ZONDAG5BLAD
IÊID5CH DAGBIAD
Bijenvolken in holle boomen.
STOFGOUD.
RECEPT.
ALLERLEI.
No. 15*708.
6 Mei.
Anno 1911.
t.SPIÏS'sjJi jj jjjj jj.jjj.'
VAN HET
ill lil
BEDENKELIJK SUCCES.
drukking en groote warmte op het gelaat,
en een neiging tot slaap, die hem onwille
keurig de oogen doet sluiten. Er wordt
zelfs verteld, dat men onlangs een jonge
vlieger in het veld heeft gevonden, inge
slapen op zijn aeroplaan.
EZELINNENMELK.
Reeds in de oudheid kende men aan de
ezelinnenmelk een groote beteekenis toe.
Poppaea, Nero's gemalin, baadde zich,
om haar schoonheid te behouden, dagelijks
in ezelinnenmelk en hield voor dit doel 600
ezelinnen, die haar ook op al haar reizen
vergezelden.
De oude meesters in de leer van het
dieet, Euriphon, Hippocrates, Aristoteles,
Gallenus, Plinius, Celsais en Trallianus, heb
ben de werking van deze melk als voedings-
en genotmiddel reeds zeer hoog geschat.
Zoo vindt men haar bij Celsus als middel
tot het genezen van een overladen maag
vermeld. Men bestreed er de jicht mede,
tuberoulose, maag- en darmziekten, bene
vens de gevolgen van uitspattingen. Toen
daarop in den nieuweren tijd bekend v/erd,
dat sedert eeuwen de Tartaren van het
Zuidelijke Rusland de melk van de ezelin
als voedsel voor zuigelingen gebruikten,
en de opkomende dhemie aanwees, dat ziy
de vrouwenmelk in meerdere mate nabij
kwam dan de melk van de koe of ande
re in aanmerking komende zoogdieren,
eerst toen werd van de beschaafde lan
den het eerst in Frankrijk de ezelinnen
melk systematisch tot voeding van zuigelin
gen gebruikt.
Zoo slaagde men er o. a. in het schrik
barend hooge sterftecijfer onder zieke kin
deren in een Fransch instituut met 54 pet.
te verminderen. Het bekend worden van
dat schitterend resultaat voerde er toe, dat
alle belangrijke steden van Frankrijk deze
voeding toepasten.
In Holland en België werd ezelinnen
melk oorspronkelijk gebruikt tot bestrijding
der tuberculose. Later is zij ook aan zuige
lingen gegeven.
Een bijzonder waardevolle eigenschap
van deze melk is de mogelijkheid haar tij-
na kiemvrij te verkrijgen. Aan tuberoulose
immers lijden de ezels zeer zelden, zoodat
de bij de koemelk terecht zoo gevreesde
verontreiniging met tuberkelbacillen bij de
ezelinnenmelk zoo goed als nooit voorkomt.
Ook aan andere ziekte wekkende kiemen is
zij zoo arm, dat zij zonder bezwaar onge
kookt gedronken kan worden.
Hierover werd in „De Veldbode" ge
schreven:
Toen in lang vervlogen eeuwen de bijen
teelt in de meeste landen van Europa nog
geen bedrijf was, dat bij buis werd uitge
oefend, leefden de bijen nog in het wild en
zochten woonplaatsen in holle boomen of
ook wel in rotsen. De mensohen wisten ech
ter door alle tijden heen, dat de honig een
heerlijk genot- en voedingsmiddel is, en
reeds van de oude Germanen leest men, dat
zij ,,mede" dronken. Zij hebben dus den
honig moeten kennen, dien ze uit de hol
ten der boomen haalden. Later kreeg men
mensohen, die er hun werk van maakten
bijenzwermen in de groote bosschen op *o
sporen en den honig te verzamelen. Nog
later hield men de bijen in daartoe bestem
de woningen en werd de bijenteelt een be
drijf.
