Het land der verloren dingen.
FEUILLETON.
Be Koning der Bieren.
Er bad zidi al heel gauw een kring
fan nieuwsgierigen om hem gevormd;
geen van allen wieten er raad op. Troos
teloos raapte de arme jongen vast zijn
adbervén bij elkaar en stond nog een
ooganbdik besluiteloos. Maar op eensDaar
^ad ik een kostelijken inval; itk holde naar
huia, Op een draf, rende de trap op en
hoofde moeder wel vragen, ,,wat doe je
toch Suze?" tnaat riep maar voor de
gauwigheid, dat ik iets vergeten had en
dat ik dadelijk weef terug moest.
Ik had nog een lei thuis, moet je weten,
die we toch nooit anders gebruikten, dan
om spelletjes op te doen. Als nu de jon
gen ef nog maar stond!
Ik geloof, dat ik nooit zoo gevlogen heb
Maar jawel, hij was er nog. Ademloos
iuwde ik hem de vuile lei onder deö neus
en even sprakeloos scheen hij mij te begrij
pen, ten minste hij. droogde de oogen af„
met zijn mouw en maakte rechts om (keert,
zonder bedanken.
De gedachte echter, dat ik nu ook eens
tranen had gedroogd en echt leed !bad weg
genomen in de wereld, maakte mij zóó
gelukkig, dat het mij mijn heelo leven is
bijgebleven en dat ik mij later dikwijls
maar even de blijdschap van den armen
schooljongen hoefde voor den geest te ha
len, om gauwer tot- hulp bereid te rijn,
al» die tan mij verlangd werd.
Ea' waren een massa dingen, die Clara
moeilijk vond, zooals het maken van lange
deelingen, woofc-den ^oed te spellen en te
naaien zonder knoopen in den draad te
maken en er aan te denken heur haar op
te boa-stelen, vóór zij aan tafel ging. Maar
één ding vond zij erg gemakkelijk en dat
was: dingen te verliezen. Pennen en pót-
looden schenen weg to loop on en zich te
verstoppen en zakdoeken schenen, zoo maar
vanzelf uit hoair zak te verdwijnen. Zij
vergat altijd haar paraplu ie mee te nemén
en wal er zoo al dikwijls een verloren;
wanneer zij ziek Wan, verloor zij de putjes
in haar wangen en eens verloor zij haar
goed humeur. Toen zij aan het strand lo
geerde, verloor zij oerst haar emmertje en
,toen haar schopmaar dat was zoo erg
niet, want zij had het buitenkansje een an
dere schop te vinden, die door de zee werd
aangespoeld.
Lodewijk Pieterse was een bekwaam in
genieur. Hij kon elk stuk speelgoed, dat
een machine voorstelde, in stukken trek
ken. Dat kan iedere jongen Wel doen, hoor
ik jullie zeggen, dat is ook zoo, maar Lode
wijk kon hot ook weer in elkaar zetten.
Eiken dog zat hij in de schaduw van de boo-
meü te spelen met zijn stoommachine en
zijn booten. Dan vergat hij de warmte, die
er over dag in Afrika heerscht (want daar
woonde hij met zijn ouders en zijn zusje
Marie).
Wanneer hij niet met zijn machine speel
de, en dat was maar heel zelden, dan zat
hij op de schutting van den tuin, en keek
naar het donkere bosch daarachter. Na zijn
machines had hij maar één verlangen in
zijn leven en dat was om te ontdekken wat
er achter die zware boom en verborgen lag,
die hoornen, die hun reusachtige kruinen
hoog in de lucht staken. Hij placht daar
uren achtereen^te zitten, wanneer de zon
onder ging, en als het dan geheel donker
was, dan probeerde hij te bespieden, wat er
Eich bewoog. Eens zag hij den kop van een
groot en, witten leeuw achter een boom van
daan kijken, hem een oogenblik aanzien en
toen verdwijnen. Yanaf dien tijd verlang
de hij er meer en meer naar het bosch in te
mogen gaan.
y Op zekeren nacht toen hij prettig in zijn
texlje lag, kwam hij opeens op den inval een
Toen verloor zij haar lievelingspop Ma
rie t je en dat waa werkelijk een treurig
verlies.
Op zekeren dag verdwaalde zij. Hét W4è
wireed, dat Claartje zoo iets overkwam in
eon plaats, waar zij al ©enigen tijd geweekt
was, maar het was op een Zaterdag en
dat is een feeendag, waarop allerlei won
derlijke dingen kunnen gebeuren.
