Van een lief meisje en een muzikantje. FEUILLETON. De hond van Sherlock Holmes. T"i TT V ■werd en zichzelv© niet meer herkende toen hij in den spiegel keek. Zóó koninklijk was nu zijn gestalte en ookzijn bult was verdwenen en daarmee de laatste herinne ring aan zijn armzalig, droevig, eenzaam bestaan. Nu word hij weer binnen gelaten in de groote zaal, waar hij tusschen rijen bedien den doorliep en waar hij door de prinses al tegemoet getreden werd, die hem uit- noodigde naast haar plïats te nemen op den schoonen purperrooden troon. Het sprookje van het Geluk was dus tot waarheid geworden, dank zij den koenen moed en de volharding van den armen, gebrekkigen violist. Mary zat in de breede vensterbank, om te luisteren na/ur elk geluid, dat ze hoorde op den landweg. Ze verwachtte namelijk visite, want haar moeder zou bezoek krij gen van een oude schoolvriendin met haar zoontje, een wonderkind, dat zoo prachtig piano speelde ondanks zijn tien jaren, dat hij optrad op concerten en zich nu ook zou doen hooren op het koninklijk lustslot dat niet ver af lag van Mary's huis. Mary's vader was doktbr en de goed© man was zeer geliefd in den omtrek; voor al de patiënten van het ziekenhuis waren zeet met hem ingenomen, want ten allen tijde was hij bereid te helpen en hij maakt© waarlijk geen onderscheid tusschen rijk en arm. Mary's moeder was ook een aller liefste vrouw zoodat het goen wond.er was, dat ons meisje geleerd had, kleine daden van liefde te bewijzen. Zij had nu gehoord, dat het muzikale jongentje zou komen en was natuurlijk heel nieuwsgierig naar hem; ze noemde hem altijd maar het „muzikan tje" ofschoon ze heel goed wist, dat hef eigenlijk niet vleiendgenoeg gezegd was; maar zo bedoelde er toch volstrekt geen beleediging mee. Maar Mary was een beetje verlegen en dus 'oen ze mevrouw Nou man met haar zoontje hoorde komen, bleef ze kalm boven zitten; en toch had ze expres haar witte jurk aan ter eere van het bezoek. Nioo was ook heel mooi: hij droeg een zijden fluwee- len pakje met fijnen, witte kraag, want hij zou dien zelfden avond immers nog spe len op het slotNico had zich veel voorge steld van zijn kleine vriendin en toen die maar hardnekkig boven bleef, kreeg ons ventje verlof, tar te gaan opzoeken op haar kamer. Nu, de kennismaking was toen gauw geschied: hij kwam met uitgestrekte hand op haar af en vond dadelijk, dat rij veel mooier was dan al die hooge heeren en dames, waar hij altijd voor spelen moest. ,,Ik ben je hier maar komen opzoeken", sprak hij eenvoudig, omdat je moeder zei, dat j© zeker anders nog zoo lang zou weg blijven." „Zoo. Ben jij nou het muzikantje? Ja zie je, ik verlangde wel erg je t© zien, maar ik durfde eigenlijk niet beneden te komen, omdat ik maar een heel, heel ge woon meisje ben." „0, ik zou liever bij jou willen blij ven, dan op het slot te spelen," zei hij vol gloed. Mary zuchtte. „Neen, weet je waar je eens moest spe len, in het ziekenhuis, daar hooren ze zoo graag muziek En nu zou vanavond de organist uit de groote kerk er een concert geven, maar die is ineens ziek geworden en nu gaat het niet door. Zij hadden er zich nog al zoo op verheugd, die stakkerds 1.0 Denk je niet, dat je daar nog eerst even zou kunnen spelen, voordat je naar het slot ging?" „Hoever is het af? Kunnen we er naar toe loopen?" vroeg Nico. Jawel", zei Mary, met een erge kleur, ■vv^nt ze vond dit een schitterend en invaL „We kunnen van de warande in den tuin komen, en