Tc. ontsnappen er nog wol eens zwer
men, die gaarne tot hun ouden natuurstaat
terugkeeren en een holte opzoeken, ook
,wel in een huis, waar zij soms op wonder
lijke plaatsen een woning vinden, tussohen
een plafond, achter een behangsel of in
een muur. Nog dit jaar werd in onze buurt
een bijenvolk tussdhen een zoldering en een
plafond verdreven en twintig pond honig
buit gemaakt. Het liefst trekken ontsnap
te zwermen, in h II© boomen en bij goed ge
win kunnen zij daar genoeg voorraad voor
den winter verzamelen. Dan geeft zoo'n
volk in het volgend jaar één of meer zwer
men en zoo kan een holle boom verscheide
ne jaren bewoond blijven, tot een slecht ge
win komt en de bijen van honger omkomen,
daar de mensch niet helpend optreedt.
In boschiïjke streken zoeken onze im
kers de boomen, waarin zwermen zitten,
wat zij bemerken aan de bijen, die af en
aan vliegen om Itoonig en stuifmeel te halen,
of aan de jonge bijen, die voor het vlieg
gat haar voorspel houden. Door rook of
met sterk riekende stoffen verdrijven zij
de bijen uit de holte. Zij gaan dan buiten
op den boom zitten en vegen de bijen in
een korfje. Dit alles is vaak een moeilijk
en gevaarlijk werkje en wordt vooral lastig,
wanneer de koningin nogal beweeglijk is
en telkens weer uit het korfje ontsnapt of
op den boom loopt. Men prikt dan de
moeder aan een speld in het korfje, waar
na de bijen er zich spoedig om verzamelen
en niet zullen wegvliegen. De bijen worden
naar huis gebracht en dienen om zwakke
volken te versterken.
In een der Engelsche vakbladen wordt
verlbaald van een bijenvolk, dat vijf en
twintig jaar in een hollen stam van een
zeer ouden esch had gewoond, die over de
rivier de Axe (Somerset) hing. Jongens
hadden wel eens beproefd de bijen er uit
te verjagen, Joch vonden zoo'n krachtig
verzet, dat de deugnieten hun plan moesten
opgeven. In een stormachtigen nacht spleet
de stam van den guden esdh in tweeën, een
menigte bijen en heel wat honig vielen
in den stroom. Toch haalden arbeiders nog
vijf en twintig pond honig uit den boom.
De mensoh is zoo gewoon niet gelukkig
te zijn in zijn ondernemingen en het be
hoort zoozeer bij ieder kostbaar goed, dat
het met eindelooze moeiten wordt verwor
ven, dat een zaak, die gemakkelijk in orde
komt of tot stand wordt gebracht, ons
veelal verdacht lijkt. Men begrijpt nauwe
lijks, dat men groot voordeel kan behalen
met heel weinig moeite. Men meent het
succes wel te verdienen, maar er slechts
zelden op te kunnen rekenen.
La Bruyère.
Zalm a la Bourgeois e.
Een groote moot zalm, een bus kleine
worteltjes, kleine ronde, gekookte aardap
pelen, pieterselie, 60 gr. boter.
Bereiding: De aardappelen schillen en
met een daarvoor bestemd vormpje gelijk
rond uitsteken. Ze daarna op de gewone
wijze gaar koken en de worteltjes Btoven.
De moot zalm wasschen, op een visohplaat
leggen en in kokend water met zout gaar
koken, ongeveer zes minuten. Zij is goed
als de vinnen gemakkelijk loslaten. De
visch dan op de vischplaat uit de pan ne
men, op een schotel leggjen en dezen even
voor een open raam zetten, om de kleur
mooier te doen worden. Daarna schikt men
er aan de eene zijde mooie, kleine ronde
gekookte aardappelen omheen, aan de an
dere zijde gestoofde worteltjes en aan de
beide uiteinden een bosje mooie, frissohe
pieterselie. De aardappelen worden jnet
wat gesmolten boter bedropen. Men prè-
senteert er een pieterseliesaus of een Hol-
landsohe eiersaas bij.
Zijn declaratie.
„Mina!"
„Ja."
„Mina, ik ben gisteren bij Jansen ge
weest."
„Zoo 1"
„Ja, ik beb mij laten verzekeren."
„Zoo?"
„Ja, hoe vindt je het?"
„Nu, zeg je niets?"
„iW&t zou ik zeggen?"
„En nu... heb ik spijt."
„Waarom?"
„Wel, als ik nu een ongeluk krijg, waar
denk je dan dat Ihet geld heen gaat?"
„Nu, natuurlijk naar je vader."
„Nu? Dat is toch niet goed?"
„Waarom niet?"
„Het ia niet voor mijn vader bedoeld."
„Voor wie dan?"