01 aartje had haar broertjes mooien groe
ten bal meegenomen in den tuin zonder
hem te vragen, of hij het goed Vond. Zij
zei tot zichzelf
„Pas er nu op, dat je den bal niet ver
liest, sloddervos je
Telkens als de bal in zijn eentje door
het gras sprong, rende Cl aartje hem achter
na. De hal rolde knlm aan verder, maar
zij kon hem toch niet pakkenhij bleef
steeds een meter vóór. Het kind en de bal
gingen steeds verder ,en eindelijk verloor
CLaartje, buiten adem, den bal uit het oog.
Zij keek om zich heen en wist tot haar
gtroote verbazing niet, waar zij was. De
tuin, waarin zij zoo even gespeeld had, was,
evenals de bal, verdwenen.
„Lieve help, ik hen verlorenriep Ciaortje
wanhopend uit, „w^.nb het is al Mg school
boeken, parapiuios en dergelijke dingen, waar
om men niet veol geeft, te verliezen, maar
het ergste iö zichzelf te verliezen.1'
Zij keek al rond naar liet een of ander,
om den weg aan te herkennen, zooals een
kerktoren of een fabrieksschoorsteen, maar
zij zag niets en terwijl zij onrustig stond
rond te kijken, hoorde zij ineens oen vroo-
Jijk, hoog stemmetje, achter zich uitroepen:
„"Wel, is dat Glaa.rtje niet? Hoe komt ge
toch hier op oen Zaterdagmiddag?"
„Mar iet jeben jij dat werkelijk?" vroeg
Cl aartje verbaasd I
„Natuurlijk ben ik het!" hernam de pop
met oen eohril lachje, „ge liobt mij verloren
en toen kwam ik hier. Dit is hét. land
der verloren dingen, wist ge dat niet? Ge
zijt zeker ook verloren, anders zotodt ge
niet hier zijn. Nu zijn wij hief met ons
beidjes," giegelde zij.
„Wat een vreemd© plaats is dat hier,"
zei Claalrtje, nieuwsgierig. „O, hoöf ik daar
muziek
„Dat zijn de verloren soldaatjes, die aan
het exeroeeren zijn, er zijn er massa's, loo-
den en tinnen, groote en kleine. Ik gaf
nooit erg veel om soldaten, maar er zijn
hier ook heel veel aardige dames en liee-
ren en wij hébben elke week een bal. Kom
mee, 01 aardje, en ik zal je alles laten zion,
kijkje in het bosch te gaan nemen. Juf zou
het mét merken, want rij sliep vast: hij
hoorde haar snurken. Hij deed het muskie
tengordijn open en sprong uit bed. Hij deed
zijn flanellen pakje aan en sloop toen rijn
kamer uit, de trap af en deed zachtjes de
voordeur open. Alles was stil in huis, want
rijn ouders waren al eenigen tijd naar bed.
Toen hij de deur zachtjes achter rich' had
laten dicht vallen, rende hij, zoo gauw zijn
korte beentjes hem konden dragen over het
grasperk, deed de tuindeur open en ver
dween in het bosch. Hij ging even op het
mos zitten om adem te halen, toen hij on
der de groote boomen Was aangekomen. De
meeste kindoren zouden bang worden, als
zij in het donker alleen in een groot bosch
waren, maar Lodétvijk was een moedig
kereltje.
ToeU hij uitgerust was, ging hij dieper
het bosch in. Een zwak maanlicht scheen
hier en daar tusschen de boomen, en wees
hem eenigszins den weg.
Plotseling stond hij voor een open plek
in het bosch, en zag daar tot rijn groote
verbazing rails glinsteren m het blauw-
zilveren licht der maan.
,,Wel, heb ik van mijn leven!" riep Lo
dewijk uit. „Waar gaan die rails naar
toe?" Hij g-ing ze van dichterbij bekijken,
en keek naar alle richtingen, m de hoop
een trein te zien aankomen. Opeens hoorde
hij in de verte een oorverdoovend leven:
een gebrul, geschreeuw, gebrom en gesis,
alles door elkaar.
„Wat Zóu dat zijn?" vroeg Lodewijk zich
verwonderd af.
Zonder zich een oogenblik te bedenken,
dan zal je je gauw hier op je gemak ge-1
voelen."
