Vat o jfvogels dragen kannen. Tafellinnen. Brand in Japan. RECEPT. me onder de inboorlingen uit te roeien, vertelt, dat de inboorlingen van Nieuw- P ommeren de jonge meisjes in houten kooien opsluiten, tot zij den huwbaren leeftijd hebben bef-eikt. Hij beschrijft dan, hce hij een aantal van die kooien heeft onderzocht. „De kooien zijn buitengewoon zindelijk sn bevatten niets meer dan een paar bamboe-staven, die als waterreservoirs die nen. De kooi was niet groot en het meisje moest óf liggen, óf in gebogen houding zit ten. Als de kooi gesloten werd, moet het binnenin bijna volkomen donker geweest eijh. De meisjes mogen er eens per dag uitkomen, om in een Kouten reservoir, dat dicht bij de kooi geplaatst wordt, een bad te nemen. De meisjes worden op vrij jeug digen leeftijd in de kooien gesloten, waar ïij blijven tot zij in bet huwelijk treden." Een merkwaardig tooneel biedt de zoo genaamde „huwelijksmarkt" bij de in de westelijke Karpathen wonende Rume- niërs. Eens per jaar wordt op den kam van den Gaina, in de Karpathen, die 1500 tot 2000 meter boog is, een markt gehouden, waarop de huwbare meisjes uit den gehee- len omtrek bijeenkomen, om door de jon gens uitgezocht te worden. De voorberei ding voor dezen dag duurt bij de meisjes jarenlang, daar zij ook haar bruidsschat moeten meebrengen. Daarom wordt onop houdelijk gesponnen, geweven, genaaid en geborduurd. De moeder, de tante, de oud tante en andere vrouwen uit de familie dragen ieder uit haar eigen bruidsschat bij. Dan wordt alles in sierlijk gesneden of met bloemen beschilderde kisten gepakt en op de mooiste paarden der familie geladen. Ook kiest men de mooiste dieTen uit den veestapel, bijenkorven, enz. uit, gedeelte lijk voor den bruidsschat van bet meisje, gedeeltelijk om ze ten toon te stellen. Bo- yen op den Gaina slaat iedere familie, die een meisje beeft uit te huwen, jhaar eigen tent op, waarin de bruidsschat tentoonge steld wordt en de trouwlustige knapen door de voornaamste leden der familie worden verwacht. De jongens komen, door hun familie en, zoo mogelijk, door aan zienlijke vrienden vergezeld, brengen het beste, wat zij hebben, in het bijzonder een mcoien gordel van zilver of goud mee, en nadat zij een bruid hebben uitgekozen, ■yindt de openbare verloving in tegenwoor digheid van de bewoners van den Gaina plaats. Als teeken der verloving worden niet ringen, dooh geborduurde zakdoeken gewisseld. ;t Komt bijna niet voor, dat een meisje op deze markt verschijnt en niet den verlang den bruigom vindt, want de heele markt is eigenlijk niets anders dan een algemeene plaats van samenkomst van die paren, tot wier huwelijk reeds besloten is, en gaat het meisje naar de markt, dan weet het al, dat het daar verwacht wordt. Die meisjes, die geen vrijer hebben, nemen gewoonlijk haar bruidsschat niet mee, hebben geen tent en komen slechts als toeschouwsters op de markt. Het aantal passagiers, dat stoutmoedige „vliegeniers" op hun vluchten meenemen, wordt voortdurend grooter. Er is al een vlucht geweest met tien passagiers. Het draagvermogen is een belangrijke factor, voor de kennis waarvan ongetwijfeld groote ondervinding en vakkennis noodig zijn. Met bet oog hierop zullen onderzoekingen over de vraag, hoe zware lasten roofvogels door de lucht kunnen meevoeren, dengenen, die zich bezighouden met de theorie van het vliegprobleem, aanleiding geven tot nuttige vergelijkingen en beschouwingen. In zijn boek „Riesen der Tierwelt" houdt dr. Th. Zeil zich bezig met dit boeiende probleem, waarbij hij tot de volgende re sultaten komt. Het is onmogelijk, nauwkeurig