„Voor mdjn vtouw.
„Maar je hebt geen vrouw."
„Dat is het net. Ik wou jöü vragen of
je mijn vrouw wou worden. Dan kreeg jij
het geld. En ik houd veel van je."
„Waarom zeg je dat niet dadelijk, malle
jongen?"
Kus. Tableau. Gordijn.
Probaat middel.
„Wat deedt je toch, dat je vrouw zoo gauw
uit haar bezwijming bij kwam?"
„Ik deed alsof ik op haar hoed wou gaan
zitten.
Eenvoorreoht,
Hij: „Je bent toch een ijdel vrouwtje;
in alle spiegels moet je kijken."
Zij: „Ik mis ook jouw voorrecht."
H ij: „Wat is dat dan?"
Zij: „Je kan mijn gezioht zien zonder
in een spiegel te kijken I"
Asperges-p lukken.
Zij waren heel jong nog en heel gelukkig
en nog eigenlijk een paar groote kinderen
en pas getrouwd.
En zij woonden buiten en hadden een lie
ven tuin met veel groenten en vrucht-
boomen.
„Angeline, lieveling," zei de jonge man',
„toen ik zoo straks rondging, zag ik, dat
w;j al eens asperges zouden kunnen eten.
Missohien heb je er schik in, zelve er voor
te zorgen; het zijn de eerste in het seizoen."
Zij had er wel aardigheid in, als zorg
zame huisvrouw op te treden; maar zij was
weinig vertrouwd met horticultuur en als
meisje in de stad grootgebracht, vreesde
zij soms een blunder te begaan.
„Ik weet er wat op, Edii" riep zij nu*
enthusiastisch uit en klapte in de kleine
handen„we zullen samen gaan. Jij moet
ze plukken en ik zal de ladder vasthouden
Verschil.
Onderofficier: „Tot jullie zou Napoleon
niet gezegd hebben: „Van de toppen dezer
pyramiden zien vier duizend jaren op jullie
neer!" Maar: „Julhé, ezels, de pyramiden
staan al vier duizend jaar stil, en jullie
kunt niet eens vier minuten stilstaan."
Dubbelzinnig.
„Zijn er hier nog altijd zooveel gekken?'
vroeg een heer aan een boer van het dorp,
waar hij vroeger gewoond had.
„Gelukkig niet zooveel meer als toen u
hier waart," antwoordde de boer.
Aan zijn woord gehouden.
Man (tot den oudkleerkoop Levi)„Neen,
voor zoo'n schijntje verkoop ik je dat pak
kleeren niet; liever nog geef :k het aan een
armen drommel cadeau."
Levi: „Geef 't dan maar an mijn, me
neertje 1"
Onder oollega's.
„Zeg, wat heb jij daar voor een smerigeD
hoed op?"
„Wat! 'fc Is nog wel een Panama!"
„Jawel! Maar dan toch een Panamaschan
daal I"
Veelzeggend afsoheid.
Dokter: „En dan nog één ding: het bier-
drinken moet u laten, maar niet opeens:
iederen dag een glas minder. Als u bij nul
gekomen bent, moet u terugkomen."
Patiënt: „Heel goed. Dus tot weerziens
over vier rweken, dokter
S»
/WMWWWNAA
Een zuoht van verlichting en de pen
vloog in een grooten boog in den hoek van
de kamer. Behaaglijk leunde Jean Loissier
m zijn stoel en keek naar het pajrk, welks
boomen door den wind gegeeseld werden.
Eindelijk had hij zijn boek af, waaraan hij
de laatste dagen met inspanning van alle
krachten in zijn studeerkamer had gewerkt.
Een gevoel van welbehagen doorstroomde
hem: de vreugde over vervulden plicht,
het voorgevoel van succes.
En Jean zou toch reden hebben gebla
seerd te zijn. Sedert tien jaar vervolgde
hem het geluk; hij was beroemd geworden
en de gevolgen waren niet uitgebleven. De
uitgevers deden telkens weer nieuwe uitga
ven van zijn werken het licht zien; de cou
ranten betaalden eiken regel schrift van
zijn hand om zoo te zeggen met goud en het
publiek was nieuwsgierig naar elk nieuw
werk van zijn troetelkind. Maar al die
eerbewijzen en al het financieel succes lie
ten hem koud: vóór alles was hij kunste
naar, idealist, zich gelukkig voelend ïn zijn
scheppingskracht.
