De eieren van hoenderachtige vogels.
RECEPT.
De aardappel een product vau een ziekte
AXiIiSEÏHiXiESI.
In het gunstigste geval verliest het kip
penei reeds 32 h 35 dagen nadat het gelegd
is, het vermogen om zich te ontwikkelen,
maar in negen van de tien gevallen sterft
de kiem reeds vóór den 28sten dag. Ho©
donkerder de natuurlijko kleur van de
schaal is, des te beter is het kippenei voor
het uitbroeden geschikt. De kiemen in de
Hoilandsche kippeneieren, die over 't alge
meen zeer wit van (kleur zijn, sterven bij
de minste temperatuursverandering, terwijl
patrijzen-eieren een afkoeling gedurende
24 unr kunnen verdragen^ zonder dat het
kuiken er onder lijdt.
Zou men gewone kippeneieren aan een
afkoeling blootstellen, dan kon men verze
kerd wezen, dat na 4 uur het kuiken daar
in reeds gestorven zou zijn; bij eenden
eieren zou hetzelfde het geval zijn na 6
uur. Bedraagt de temperatuur, waarbij het
uitbroeden plaats heeft, 41 gr. C., dan heb
ben gewone kippeneieren 21 k 22 dagen
noodig om uit te komen. Gedurende de eer
ste zeven dagen kunnen zij zonder nadeel
één of twee uur lang een temperatuursver
andering van 5 gr. C. doorstaan; in dé
tweede week mag de temperatuur niet
meer dan 3 gr. C. beneden of boven 41 gr,
C. zijn; in het derde tijdvak behoeft men
het ei slechts één uur lang aan een tempe
ratuur van 44 gr. bloot te stellen, om het
daarin aanwezige kuiken te dooden, maar
kan het zonder nadeel een 4 uur lang
voortgezette temperatuursverlaging van 15
gr.; doorstaan,.
Remouladesaus.
«eierdooiers, 2 dL. slaolie, 1/° dB. krui-
den-azijn, een weinig zout, 1 lepel kap
pertjes, 1 theelepel mosterd, 1 lepel fijn^
gehakte peterselie, eenige augurkjes, eenige
uitjes uit 't zuur.
Bereiding: De eierdooiers in een kom om
geveer een kwartier roeren tot zij zeer dik
gijn, daarbij langzaam bij kleine scheutjes
ta gelijk en onder voortdurend roeren do
slaolie voegen en vervolgens druppel voor
druppel de azijn. Daarna de fijngehakte
pitjes en, augurken, de peterselie, de k&P*i
peetjes, een weinig zout een de mosterd er
dpor roeren.
De geleerden, niet tevreden, dat de
mensch er nog één illusie op nahoudt, ont
nemen ons tfrm-na weer de hoop, dat de
zoo onontbeerlijk geworden aardappel een
normaal product is.
Edouard Heckel, uit Marseille; Erë-
déric Houssaye, uit Parijs; Laloy e. a*
hellen nL tot de meening over, dat de
aardappelknol het product is van een
fdekte der aardappelplant. Het uitgangs
punt van hun meening is het feit, dat een
uit zaad gewonnen aardappelplant veelal
wel groeit, bloeit en vruchten draagt,
maar geen knollen voortbrengt. Reeds in
de 16de eeuw toen de aardappel voor
het eerst naar Europa kwam merkte
men zulks op, en nu heeft onlangs Hous
saye, die in de vlakte-n van Susa archaeo-
logiBche opgravingen leidde, gelijksoortige
ervaring opgedaan. Merkwaardig ook is
het feit, dat in de Sierra Madre, een uit-
looper der Mexicaansche Andes, op twee
naburige bergen wilde aardappelen groeien,
waarvan de eene soort wel, de andere geen
knollen voortbrengt. De Indianen aldaar
zijn van meening, dat de knollen der aard
appelen veroorzaakt worden door de
aanwezigheid van een ziekte. Houssaye
oordeelt nagenoeg insgelijks, omdat een
wortelzwam de knolvorming doet ontstaan,
en omdat zonder die zwam de vorming
van den knol achterwege blijft. Zoolang
men nu aardappelen poot, brengt men
vanzelf de zwam in den bodem. Vandaar
aardappelplanten met (knollen. Uit zaad
gekweekte planten geven geen knollen,
tenzij de bodem reeds geïnfecteerd is
door de zwam. Nu is onze bodem, dank zij
eeuwenlange kweeking, sterk geïnfecteerd;
vandaar dat de aardappelknollenteelt goed
gelukt. Voor de werkzaamheid van een
zwam bij de knol vorming pleit ook het
door Laloy aangevoerde feit, dat aaTd-
appelknollen, met zwam- en sehimmel-
doodende stoffen behandeld, wèl flinke
planten geven, maar slechts heel pietlut
tige knolletjes. En dus voeden we ons
iederen middag met een product van een
ziektekundig proces.