als we dat maar wat stilletjes doen, zal niemand ons hoorèn en ik kan heel goed den weg vinden in het donker. We gaan dwars over het veld, zie je?" Ze dacht inderhaast niet, dat ze maar een dun wit jurkje aan had en dat d© October-avonden al heel koud kunnen zijn! Ze nam Nico bij d© hand en stil klauterden ze de warande uit en kwamen zoo in den tuin. „Nu moeten we dwars over dat veld van boer Samson, dat mag wel zie je; als ik in het donker maar de opening in (het hek kan vinden, waar we door moeten kruipen; en dan moeten we op het eind een smal vlon dertje over. Maar je bent toch niet bang?" „O neen, zei Nico, die altijd in groote fiteden had gewoond en voor wien dit dus een ongekend aardig avontuur was, vooral in zulk prettig gezelschap. Toen 25e het hek doorkropen, voelde hij wel, dat hij even bleef haken met zijn kanten kraag, maar het scheen wel, dat de frissche avondlucht hem alles ook heel luchtig deed opnemen en dus volgde hij moedig zijn padzoekster, die hem nu de hand reikte om hem over het plankje te helpen. Zo leek net een fee in haar dun wit jurkje ©n in Ihaar blond© krullen die haar om het hoofd speelden. Hij leek wel een prins uit een of ander sprook je, met zijn goudkleurig pakje en zijn fijn verlakte schoentjes, die wel wat te veel hadden kennis gemaakt met modder en nat tigheid. „Wat ga je nu spelen?" vroeg Mary on derweg, „want je hebt immers heelemaal geen muziek bij je?" „O, dat is niets", zie Nico, „dan fanta seer ik maar wat.,T „Wat is dat?" vroeg zijn vriendin. „Och, dan speel je zoo maar wat er ïo je opkomt; zoo kan ik soms uren lang bezig rijn." Nu waren z© er bijna en Mary trok aan de beL „Gaat het concert nog door?" vroeg té aan de pleegzuster, die open deed. „Neen", antwoordde die, een en al verba zing op het zien van de beide kinderen. „De zieken rijn allemaal beneden in de groote zaal, want de Moeder zal spelen en dan zullen ze gezamelijk eenige liederen zingen. Maar hoe kom je zoo hier op dezen tijd, Mary en wie is die jongen, dien je bij je hebt?" „Dat is Nico Babawitsch, die op het ko ninklijk slot zou gespeeld hebben maar die nu veel liever hier wil komen..." De Moeder was er intussohen ook bij ge komen en liet de kinderen gauw binnen in de groote zaal Daar stond een prachtige vleugel, en zondero verdere instructies af te wachten zette -Nico zich daarvoor en be gaan te fantazeeren, zóó schovn, zóó betoo- verend, dat het als hemelsolie muziek klonk, zoodat de zieken geen spijt hadden van hun ruill Ademloos luisterden allen en t-oen de kleine artist na een uur opstond van de piano en iedereen nog te zeer onder den indruk was om het kind te bedanken voor dat heerlijke uur, ging een der pleeg zusters nog met tranen in de oogen naar de telefoon en bedankte aan het koninklijk slot voor de bewezen vriendelijkheid: voor het genot, dat den rieken gegund was.... Men begreep daar niets van het geval, want nog steeds verwachtte men er het wonderkind \*oor dien avond. Mary was in staat alles te verklaren en. nu werd er ook, 'gauw getelefoneerd naar het huis van den dokter, waar men zich al ernstig ongerust was gaan maken over beide kinderen, die dan nu ook onmiddellijk met het rijtuig werden afgehaald. Een uur later was alles weer in orde en speelde Nico voor de koningin.... Hij deed het zeker mooi, maar tóch of het genot daar in het koninklijk slot, gelijk stond met dat in het ziekenhuis wie zal het uit maken Nioolaas Babawitsch nam zich