Hij belde en zijn bediende bracht hem
een blad met brieven, kaarten en couran
ten, die zich opgehoopt hadden tijdens zijn
vrijwillige ballingschap.
„Moet ik dat alles beantwoorden? Zijn
er nog vele bezoekers?"
„Die waren er, maar ik heb hun gevraagd
morgen terug te komen. Alleen een dame
liet zioh niet afwijzen. Zij wacht nog."
„Mooi en jong?"
„Dat gaat wel," antwoordde de knecht
diplomatiek en gaf zijn heer een visite
kaartje.
„Germaine Raffrey, schrijfster,'' las de
schrijver.
„Ah, een collega, zeker een blauwkous.
Nu, laat maar komen."
„Staat u mij toe dadelijk met het doel
van mijn bezoek voor den dag te komen?"
vroeg de dame, toen zij in de kamer was.
„Heel gaairne."
Terwijl zij plaats nam, kon Jean haar op
zijn gemak bekijken.
Niet kwaad: eenvoudig toilet, maar
elegant; knappe figuur, gezicht niet mooi,
maar pikant. Inderdaad niet kwaad.
„Het' doel van mijn bezoek is u om raad
en hulp te vragen. Ik ben schrijfster en
daarmee moet ik, hoe dan ook, mijn brood
verdienen. U bent bekend als de generaal
inquisiteur van de literatuur en in die
qualiteit kom ik uw hulp inroepen."
Jean kon een lachje niet' onderdrukken,
maar de jonge vrouw liet hem niet aan het
woord komen.
„Hoor u mij eerst ten einde toe aan en
zeg mij dan uw meening. Ik ben sedert
twee jaren weduwe; mijn man heeft mij in
zeer behoeftige omstandigheden achtergela
ten. Wij waren vijf jaren gelukkig getrouwd
PU het heeft geen doel u mijn verdriet te
^hilderen, dat air» do©d mij, deed. De naam
van mijn man, welken ik u op mijn kaartje
gegeven heb, heeft zeker geen herinnerin
gen bij u opgewekt?"
„Inderdaad, mevrouw, ik herinner mij
niet..."
„Dat verwondert; mij niet, ofschoon hij
een zeer knap man was."
Tusschen het praten had zij haar hand
schoen uitgetrokken en Jean constateerde
tot zijn voldoening, dat; zij een mooi ge
vormde, goed verzorgde hand had. Onder
haar niet dichte voile schenen een paar
frissche wangen en een mooi voetje kwam
coquet onder den Tok uit. Zij sloeg voor de
onderzoekende blikken van den schrijver
haar oogen neer en zeide na een kleine
pauze: „Gedwongen geld te verdienen, hen
ik zelf begonnen te schrijven; ik heb een
roman voltooid. Mag ik u dien brengen,
wilt u dien lezen en mij dan uw onpartijdig
oordeel zeggen? Uw oordeel zal voor mij
beslissend zijn of ik verder in de literatuur
mijn weg moet zoeken, en hoe ook uw oor
deel uitvalt, wees van mijn dankbaarheid
overtuigd."
„U hebt het' goed getroffen, mevrouw.
Ik heb juist een groot werk af en kan mij
wat rust gunnen. Ik ben gaarne bereid..."
Een lief lachje beloonde hem voor zijn
welwillendheid; een korte handdruk en zij
was verdwenen.
De schrijver keek haar in gedachten ver
zonken na: missohien...
Jean Loissier was in de literaire wereld
gevreesd om zijn soherp oordeel over begin
nende schrijvers en schrijfsters, en hij be
greep zelf niet goed hoe hij er toe gekomen
was voor deze vrouw een uitzondering te
maken. Had zij haar geluk te danken aan
de omstandigheden bij hem te komen op
een oogenblik, dat hij verheugd was omdat
zijn werk af was, of waren het de mooie
oogen van de jonge vrouw geweest, die zijn
vasten stelregel aan het wankelen hadden
gcb.acht? Als ware het de gewichtigste
bezigheid ter wereld begon hij aan de
lezing van den roman, die den volgenden
dag was bezorgd: „De wraak der jonk
vrouw." Zuchtend moest hij bekennen, dat
hij iets, wat van zoo weinig talent getuig
de, nog nooit had gelezen. Maar nog onaan
genamer was hem de gedachte, dat vernie
tigend oordeel aan de mooie jonge vrouw te
moeten meedeelen.
