaad, die door niete wordt gewettigd. In de streek heerschte absolute rust. a De dne stammen, die in opstand waren gekomen, waren verslagen en hadden zich! onderworpen. Sjeik Oherkaoui en de troepen van den Makhzen hebben geheel alleen de stammen ten onder gebracht. Zij hadden geenerlei hulp noodig en hebben die ook niet ge vraagd. Ik hoop, dat de mogendheden, die de Akte van Algeciras hebben onderteekend, speciaal Frankrijk en Engeland, zullen op komen tegen dergelijke gewelddaden, die in strijd, zijn met alle verdragen. Do opstand in Yemen in Arabisch Turkije scheen langen tijd geluwd. Een telegram bracht echter gisteren weer pijnlijke verrassing. De opstandelingen toch hebben met een groote macht een onverwachten aanval gedaan op de voorhoede van Mohamed Ali Pasja. Deze voorhoede was 4 bataljons met 4 kanonnen sterk en was gekampeerd 3 mijlen buiten Geezan. Duizend soldaten werden gedood, 500 ge wond, grootendeels met het blanke wapen. De troepen vluchtten in wanorde naar Geezan achtervolgd door de rebellen. In de verwarring, die ontstond, begon een Turksche kanonneerboot Geezan te geschie- ten, waardoor nog verscheidene honderden soldaten gedood of gekwetst werden. De Arabieren trokken af met een buit van 4 kanonnen, twee maxims, twee dui zend gbweren en een groote hoeveelheid munitie en vivres. De oommandant der strijdmacht wordt vermist. 40) „Gy «Ut slecht uitgerust voor zulke kllm- partyon als deze," zei hy, na eenige oogen- blikken zwygeus. „Ik geloof, dat gy goed zult doen in het vorvolg uw neigingen tot klim men wat meer te beheerschen. Er ia niet altyd iemand by de hand, die u voor vallen kan behoeden." Weer klonk dat hoogmoedige in zyu stem, dat haar daar boven zoo goórgord haddat be velende, hetwelk zy niet goed kon verdragen. Beuoslde hy misschien haar te iaten ge voelen, dat by haar dank niet wenschto? Dan wildo zy hem toch ook luien gevoelen, dat zy zyn Ifulp niet zoozeer op prye 8telde. „ik deDk niet, dat ik gevallen zou zyn," zei ze en haar toon was niet minder hoog moedig dan de zjjne. „tiy zulke dingen," zei hy iets minder koel, „kan men inceilyk vooruit zeggen wat er gebeuren kan en wat niet. Men meent Borns, dat men met andera dan geluk kan hebben en komt dan beorogen uit." „Dacht je dat zei Edela uitdagend. Hy keek naar de zon, die al dicht by den hoiizon stond, en zag toen het pad af, dat langzaam naar beneden voerde. Toen vroeg hy „Uw weg naar uw hotel gaat langs den kruisweg?" Edela schrok, Zy begreap, dat als hy de bedoeling bad haar nog verder te begeleiden, zy na den dieiiBt, dien by haar bewezen had, niet het reoht had hein dit te weigeren. Hy echter scheen geen antwoord te ver wachten. „Gy zult u moeten haasten, als gy nog vóór de duisternis In uw hotel terug wilt zyn," iel hy kortaf. Zooals een koning een leenman van zich heon laat gaan, zoo klonken deze woorden. Edela'i oogen schitterden van drilt. Wat ver beeldde deze man zioh wel? Er lag iets spottende om den mond van den veertigjarigen man, toen hy den toorn in de blauwe meisjesoogen las. Hy ging rechtop ztaan, nam zyn berghoedje in de hand en zoi vroolyk: „Nu, goede reia dan verder 1" En daarna voegde hy er aan toe, zyn hoed weer op zettend, mat een korte buiging: „Tauern 1" Edela begreep, dat dit zyn naam was. Hy wilde misschien, dat ook zy haar naam zou noemen. Plotaeling viel het haar in, dat zy dezen naam Tauern al eer gehoord moest hebben. En inderdaad, zy herinnerde zich nu, dat haar moeder hem wel eeDs genoemd had alB behoorende tot een der oudste grafelyke geslachten. Zy dacht er echter terstond niet verder over door. De herinnering aan haar moeder had alle andere gedachten terstond weer verdreven. Doodmoe kwam zy na een lange wandeling eindeiyk weer in haar hotel terug. De gasten zaten m de oetzaal aan den gemeenschappe- iyken maaltyd. Slechts twee dames, een dok- terBvrouw met haar dochter, met wie Edela gewoonlyk korte groeten wisselde, zaten onder de waranda. Zwijgend zaten de vrouwen naait elkander. Op het oogenblik, dat de Alpenzon achter de toppen der bergen ver dween. heigeen eau heeiiyk schoon eohouw- spel opleverde, namen zy eikaars handen en staarden zoo, sprakeloos, in het verschiet. Het was of Edela een steek In het hart kresg, toen zy dat zag. Moeder en dochter: twee, die gelukkig waren door eikaars liefde; twee, die