VOOR DEJEUGD
li-IDSCH DAGBIAD
No. 15705.
A
Mooi, maar ook lief?
Woensdag* 3 Mei.
Het sprookje van het geluk.
Anno 1011.
iiniiililif 8»iiï iitiijiiiii jiiUij iijïi S
l«JL»IiAjl'JL«t'X*IJL»JL*ivL.«tU'IJl*'A'4'A'JL!4>A*Av/-
Er was er eens een grijze koning, die had
een dochtertje, zóó schoon als er in het
heele land verder niet gevonden werd.
Maar het meisje was niet lièf^ ze was
trotsch en overmoedig, plaagde heel haai*
omgeving en had di.n nog pret op den koop
toe, als ze zag, hoe ze de menschen weer
eens gekweld had. Haar arme oude vader
trachtte het dan maar zooveel mogelijk
goed te maken, door de menschen schade
loos te stellen met gold. En hij kon niet na
laten, hun dan altijd tegelijk eens te vertel
len, hoezeer hij zelf en heel zijn hofhouding
leed onder het gedrag van de liefdelooze
prinses. Toen de prinses achttien jaar was,
liet de koning overal in het heele land ver
kondigen, dat alle jonge mannen, die don
gen naar de hand zijner dochter, uitgenoo-
digd werden aan het hof te verschijnen,
waar zjj zich dan konden presenteeren aan
het koninklijk gezin.
Maar die één keer gekomen was, kwam
niet teoTug; de prinses bespotte ze allen met
haar wreeden hoonenden lach en zoo was er
al een jaar verloopen, zonder dat er nog
eenig uitzicht was, dat het prinsesje een
huwelijk zou aangaan. En de oude koning
was zoo moe van het regeeren, zoo graag
had hij de teugels van het bowind over ge-
gedragen aan een jeugdigen, krachtigen
achocBzoon.
Op een goeden dag ontving de oude grijze
koning een schrijven van een armen hand
werksgezel, die hem meldde, dat het zijn
eenig levensdoel was, de prinses tot gema
lin te krijgen. Hij was de jongste van zeven
broei» en zusters, had het thuis heel arm
en wenschte dus wel eenige verbetering in
hun aller lot. Hij verzocht nu den koning
dat die hem in staat zou stellen in paasend
gewaad aan het hof te verschijnen en de
koning moest eigenijk in zdchzelve lachen
om het denkbeeld, dat zijn schoone, trot-
sch© Lia de vrouw zou worden van een arm
handwerkgezel, maar* toch zond. hij rijke
kleeren én een dienaar met een mooi ge-
ladeld paard, om den eenvoudigen man op
waardige wijee a n het hof te kunnen ont
vangen.
Daar stelde de koning hem aan zijn doda-
ter voor als prins Ottokar en ziethet
boosaardig lachje op het gelaat der prin-
sea bleef ditmaal achterwege. Zij scheen
getroffen door het ongeveinsde en oprechte
in het optreden van den prins en onmid
dellijk merkten Lia's ouders, dat deze
jonge man een indruk had gemaakt op hun
schoone dochter. Na tafel zong prins Otto
kar een paar eenvoudige volksliederen,
maar zóó schoon klonken die met zijn on
gekunstelde stem, dat het prrinsesje... dit
maal tot tranen toe bewogen was, iets wat
nog nooit had plaats gehad
Na tafel begaf zij zich in haar eigen ver
trekken en toen haar vader haar daar eens
kwam opzoeken, kwam Lia hem tegemoet,
sloeg uit eigen beweging haar armen om
zijn hals en erkende, dat deze jonge man
den weg tot haar hart gevonden had.
Van dit oogenblik af was het prinsesje
een heel ander meisje geworden, zij werd
lief en volgzaam en heel het volk juichte
later onder de regeering van de schoon©
koningin, die uit groote liefde tot haar,
gemaal nu ook zoo mild en gul werd, als
niemand te voren ooit van haar had ge
dacht.
Er was eens een arm klein ventje, dat
heel alleen en verlaten op de wereld stond.
Zijn ouders waren reeds lang dood;
broertjes en zusjes had hij nooit gekend en
niemand zorgde voor hem, niemand had
hem lief. Het huisje, waar hij met zijn
ouders gewoond had, werd nu ingenomen
door een hardvochtig, liefdeloos gezin en
niets op de wereld noemde hij het zijne.
Toen ging hij weg van die ongevoelige men
schen en trok zich terug diep in het woud,
tot dat zijn voeten hem pijn deden en de
honger zich sterk gevoelen deed. Hij had
nu niets te eten dan noten en eikels, en. in
het wild groeiende kruiden en vruchten en
tot drank had hij slechts water uit het
beekje. Midden in het donkere woud, stond
een hooge rots en daar groeide wat mos
op daar rustte onze jongen dus maar war
op uit en speelde overdag op zijn viool.