„Ik weet niet hoe ik u voor uw vriende
lijkheid zal danken," begon Germaine, toen
zij hem na eenigen tijd opzocht. ,,En, ge
leerde meester, want ik ben nu uw leer
ling wat ben ik te wachten?"
„Het oordeel is niet zoo gunstig als ik
zelf wel gaarne gewild had."
„Dus mijn roman deugt niet?'
„Dat heb ik niet gezegd; er zijn vele
goede gedachten in, maar het geheel..."
Het lachje was van haar gezicht verdwe
nen. Haar oogen schitterden niet meer.
„Willen we eens als twee :i>oede vrienden
spreken? Ik zou u zoo gaarne willen hel
pen en er is nog niets verloren."
Langzaam, geduldig als een 'lee^aar*
analyseerde hij den roman van begin tol
einde. Het was geen critiek, maar een le»
voor een aandachtige leerling. Plotseling
maakt zij haar handen vrij uit de zijn#
en zegt:
„Eén vraag, maar ik verzoek u mij zon
der omwegen te antwoorden. Gelooft u, dal
ik mijn roman, in den oorspronkebjkea'
vorm, of omgewerkt naar uw aanwijzin
gen, zal kunnen verkoopen
„Neen, dat geloof ik niet." x
De jonge vrouw trilde, zij vouwde Kaar
handen op haar borst en haar oogen vul
den zich met tranen.
„Wat scheelt u?"
„Vergeef mij, mijnheer Loissier, het wa»
een oogenblik van zwakte. U zult alles hoo-
ren. De slag kwam te onverwachts: ik had
op dit boek al mijn verwachtingen geves
tigd. U kunt niet vermoeden hoe het met
mij gesteld is. Ik ben aan het einde, mijn
geld is op en mijn kracht ook. Uw critiek
was mijn doodvonnis, mij blijft geen an
dere weg over..."
„Ben ik er dan niet en voel je dan niet,
dat ik je liefheb?"
„Je hebt mij lief? Nu, in dit uur, waar
in we elkaar waarschijnlijk voor de laatste
maal zien, mag ik het jou ook wel zeggeni
Ik heb jou ook lief."
„En je "wilt sterven, Germaine? Neen, nu
heb je niet meer het recht over je zelf ts
beschikken; nu behoor je mij toe."
„Jean, laat dat rusten en geef mij gele
genheid er een eind aan te maken."
„Wees nu eens kalm en luister eens naar
mijn voorstel. Ik heb voor een paar dagen
een roman voltooid: „Het testament d«r
liefde". Dat zullen we onder jouw naam
uitgeven; het zal jou geluk aanbrengen
Mij geef je „De wraak der jonkvrouw" en
we zullen ons te. zamen in je succes verheu
gen. En wanneer j© mij liefhebt..."
Na een paar niet ernstig ge-meende tegen,
werpingen had zij zijn voorstel aangeno
men en zij deed nu moeite voor „Het testa
ment der liefde" een uitgever te Vinden.
Maar het was een onbekende naam, en
Lois8iers uitgever had het dus met een paar
woorden van spijt teruggezonden, zeggen
de, dat de roman, niettegenstaande uitmun
tende dingen, niet voor zijn kring van
lezers geschikt was. Met een ironisch lachje
las Jean dit en dergelijke antwoorden en
nieuwsgierig wachtten beiden op het lot
van „De wraak der jonkvrouw", dat met
Jeans naam natuurlijk dadelijk een uitge
ver had gevonden. De roman werd de clou
van het seizoen. Jean kon een pijnlijk ge-,
voel niet onderdrukken, wanneer hij de ge
lukwensten van zijn kennissen ontving,
maar hij verheugde zich om Germaine en
wachtte geduldig op den dag, waarop hij
haar weer bezoeken kon. De ontvangst was
zeer koel.
„Ik heb een ernstig woord met je te pra
ten. Dat je me liefhebt en dat je me
venschte te bezitten, is iets, wat ik begrij
pelijk vind. Maar dat je je naam door mijn
roman nog beroemder hebt gemaakt en dat
je daardoor in de Académie zult komen, dat
heb ik niet voorzien 1 Ik zie va, in, dat ik