MEVROUW CURIE. Fothoofdplanten. IJT an«l. De ontdekking van het radium heeft me vrouw Curie wel een wereldbekendheid als scheikundige gegeven, maar van haar per soon, haar ontwikkelingsgang en haar leef wijze weet men nog maar weinig. Daarvan 7ertelt het Amerikaansche tijdschrift „Cur rent Literature". Mevrouw Curie, die door haar plaats als hoogleerares aan de Sorbonne en haar on derzoekingen met het radium een eerste plaats in de wetenschappelijke wereld in neemt, leeft geheel afgezonderd en terug getrokken. Sedert het tragische overlijden van haar echtgenoot leeft zij nog slechts voor haar kinderen en haar huishouden, want de groote geleerde is ook een goede moeder. Haar oudste dochter Irene leert zij naaien en haar jongste dochter Eva, die meer aanleg voor de studie heeft, heeft zij in de eerste beginselen van de scheikunde ingewijd, en zij heeft voor haar een verza meling radio-actieve elementen aangelegd, die een aardig duitje heeft gekost. Mevrouw Curie maakt de kleeren voor haar kinderen zelf, zij knipt ze en naait zezij stopt haar (kousen en zorgt voor alle kleinigheden. Zij heeft een oude dienstbode, die het eten kookt; maar één werkje is er, dat mevTOuw .Curie zich nooit uit de handen laat nemen, dat is het maken van een omelet, waarin rij ongeëvenaard is. Zij doet zelf de inkoo- pen voor het huishouden en niet zelden ziet men haar met een groote boodschap penmand van de markt thuis komen; ja, zij zorgt zelfs dikwijls zelf voor de wasch, om dat waschvrouwen dat niet naar haar zin doen. Natuurlijk komt deze goede huisvrouw nooit in de schitterende gezelschappen van Parijs; zij zou ook in den ikring van de be vallige en verleidelijke vrouwen van die wereld niet passen met haar eenvoudige, bijna armoedige kleeding en haar volstrekt niet bijzonder uiterlijk, waarvan de kille adem van het allerscherpste verstand uit gaat. Haar uiterlijk doet, volgens iemand, die haar meermalen heeft gadegeslagen, aan alsof daaruit alle kleur verschoten en alle vuur gedoofd was. Zij is klein, haar gelaatskleur bleek en vaal, met een twijfelachtige tussohenkleur, evenals het bruine haar, dat al begint t-j grijzen. Ook van haar oogen is men geneigd te zeggen, dat zij grijs zijn; maar wanneer men beter kijkt, ontdekt men er een blau wen glans in; haar koele, nuchtere helder heid wischt alle kleur uit. Zoo, in een atmosfeer van souvereine zelfbeheersching en de allerstrengste inge togenheid, zien de Franschen in haar da hartstochtelooee verpersoonlijking van de zuivere wetenschap. Met éen rustige, toonlooze stem geeft zij haar colleges aan de Sorbonne en haar bewegingen zijn even koel als haar uiter lijk, Nooit heft zij de lange, magere armen op, stokstijf staat zij er bij als een pries teres van de wetenschap. Zij schijnt nauwelijks menschelijke aan doeningen en gevoelens te kennen; zij is nooit oververmoeid, hoe lang zij ook in haar laboratorium gewerkt heeft. Haar betoog is altijd even logisch en duidelijk. Zij is een Poolsche van geboorte, maar spreekt goed Fransoh, ofschoon met een duidelijk -P'oolsoh accent. Marie Pelodowska heeft als kind in haar vaderland al de ellende van een arme en verdrukte klasse van mensohen leeren ken ken. Haar vader was een verarmde onder wijzer en zij moest al spoedig naar een middel omzien om in haar eigen onderhoud te voorzien. Zij werd gouvernante in Rus land en moést den dochters van een edel- r man les geven in Fransoh, Latijn, muziek en „goede manieren". Zij gloeide van geest drift voor de omwentelingsbewegingdat was de eenige gedachte, waaraan deze schijnbaar koele Poolsche vrouw haar krach ten wijdde, voordat d- wetenschap de plaats van de politiek innam. Zoo gebeurt