eohter 8) Toen dacht Holmes even na: „Ja, daar zeg je zoo ietsl Punch neem ik mee. Die kan me misschien van veel dienst zijn." „Maar vadertjedan zou uw Lizzie h'ee- lemaal alleen blijven!" „Neen, neen kindje, daar heb je ook ge lijk in,' suste Papa zijn meisje gauw. „Punch en jou scheiden, dat zou ook niet gaan. Hij was nog in staat het Kanaal over te zwemmen, die trouwe makker I Nu weet je wat: dan gaan jullie beiden mee." „O Papa wat is U toch lief en goed!" pep Lizzie, terwijl ze haar vader half pmoorde onder haar onstuimige omhelzin gen. „Ja misschien wel wat al te goed voor pijn klein meisje," verweet Holmes zich- Zelven. „Ga nu Bridget waarschuwen, dat ons vertrek tot morgen iB uitgesteld, dan heeft zij nog tijd genoeg, om mijn en jouw koffer te pakken." Lizzie liet zich dit alles geen tweemaal zeggen; ze maakte zich los uit haar vaders omarming en gmg tiet blijde nieuws bij haar gouvernante aankondigen. Punch had wel niet alles precies begrepen, maar hij zag toch, dat zijn meesteresje erg blij was, en dat was hem voldoende om luid blaffende mee te springen. „Bridget, Bridget!" riep Lizzie, in de handen klappend, „wij gaan allemaal mee naar Parijs..." „Naar Parijs! jij en ik!" „Ja, ja, alle drie." Van schrik liet de gouvernante de reis- nécessaire vallen, die zij in de handen had. HOOFDSTUK II. Waarin Punch handelend optreedt. Den volgenden dag deed de „Inviota," een der schoonste booten tusschen Fol kestone en Boulogne zijn tooht naar de Fransohe kust. Sherlock Holmes, Lizzie en Bridget waren ook aan boord. He^ h'ad voor deze laatste echter moeite genoeg gekost om alles nog in orde te krij gen I Want je moet wel bedenken, dat zij in een paar uren tijds heel den boel bij elkaar had moeten krijgen voor een reis van drie personen, waarvan de duur onbe paald was. Wat mijnheer en haar zelve aan ging, dat was makkelijk genoeg geweest, maar voor Lizzie was het ontzettend moei lijk een keus te doen uit al dien voorraad jurken, hoeden en mantels. „Zal je vooral een plekje open houden voor Maggie, want die moet bepaald mee." „Maggiel en Papa heeft gezegd, dat hij je een ander en veel mooier kind zou koo- pen in Parijs!" „Jawel, maar Maggie zou immers zoo'n verdriet hebben, als ze alleen hier achter bleef en ik zou mij ooik erg vervelen, want we zullen heel dikwijls alleen op onze ka mer in het h'otel zitten, heeft vader gezegd; dus mijn diabolo, en mijn raquet en mijn rolschaatsen moeten ook mee." „Maar kind, ik denk er niet aan; ik weet toch al niet, hoe je koffer nog dicht komt; we zullen er Joe en den tuinman bij moeten roepen, anders gaat de deksel^niet toe." „Nu, dan moeten ze maar in jouw koffer." „In den mijne! Maar die is al voor drie kwart gevuld met jouw goed." „Ja, maar Maggie moet er heusoh nog bijdie kan ik niet missen op Teis." En dit laatste werd gezegd op zoo beslis ten toon, dat de gouvernante maar be sloot, nog een laatste poging te wagen om Lizzie's boel bij haar eigen spulletjes te stoppen. Een verschrikkelijke toer was het dan ook eindelijk, om de koffers boven op het impériale te sjouwen en de koetsier keek al met een heel boos gezicht op rijn horloge. Gelukkig, dat Punch zich' ten minste niet te hekommeren had om zijn garderobe, an ders waren zij zeker te laat gekomen I Liz zie was op het laatst dan ook erg benauwd, dat Papa nog boos zou worden van al dat wachten en dat hij zeggen zou, dat hij maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12