Grapjes van geleerden.
Nöggerath, de in 1S77 overleden hoog-
leeraar in de mineralogie ter hoogeschool
van Bonn, stelde op zekeren dag bij het
tentamen physicum aan een der geëxanii-
neerden de vraag: „Wat voor em steen heb
ik in mijn jaszak?"
Student (licht verontwaardigd): „Maai*,
professor, hoe kan ik dat nu weten? Gij
laat mij den steen niet eens zien!"
Noggorath: „Blijf nu maai* kalm, als ge
het steentje ziet, weet ge het toch immer»
ook niet."
Felix Dahn werd eens in Hamburg na
het houden eener voordracht uitgenoodigd
voor den avondmaaltijd. Hij bedankte met
de opmerking, dat het zware leven in Ham
burg hem niet onbekend was, en de ver
wonderde gezichten bespeurend, voegde hij
er nog aan toe: „Bij mijn eerste verblijf
in deze stad heb ik zes weken lang niets
anders gedaan als drinken en slapen."
Na korten tijd vroeg een der Hamburger
heeren hem licht beschroomd„Maar, pro-
fessor, hoe is dat dan mogelijk geweest en
wiens gast waart ge dan?" Waarop Dahn
weer leukjes antwoordde: „Gastvrouw was
mijn moedertje en de tijd, dien ik bedoelde,
omvatte de zes eerste weken van mijn
leven."
Alexander von Humboldt heeft h«t te»
leefd, dat zijn doodsbericht door een al t«
ijvecrig dagbladsohrjjvar werd vermeld. Een
vereerder schreef toen aan den beeldhouwer
Rauch, die Humboldte beste vriend was,
hem vragend om den schedel (bedoeld werd
natuurlijk een naar gipsafdruk gemaakte
schedel) van den, beroemden geleerde. Rauch
liet den brief aan Humboldt zien en deze
stond er op het verzoek zelf te beantwoor,
den. iDp vereerder ontving toen als bericht:
„Eanigen tijd wil ik den schedel nog zelf
gebruiken; later staat hij u gaarne .ten
dienste.
Bij den dokter.
Bij een dokter, een specialiteit, te Rot
terdam, kwam dezer dagen een man van
buiten om den dokter te spreken.
,,'t Spreekuur is eigenlijk afgeloopen", zei
de knecht, „maar omdat gij van buiten komt,
zal ik eens hoeren."
De dokter had het druk en moest nog
koffiedrinken.
„Nu, ik zal den man helpen, maar ik
heb haast; laat hij zich maar vast ontklee-
den voor het onderzoekik kom direct."
De knecht ijlde naar de spreekkamer, deed
zijn boodschap en begon meteen met groote
haast den bezoeker van zijn kleeding t.e
ontdoen. Deze, wat verbouwereerd, deed wat
d« kneoht zei, en hoewel met verwonderd
gezicht, ontkleedde hij zich totdat hij in
zijn hemmetje stond te bibberen. De kachel
in de spreekkamer wa» uit.
Toen kwam de dokter binnen stuiven:
„Wel, man, wat scheelt jou Kom maar
eens vlug hier."
„Ja, dokter..."
„Nu, waar hapert het?"
„Ja, dokter, ik ben de schipper van Den
Briel en ik heb u in 't begin van den
winter tien mud aardappelen gebracht en
nu kwam ik eigenlijk alleen maar om ms
vracht te vragen
Inderdaad een mooi tableau.