ryk waren, ryk aan geld, ryk aan goluk. Haastig ging Edela de waranda met een vluohtig knikje voorby. Op haar kamer gekomen, liet zy zich op een stoel vallen, drukte het hoofd in de handen en bleef zoo zitten, ln droevige en pyuiyke gedachten verzonken. Daar werd geklopt. „Binnen I" riep Edela terstond, niet anders denkend dan dat het het kamermeisje zou zyn, eu hot gelaat afwendend voor het veuBter. Daar vroeg een zachte stem: Mag ik een oogenblikje by u binnenkomen De deur weer achter zich sluitend, kwam de jongste der twee damss, die daar juist in de waranda hadden gezeten, op Edela toe. Edela was opgestaan, om ds vrlendelyke bezoekster te gemoet te gaan, maar deze liet haar niet ver komen. Zy sloeg haar arm om Edela's schouders en trok haar voor den spiegel. „Als je daar even lnkykt, zult ge begrypen waarom ik tot u kom Wy maakten ons een beetje onrust over u." Edela keek in den spiegel en zag hoe haar gelaat doodebleek was en hoe er diepe, blauwe kringen onder haar oogen lagen. Euela staarde op dat beeld alsof het niet haar eigen gezicht maar dat van een vreemde was. Elsboth Wien rug vervolgde: „Dat hadt je niet gedacht, nietwaar? Wy It1n er ook van geschrokken, uy hebt van daag te veel van uw krachten gevergd, zyt oververmoeid eu moet u daarom aadeljjk ter ruste begeven. Ik zal dan zoo vry zyn be neden even last te geveD, dat men u thee •n wat brood hier brengt; dan moet gegaan slapen en na eon langen slaap zult ge dan weer verfrischt ontwaken." „Voifrischt ontwaken?" zei Edela op ver bitterden toon. Wanneer ontwaakte zy nog vroolyk en verfrischt; biy, dat er weer een heldere morgen was aangebroken? Zy kende dat immers niet meer sinds haar moeders doodl By het ontwaken warsn er steeds droeve gedachten; droef bleef zy dan den ge- heelen dag door. Doch haar droefheid had zy nog steeds voor vreemde oogen weten te verbergen en zoo wilde zy ook nil doen. Edela streek zich over haar ptJniyk voor hoofd en zei zacht: „Ja, ik ben vermoeid. Gy zyt zeer vriende- iyk om zoo naar my te komen vragen. Ik begryp niet, hoe u „Hoo ik er toe kom my aan u op te dringen, wilt ge zeggen?" vlei Elsbeth met haar zachte stem lachend ln. „Nu, dat zal ik u zeggen I Ziet ge, ik meen, dat wy, menschen, elkaar in ds moeliyke dagen moeten bystaan en stounen. Wy moeten elkaar steeds trachten te helpen, of wy veel of weinig kunnen doen. Zoo traoht ik nu iets voor u te doen, het is maar esn kleinigheid, daar ik op het oogenblik niet weet, dat ik iets groots voor u kan doen." Edola bewoog slch niet en even was hst doodstil ln de kamer. Toen klonk weer ds saohte, harteiyke stem. „Gy hebt ongetwyfeld een groot verllsB geleden. Is het uw moeder, die u door den dood ontvallen ia?" „Ja, myn moeder; allei, wat ik had; da senige, die ik liefhad." ,Arm kindl" Daar greep Elela de handen van Elsbeth, „Zeg dat woord niet!" zei ze. „Ge weot niet wia dat ook eens tegen my gezegd heelt en hoeveel verdriet my dat heeft gedaan. Soms denk Ik, dat dat woord nog het ergste van alles is." Ds handen van Elsbeth weer loslatend, ging Edela langzaam naar hel raam en drukte haar voorhooid tegen het koude glas. ElsS^oh Wien- trug kwam achter haar staan en keek naar buiten. In het dal was liet al Bchemorig, maar ds toppen der bergen waren nog goud getint door de daarachter wegzinkende zon. „Ik houd myn oogen steeds naar bozen ge- richt," zei Elsbeth. „Het Is goed In de duistere dagen bet hoofd niet te laten zakken, maar te zien naar het lioht, dat van boven valt." Toen ging zy de kamer uit. Den volgenden morgen reeds giDgen ds doktersvrouw en haar dochter weg. „En gy, freule," vroeg de laatste, „denkt u hier nog lang te blyven?" Edela keek eerst eenigen tyd zwygend voor zich uit en iel toen weifelend: „Nog lang? Ik weot het eigeniyk niet." „Als het u misschien hier In het hoogge bergte op den duur wat te eenzaam wordt, dan zou ik u in Zwitserland eon andere plaats zeer kunnen aanbevelen, waar het u ongo- twyfeld goed zal bevallen. By het Thuner-moor is het een wat mildere luchtstreek dan hier,' Daar weet ik wel een paar goede adressen. Ik zal ze voor de zekerheid even voor u afschry ven. Het kan te pas komen." Zy nam eon kaartje uit haar taschje, schreef daar vlug wat op en gaf dat aan Edela. - - CWokH yervolgtLJ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 13