het, dat bij een van de vele nasporingeu tegen de revolutionairen ten slotte ook haar naam genoemd wordt; haar leven is in ge vaar, zij moot in een vermomming uit Rus land vluchten en komt hongerlijdende ten laatste in Parijs te land. Bij haar aankomst daar bezat zij in het geheel nog 50 franken. Den eersten tijd leefde zij op een zolder kamertje met als eenige meubelen een hard bed en een stoel. Haar voedsel was in melk geweekt zwart brood. Deze jaren van gebrek hebben misschien haai* gestalte zoo doen uitdrogen. Toen zij zich weer de weelde van beter voedsel kon veroorloven, moest zij zich eerst langzaam aan den smaak van vleesch en wijn gewen nen. In Parijs ontwaakte haar neiging voor de natuurwetenschappen, in het bijzonder voor de scheikunde, die reeds vroeger haar liefste bezigheid geweest was. Zij had voortaan maar één doelin een laborato rium te mogen werken. Maar wie zou het onbemiddelde, onbekende meisje willen voorthelpen?'Ten laatste kreeg zij een be trekking in een laboratorium, waar toen professor Lippmann, in opdracht van de Sorbonne, onderzoekingen deed. Daar moest zij de kachel stoken en flesschen schoonmaken. Hier bleek al spoedig haar buitengewone aanleg, bij kleine diensten, die zij ter vervanging van assistenten be wees, en reeds na een week had professor Lippmann gemerkt, dat hij met een bijzon dere vrouw te doen had. Hij begon belang te stellen in de geniale autodidacte, trok zich haar lot aan en bracht haar in kennis met een van zijn beste leerlingen, een jong- mensoh, Pierre Curie genaamd. Geestdrift voor de scheikunde deed hen in het ver volg samengaan, jaren rchtereen werkten zij samen en Pierre werd de onafscheide lijke metgezel van de jonge Poolsche,die hij ten slotte ten huwelijk vroe.g. Het verloofde paar moest lang wachten eer het aan trouwen kon denken, want bei den waren straatarm, maar eindelijk kwam het toch tot hun huwelijk. Zij kregen twee kinderen. En toen kwam de geweldige ontdekking van het radium, die den naam van het echtpaar Curie met één slag onsterfelijk maakte. Huisdieren en planten hebben den mensch op zijn tochten over de aarde vergezeld. Waar de mensch zijn voet heeft gezet, zag men nieuwe dieren- en plantensoorten ver schijnen. De ontwikkeling van bet wereld verkeer heeft op die verbreiding der plan ten in Europa ook een grooten invloed uit geoefend. Niet alleen cultuurplanten, ook onkruiden hebben daardoor in Europa v r- breiding gevonden. Door het goederenverkeer, door granen, door zakken en kisten, die dienen om goe deren in te pakken, worden vele zaden medegebracht uit vreemde landen. Haven plaatsen zijn de toegangspoorten voor der gelijke planten naar Europa, en door spoor treinen, door de scheepvaart op de binnen wateren, enz. worden zij over het land ver breid. Het is bekend, dat deze aldus toevallig geïmporteerde planten in de Nederlandsche botanische wetenschap zelfs een afzonder lijken naam hebben gekregen. Zij heeten „Pothoofdplanten", welke naam haar ge geven is naar het Pothoofd, een losplaats te Deventer, waar er vele werden aange troffen. Hoe belangrijk de aanvoer van de op die wijze geïmporteerde vreemde planten is, blijkt uit de onderzoekingen, door Fr. Hoek daarnaar ingesteld in Duitschland. Terwijl men in Duitschland totaal ongeveer 2612 in het wild groeiende, blijvende plantensoorten kent, bedraagt het aantal gedurende ae I laatste halve eeuw verschenen vreern le plantensoorten G65, d. i. ongeveer van dc vroeger hier voorkomende. Verreweg het grootste deel dezer verhuizende planten soorten vindt men in Noord-Duitschland, waar men het bestaan van 150 nieuwe soor ten heeft geconstateerd. De Hamburger flora heeft daardoor een