Nogal eenvoudig.
Piet moest helpen om een paar tonnen kruit
te vervoeren, en tot schrik van zijn baas
rookte hij ouder ?t wer1*
i I wii ffff iH li wmmaam
„Genadige hemelriep de baas. „"Weet jü
wat verladen gebeurd jg, toen «u man in
pt kruitanncnagn rookte? ter wat Mm imt*
pi offing, waarbij twntlf mwafc— in ite
lucht vlogen."
„Dat kan hier nooit gebeuren," zei Piot
kalm.
„Waarom niet?"-
„Nogal eenvoudig. .Wij -zijn hier maar
samen."
Ontnuchtering.
Enthusiaste, maar bijziende dame-artist:
„Mijn goede man, zeg mij eens, wat zijn
dat daar, dia fraaie, wapperende voorwer
pen, daar bij die boomen, die als t ware
strijd voeren met deze laatste in schoon
heid van lijn en dis zulk een moei® variatie
ge yen aan het landschap en tusschen hemel
en aarde schijnen te hangen?"
Boa- (barsch)„Hemden."'
V a k-c r i t i e k.
Kleermaker (bekijkt dc lucht): „Drommels,
wat heeft, dia wolk daarboven een elegan-
ten snit!"
Verdacht.
Vrouw (bjj haar thuiskomst): „Kon je
merken, dat mijn man me erg miste, teen
ik weg was, Mina?"
Dienstmeisje: „Nu, in 't begin niet zco
erg, maar gisteren leek meneer erg uit zijn
humeur."
Nederig.
„Ik zal u voorloopig een positie als klerk
geven," zei de koopman, „en u dan be
talen wat u waard bent. Is dat voldoende
„0 ja zeker," antwoordde de jongeling-,
pas van school, „maarehdenkt u
dat de firma dat kan bekostigen
Hongerig.
„Gunst! Mama, onze stokoude keuken-
meid heeft een vrijer, hij is in de keuken,
't is een soldaat!"
„Wat moat die man hongerig zijn!" ant
woordde mevrouw.
De rollen verwisseld!
Meneer Jansen: „Ziezoo, vrouw, dat's dg
laatste maal, dat ik vanavond naar d&
club ga. Je hebt me verweten, dat ik niet
als een goed echtgenoot en vader handelde,
door zoo dikwijls de deur uit te loopen, en
je hebt gelijk. Ik heb mijn lidmaatsohap
opgezegd; van nu af aan blijf ik 'savende
thuis, hoor.
Mevrouw Jansen: „O, dat 's heerlijk, dar
kunnen we morgenavond naar den Schouw
burg on Woensdag naar het Bioscoop-theater
gaan. En willen wc Donderdag eens naar
den circus, want Vrijdag kan dat niet, dan
moeten we naar de Piepers, mevrouw is
jarig, en Zaterdag- verwacht Jeanne ons-
Aan den onderwijzer.
Een moeder zond volgend briefje aan den
onderwijzer van haar zoontje:
„Mag ik u attent maken op het feit, dat
u zoo lang aan Jan's rechteroor getrokken
hebt, dat het langer is dan bet andera
Trek nu als 't u blieft eens een poosje
aan het linker, dan zult u daarmve ver-
plichten:
i__! Zijn moeder.
Knappe Pa.
Jongen: „Mijn prentenboek is mooier
dan dat van jou."
Meisje: „Ja, maar mijn pa hééft een jiooie
uniform en dia heeft jouw pa niet."
Jongen: „En mijn pa kan zijn haar van
het hoofd nemen; dat kan jouw pa niet!"
Onbegrijpelijk.
,,Ik begrijp het niet," aprak de philo-
eophische echtgenoot.
„Wat kwelt je dan?" vroeg ^ijn vrouw.
„Wel, als een man twee uur weg is ge
weest, maakt zijn vrouw hem een standje,
terwijl als hij twee jaar afwezig is geweest,
zij hem een hartelijke ontvangst bereidt.
Vrouwen zijn bijzondere wezens»1-*