het ge- wioht op te geven, dat roofvogels mee de lucht in kunnen voeren. Daar hun buit veel al eveneens tot de vogelwereld behoort, gaat het niet aan, het gewicht daarvan zonder meer ala gedragen last te beschou wen: het schijnt namelijk, dat de pogingen om zich te redden, en het fladderen der buitgemaakte vogels den roover het trans port van zijn prooi in groote mate verge makkelijken. Een doode vogel zou voor den veroveraar een veel zwaarder last zijn dan een verwonde, die door zijn bewegingen het vliegen van den roofvogel belangrijk onder steunt. Hieruit laat het zich ook verklaren, waarom de roofvogels niet met hun snavel aanvallen. Want aangenomen, dat zij door een geweldigen snavelhouw hun slachtoffer gedood hadden, hoe zouden zij het trans porteeren 1 De prestaties van sommige roofvogels overtreffen verre de voorstellingen, die een leek zich in den regel daarvan pleegt te maken. Brehm vertelt van een adelaar, die een zoo grooten en sterken vogel als den,reiger over een afstand van niet min der dan 30 K. M. naar zijn verblijf trans porteerde. Voor een vogel zou men zeggen, dat een haas al een behoorlijk gewicht is,- maar toch kost het den adelaar geen moei te, zelfs vossen en ganzen met zich mee te voeren. Men vertelt zelfs gevallen, dat ade laars kleine kinderen aangevallen en wegge voerd hebben. In Spanje is het een veel voorkomend verschijnsel, dat zij kudden aanvallen en lammeren of geitjes rooven. Tschudi nam door een toeval het volgen de waar. Hij zag, hoe op een gletscher een vos door een steenarend wend aangegrepen en mee de lucht ingevoerd. Plotseling be gon de roover op zonderlinge wijze met zijn vleugels te slaan en te dalen, totdat hij achter den bergrug verdween. Toen Tschu di toesnelde, om te zien wat er gebeurd was, ging de vos er pijlsnel van door en vond hij den adelaar dood neder liggen met opengebeten borst. Het was den vos gelukt zich zoo ver uit te strekken, dat hij de keel van den roover bereikte en deze tijdens de vlucht doorbijten kon. Reintjes spreekwoor delijke slimheid handhaafde zich dus ook in dit geval; hij gebruikte zijn belager als pa rachute, om weer den vasten grond te be reiken. Aldus vertelt „Vragen van den Dag." In den ouden tijd at men aan onbedek te houten tafels. Daarop is een tijd gevolgd, waarin men leeren tafelikleeden gebruikte, en eerst be trekkelijk veel later is bet linnen tafelgoed in gebruik gekomen. Servetten hadden de oude Romeinen al. Gedeeltelijk ontvingen de gasten die van den gastheer, omdat het gebruik meebracht, dat men vóór het eten de handen wieacli, gedeeltelijk werden zij door de gasten medegebracht om gedu rende den maaltijd er hand of mond mee ai te vegen. Bij ons is het gebruik er van eerst van jon geren datum. Zelfs in voorname huizen ge bruikte men vroeger bet tafellaken voor het doel, waarvoor nu het servet dient. Daartoe was 't tafellaken zóó lang en breed, dat het aan alle zijden over de tafel afhing tot op den schoot der gasten. Bovendien werd het vaak nog dubbel gelegd, opdat men, als Ket eene niet meer zindelijk was, het andere kon nemen, waarbij in het oog gehouden moet worden, dat men toen nog niet de vork gebruikte. Later deed men anders; men legde het tafellaken enkel, maar legde er een ander hij. De invoering van het damasten tafelgoed dateert van niet veel langer dan 160 jaar geleden. In de 17de eeuw was het in aanzienlijke huizen gebruik om voor elk gerecht een an'der servet te geven, zooals men nu het couvert wisselt. Eigenaardige gebruiken waren nog de volgende: Een tijdlang is het gebruik geweest om het tafellaken