„O, maar ik moet gauw naa* mijn eigen
hult terug," riep hét kléine moinje ving*
„Dat gaat niet. Dit is het land der vat-*1
loren dingen; als je eenmaal hier beat, biijfe
je ook hier. Zet niet zoo'n ontevreden ge*
zicht, liet is hier zoo kwaad niet» Kijk
eens naair die dieren, die om het lvtfdat
loópén, is dat niet grappig? Zij doen dat
eiken dag en winnen hét om do beurt
vandaag moet het grijze konijn hét win-,
nen, je weet wél, dat grijs» konijn, dat
van je broertje was." V.
Zóó babbelend trok Mariéije haar vros^
ger meesteresje voort en liep met die schok*"
kende stapjes, zooaJs poppen dat doen.
Claofrfcje vond het land der verloren din-
gen een grappige ;plaats. In een hoekje z&g, -
zij dozijnen spelden staan, die door groote.
speldenkussens ghdrild Werden. Benige spel
den waren krom gebogen en móesten leerep
irechtop te staan. Op eèn andere plek exeri
ceerde een regiment parapluis* onder tos-,
zicht van een grooten, stevigen wandelstok.
Toen vond zij een kast Vol luchtballon
netjes en een andere vol emmertjes en schop-;
je8 en vaten vol sleutels, oen massa witte
speelbeurt jes zwierven rond in gezelschap
van groote en kleine poppen.
Marietj© stelde Ciaartje voor aan da het'
ren en dames. „Dit i« een dame,v bij wié
ik vroeger inwoonde," zei zij. „Zij te niet
mooi, maar rij zal er al veol ltevcr uit*
zien ate ik he ui' haar netjes opmaak. Ik
leid haar hier rond om haar op haai' ge
mak te brengen."
„Maar ik blijf hier niet," zei Gloort je.
De poppen keken elkaar aan, giégeldeii en
zeiden: „Hot iö liter erg pleizierig, je Zult
er wd aan wennen."
Na een poosje merkte Claartje Wel, dat
zij het land dér verloren dingen niet kon
verlaten. Houten soldaatjes bewaakten dé
grenzen, wollen hondjes blaften, als Zij e<r
te dicht bijkwamMarie+je waa vriende
lijk, motur bewaakte haat goed; de ©enige
goede vriend, die zij had, was eéil groote,
bruine beei', die erg ontevreden was.
„Ik wil weg van hier," fluisterde hij- „Ik;
haat dit verblijf. Moéd. gehouden! Wij bul
len wel wegkomen. Vroeger wconde ik naast
u, totdat mijn meester mij uit den trein
liet vallen."
„Zoü je denken, dat wij kunn*n Weg-
loopen, beer?" vroeg Cl aartje vol vréugde»'
„Ik vind liet hier niets prettig."
„Geduld maar!" hernam de beer. I
Maar Claarije wachtte dagen lang en er
holde hij in de richting waar het geluid
Vandaan kwam. Eindelijk bereikte hij e®h
soort van station, waar vóór het perron
een trein gereed stond. Het geluid Word
steeds heviger. Toen hij er vlak bij was,
begreep hij) wie dat leven maakte. Op hét
perron sprongen vief dieren door elkaaï!
een groote, witte leeuw, een gele tijger,
een dikke, bruine beer en een lange slang.
Zoodra zij Lodewijk bemerkten, hielden rij -
op met leven maken en kwaïheii op hem nf-
loopen.
„Zeg," vroeg de white leeuw hem, „kan je
een machine besturen?"
„Zeker," antwoordde Lodewijk, „dar kan
ik heel goed."
„Hoeraschreeuwden de citeren. Toen.
duwde de gele tijger de witte leeuw opzij.
„Het is zoo vervelend/' zei hij, ,,de aap,
die onze locomotief bestuurde, is opgege*.
ten door koning krokodil, en nu hebben We
niemand onder ons, die eén locomotief kan
besturen, en nu künneü we geen ritjes ifieér
door liet bosch maken/'
„ja, het is vreesèlijk/' zei de groote beer
en brulde van verdriet.
„Maak je üiet zoo overstuur/' hernam
Lodewijk vroolijk, „ik zal h-et zaakje Wél
opknappen."
Hij liep naar de machine, en de dieren
■volgden hem op den voet. Hij deed het
deurtje van den stoomketel open.
„Ik heb wot hout noodig," zei hij, „wilt
gij dat voor mij halen, witte leeuw?"
Korten tijd. daarna kwam deze met een
groot stuk vaü een boom m rijn muil terug.
„Dank u wel, witte leeuw/' rei Lodewijk.
„Nu heb ik wat steenkoW noodig. Kunt