Zijn intrument toch, was het eenige wat
hij nog had meegenomen en dat gaf hem
veel voldoening; zóó schoon speelde hij,
dat de wildste dieren verrukt naar het
heerlijk spel bleven luisteren en er niet
aan dachten den jongen muzikant eenig
leed te doem
Zoo verliepen er jaren achtereen en onze
Hans was flink gegroeid; alleen maar: zijn
bochel was helaas ook grooter geworden,
want hij droeg een bult de stakker, en daar
zou hij, als hij onder de menschen kwam,
nog genoeg van moeten hooren! Zelfs de
miLSscben en spreeuwen riepen hem op
hun manier nu al met scheldwoorden achter
na. Maar moeder Uil, die een verstandige
vogel was, zou er wel eens een stokje voor
steken. Zij zon en zon en had ten slotte
een middel bedacht. Want heel dankbaar
was zij onzen Hans, dat die altijd haar
jonge schreeuwleelijkjes in slaap fiedelde!
Ze verstond Hans veel beter, dan alle an
der© vogels des wouds en besloot hem een
sprookje te vertellen van 'het Geluk.
's Avonds, toen onze violist nu zijn lied
ten einde had, zette moeder Uil zich op een
tak, hoog boven zijn hoofd en begon hem
het sprookje te vertellen van een prachtig
mooi slot, dat daar ginds op den berg
moest liggen te flonkeren in het zonnelicht,
dat de oogen er haast pijn van doen. De
hooge boogvensters, de koepels en daken,
alles schitterde als robijnen. Maar geen
weg voert er naar toe en niemand kan de
berg bestijgen. Slechts eens in de honderd
jaar dansen er kleine, zilveren vlammetjes
om het feeënslot en die verlichten dan voor
korten tijd een smal, steil pad, dat naar
het paleis voert. Wie dan afglijdt van dit
pad, die valt in een grauwe diepe duister
nis, waar slangen en draken in huizen. Wi#
echter maar moedig doorloopt, die be-;
reikt eindelijk een top van den berg, waar
in dat wonderschoone paleis het Geluk
woont 1
Met de grootste verbazing had de klei-,
ne violist toegeluisterd. Vrouw Uil knikt© i
nog eens voldaan bij het einde der vertel
ling en vloog toen heen. De tijd, die nu
volgde, ging als een droom voorbijHans
was maar steeds vervuld van het sohooa#,
slot en kon het eindelijk toch niet langer uit;
houden en wilde het gaan zoeken. Nog ééns:
nam üj'dj zijn viool en zong zóó schoon, dat
het heel© woud er wel naar sieren moest.
Dit was een afscheidslied. Toen verliet hij
zijn schuilplaats en liep in de richting naar
het Zuiden, waar de hooge bergen zich ver
hieven. Na een vermoeiende tocht kwam
hij daar aan. Uitgeput viel hij onder een
boom neer en dacht, dat zijn krachten hem
op dat oogenblik begaven. Maar ziet: toen
hij naar boven staarde, zag hij daar het
prachtslot liggen en werd ook het nauw©
paadje gewaar. En op eenmaal zijn ver
moeienis vergetend, vloog h'j dat op en
liep steeds moedig verder, ofschoon de,
slangen zich kronkelden aan zijn voeten
en ook een draak zijn reusachtige grijp
armen naar hem uitstrekte: maar het gold
immers-hier het Geluk te bereiken, en daar
wilde onze kleine violist voor strijden, met
alle kradht die in hem was I
Eindelijk daar lag het slot voor hem;
met een licht drukje op een prachtigen
robijn, opende hij de groote zaaldeur en
stond toen in een ruimte zóó weelderig in
gericht, dat het eigenlijk alle i ^hrij ving
te boven gaat. Duizenden en nog eens dui
zenden paarlen glommen langs de wanden
en wierpen haai* stralende lichtglans door
de heele zaal. Het zilverwitte plafond werd
gedragen door gouden zuilen en midden in
lagen twee prachtige leeuwen te rusten,
met fonkelende robijnen-oogen. Een schaar
van zwarte bedienden, op Oostersche wijze
gekleed kwam door de breede vleugeldeuren
naderbij en ooi: zes jonkvrouwen kwamen
aangezweefd, waarvan één den jongen
violist wenkte. Nu traden zij in een nog
schooner zaal. De wanden waren hier van
zuiver goud; de schoonste kroonlichten hin
gen van de zoldering en alles was van pur
perrood© zijde en fluweel. Op een rustbank
lag een prinses, met de edelste trekken op
het gelaat, ofschoon haar gezichtje marmer
bleek was en droevig sto. d; haar vader
toch, had indertijd een toovenaar beleedigd
en tot straf daarvoor was zijn.de 'ter in'
diepen slaap gevallen, waaruit zij slechts
ontwal: i zou, als iemand den moed geno
men 'had, tot haar door te dringen.
Zoodra de violist binnentrad en de prin
ses aanschouwde, begreep hij dat het Geluk
zich openbaarde in haar gestalte. En toen
ging hij spelen, zoo verlokkelijk schoon,
dat de prinses weldra ontwaakte en met
een blik vol innige dankbaarheid haar be
vrijder aanstaarde.
Zij gaf den age een teeken en die voer
de den jeugdigen violist in een vertrek,
waar hdj heerlijk gebaad en gekleed
•VI
II 11*11114 II II -