in allerlei vouwen te leggen, zoodat meü er soms een door den wind zaoht bewogen water mee afbeeldde. Een ander gebruik bracht mee, dat men het tafellaken vóór een ridder, die aan *s Konings tafel aanzat, maar zich nog van blaam had te zuiveren, doorsneed. De wa penheraut, die deze plechtigheid verrioht- te, keerde dan tevens het bord van den be schuldigde om. Dat gebeurde o.a. een onzer graven, die aan de tafel van koning Karei VI van Frankrijk aanzat. De wapenheraut, die het tafellaken doorsneed, sprak daarbij: „Een ridder, die geen wapens draagt, is niet waard aan 's Konings tafel te zitten." Willem van Oostervant antwoordde, ge heel van streek, dat 'hij zoo goed als ieder ridder lans en sohild voerde. „Dat kan niet, werd hem toegevoegd „want dan zoudt gij den. dood van uw voorvaderen niet ongewroken hebben gelaten." Een correspondent te Yokohama schrijft, naar aanleiding van een brand daar ter stede, het volgende over de manier, waar op men in Japan branden blusoht. Bij het uitbreken van een brand is het gewoonlijk vrij zeker, dat een geheel dorp of een geheele stadswijk een prooi dei vlammen wordt. De huisjes van hout en pa pier branden als lucifersdoosjes, en als er een beetje wind is, valt aan blusschen niet te denken. Bovendien is dè brandweer zoo' primitief en ontbreekt alle organisatie zoo' totaal, dat daarmee niets uit te richten is. In Yokohama zijn een paar stoomspuitjes* maar in heel verder Japan ontbreken die^i Het uitbreken van een brand wordt verkon digd door luiden van een bel aan den top van een der vele hooge ladders, die op ver schillende plaatsen in dorpen en steden aangebracht zijn. Dit geklepel brengt de brandwacht naar buiten en van alle deelen in de wijk loopen mannen langzamerhand aan naar het spuithuisje, elk met een of' ander voorwerp in de hand, dat met brand- blusschen niets te maken heeft, wimpels, banieren, vaandels, enorme lampions* zwaarden en maskers. Na een vergadering van een klein halfuur, soms langer, wordt een handspuitje naar buiten gebracht met een 40 of 50 Meter lange slang. En met een heidensch kabaal van „Hissa, Hissa!" wordt dit spuitje meestal langs een grooten omweg naar de plaats des onlieils getrok ken. Ladders worden opgesteld en de brandwacht verricht boven op die ladders alle mogelijke acrobatische toeren. Water is slechts in zeer enkele gevallen voorhan den, en als het er is, werkt de spuit niet of is de slang defect. De pogingen tot blusschen worden dan ooöc heel gauw gestaakt, de brandweer be klimt met vaandels en lampions een aantal huizen, die door den brand niet gemakkelijk bereikt kunnen worden, en begint daar al les onder groot kabaal kort en klein te slaan, zoogenaamd om den inboedel te red den. Aan de windzcde waagt zioh slechts zelden een brandweerman, en het vuur heeft dan ook vrij spel, totdat het gestuit wordt door een kanaal, een open plek bouwland of een hoogen muur. Dit heele brandweerspel is allerkomieksty maar ingewijden weten, dat alle handelin gen een of andere godsdienstige beteekenia hebben en bedoeld zijn om volgens eeuwen geleden regels den brand te bezweren 1 G'itroenli mo n a d e. Los 500 gram Kilo) suiker op in een halven Liter water (op het vuur), voeg er 25 gr. citroenzuur bij, laat dat ook oplossen en roer nu en dan. Neem dr i het mengsel van het vuur en doe er 30 gr. citroenspiri- tus bijis het afgekoeld, dan is de limona destroop gereed. Wil men ©en lichtgele kleur, dan moet men niet da/lelijk roeren, maar laat de suiker weinig aanzetten, waardoor een kleurtje ontstaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 21