aanwas van 160 overzeesche plantensoorten; die van Ber lijn van 150 soorten. In Zuid-Duitschland is het getal nieuwe planten kleiner dan in Noord-Duitschlandliet bedroeg slechts' 275 nieuwe soorten, en in de Sudetenlan- den slechts 100. Evenwel is het grootste, gedeelte dier plantensoorten niet geschikt tot"k voortbestaan in het nieuwe vaderland, en zij gaan weder te gronde. Alleen enkele hebben zich zoo ingeburgerd, dat zij blij-' vend zijn, en de meeste van deze kwamen in Noord-Duitsohland uit Amerika, een kleiner getal uit de landen om de Middel- landsche Zee. Australië had nog geen! nieuwe planten geleverd. IJsland is ook in het toeristenverkeer op genomen. Van Duitschland brengt de Hamburg Amerikalijn op haar vele „Nordlandsfa.hr- ten" de reizigers ook naar het verre land, dat in zijn afgelegenheid allerlei interes sants geeft te zien. Het oude speelt er nog een groote rol. Het is inderdaad verheffend als men in het binnenland door de Thing- vallavJakte rijdt, daar op een door de rivier in vlakten verdeeld plateau de plaats, te zien, waar sinds overoude tijden de IJs-' landers hun things hielden. Wie het treft, zal misschien ook een der thans al zeldza mer wordende uitbarstingen van den Groo ten Geiser bijwonen, en dan hebben de lich te nachten er hun volle bekoring. Maar de hoofdindruk, dien de IJslandreiziger ont vangt, is eigenlijk een diepe melancholie. Boomen zajn er haast niet op het eiland de groote berkenwouden, die vroeger eea deel van het land bedekten, zijn sinds eeuwen verdwenen. Alleen de zee levert nu en dan het kostbare bouwmateriaal, als de Golfstroom stammen, die door den storm aan de kusten van Amerika zijn ont worteld, na een langen zeetocht in IJsland aan wal spoelt. Uit steenen van de rotsen en zoden van zijn grond bouwt de bewoner zijn hut, die vaak in een grot verloopt, om de menschen beter te beschutten tegen de ongunst van het weder, de strengheid van den winter en de gruwelijke stormen. Verspreid liggen aan de kust de dorpen en in de dorpen weer de huizen. Soms ontmoet men ver in de zee op de kust van een eenzamen fjord een verloren hutje, waar een visscher met: de zijnen woont. Waarlijk, dit zijn gehar» de, stalen naturen, maar ook stille, ernstige' menschen, door de groote melancholie van hun vaderland aangetast. Bij het eenzame wonen voegt zich de moeilijkheid van het verkeer. Van spoorwe-i gen of postverbindingen kent men er niets/ Niet eens wegen, groote wegen, zijn er;'; enkel rij- en voetpaden, uitgetreden door; de hoeven der paarden. Of wel men vaart, van fjord naar fjord met de zeilboot of de. stoomboot. In den nieuweren tijd gaan in den ijsvrijen zomer stoombooten eenige' keeren in het jaar om. b?t eiland heen en loopen in verschillende havens binnen. Maar den reizigers kan het soms tcgen- loopeji op een manier, die men elders niet, voor mogelijk zou honden. Zoo gebeurde het een IJslandsche uit het binnenland, die op_ een Zondag bloedverwanten aan een nabu-. rigen fjord wilde bezoeken en een daar passeerend Engelsch schip wou gebruiken, om terug te keeren, dat dit schip ten ge-' volge van ongunstige stroom- en windtoe- standen niet kon binnenloopen. De IJsland sche, die zonder eenige bagage was uitge gaan, moest, door den nood gedrongen, mee, naar Engeland reizen en daar zij er niet dadelijk gelegenheid vond. voor den terug tocht, voe- zij verder naar Kopenhagen, om van drar de «en maand later uitrek kende postboot naar Reykjavik te nemen. Daar arriveerde zij gelukkig, maar de weg van den fjord naar haar meer m het bin- ninland gelegen woning, dien zij te paard had willen afleggen, was door de ruwheid

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 21