^5 ZONDAG5BIAD* HID5CH DAGBIAD Wo. 15674. Een moderne vrouw. 25 Maart. Anno 1911. •I- t'iTï* ï7ï-ÏYÏit •vZ\*7* li S5K211*1!1*1 itS >WW\iWW>AA Wanneer hij zich overgaf aan de herinne ring van zijn j eugd, zag hij haar vroolijk ge zicht, haar schitterende oogen, ha*.* roode lippen. Wat had hij haar liefgehad3 zijn Rosa! Jaren waren voorbijgegaan. Hij had carrière gemaakt. Men had hem zelfs voor speld, dat hij minister zou worden. Zijn familieleven liet ook niet te wensohen over alles ging uitstekend; daarvoor zorgde zijn vrouw, met haar moederlijke bezorgdheid en nauwgezetheid. Maar veel temperament be zat zij niet. Zelfs niet in de wittebroods weken. Op hun huwelijksreisje had hij haar oogen zieu stralen van verrukking over de mooie natuur, maar had zij geen kreet van bewondering geslaakt bij het aanschouwen van zooveel moois. Zij was wel zeer correct en vervulde haar plichten; een zeer goede eigenschap voor de vrouw van een hoogge plaatst ambtenaar, een referendaris. Dikwijls overvielen hem die oude herin neringen, onder een concert of in een aan grijpend bedrijf van een tooneelstuk. Dan gaf hij er zach aan over, voelde zich weer jong worden. Dan klopte zijn hart onstui mig bij de gedachte, hoe dat alles een eind had genomen. Hij had haar toch liefgehad; hij zag zich, na een prettig doorgebracht avondje, met Rosa huiswaarts gaan, gezellig babbelend. Zij was een meisje van zeer goede familie, had een uitstekende opvoeding genoten. Hij had zich vast en zeker voorgenomen haar te trouwen. Hij wilde zich met haar verloven, zoodna hij een positie had. Maar daartegen verzette zich zijn moeder. Wat had zij zich opgewonden, toen zij hoorde van zijn neiging voor Rosa „Neen! Dat is geen vrouw voor jou, Hein! Een schilderesI Haar vader is wel professor, het is een deftige familie, dat is alles heel goed. Maar zij is sinds jaren niet meer bij haar ouders thuis. Zij woont op kamers; zij teekent, zij schildert. Waar zou zij ooit de huishouding geleerd heb ben 1 Zij weet niet wat het zeggen wil een practische huisvrouw te zijn. En dan haar vrije manieren, haar opvallende kleeding en haar houding; zij is een geëmancipeerde vrouw. Je zult doodongelukkig met haar worden." Hij was niet doof gebleven voor deze waarschuwingen. Rosa had eigenaardige karaktertrekken, welke hem soms bang maakten. Zij had iets geëmancipeerds, was onverschillig toot die kleinigheden, welke alle dagen weer op nieuw voorkomen en waaraan men zich niet onttrekken kan. Haar oprechtheid maakte hem soms verlegen: zij zei altijd zonder omwegen hoe zij over iemand dacht. O, die avond, die laatste avond, toen haj baar aantrof op het afscheidsfeestje Toen was het pijnlijk. Hij had een aanstelling ge kregen afs rechter en moeet den volgenden dag vertrekken. Het was niet gemakkelijk banden te verbreken, die men zelf geknoopt bad. Het viel hem zwaar, boen hij zei de, dat er aan hun verhouding een einde moest kx>men. Zij was luidmohtig-vroolijk. Maar er was iets in haar lachen, dat hem diep aan greep. En toen de weg naar huis, terwijl zij gearmd liepenZij werd reeds stiller en bleekor. Toen zij eindelijk afscheid namen van de anderen, moesten zij samen nog een klein eindje verder. Zij zeiden geen woord meer. Hij herinnerde zich nog wel, hoe bang hij geweest was voor een scène, voor een uitbarsting van droefheid. Haar -droevige oogen deden hem. pijn, maakten-hem beklemd. Toen hij haar jnog eenmaal zoende, klem de zij zich krampachtig aan hem vast. Bijna had hij zijn goede voornemens laten varen. Hij had zich beheerscht. Hij was toen ver trokken en zij hadden elkaar nooit weer gezien. Later, na. jaren, vertelde een dame, die met Rósa in hetzelfde pension geweest was, hem, hoe vfeeselijk zij er onder geleden had. Nachten aanéén, dat zdj niets deed dan schreien en snikken. Zij had geen pen scel meer aangeroerdzij zat in haar kamer brieven te sohrijven, die zij later weer ver scheurde. Dat had weken, ja zelfs maanden lang geduurd. 'tWas wanhopig, om de droe vige, diepliggende oogen te zien. Zóó was hij eens bemind geweest. Dat had hem diep getroffen, en nog altijd maakte dat indruk op hem. Zij was ongehuwd gebleven, het arme kind. Zij had het dus nooit kunnen vergeten, nooit kun nen overwinnen. Wanneer hij haar naam las in een cata logus, overviel hem een weeke stemming. Met een weemoedig lachjo dacht hij dan terug aan dien tijd en verweet zichzelf, dat- hij dat jonge leven verwoest had. Eens had hij een kennis willen bezoe ken, die in een der villa's even buiten de stad woonde. Er was niemand thuis. Daar begon het te stortregenen en hij had geen parapluie bij zich. Hiji zocht een schuilplaats in een huis. Het was een eigenaardig huisje, staande in de schaduw van een paar groote boomen. Na een poosje kwam een dienstmeisje bui ten en vroeg beleefd of hij niet liever bin nen wou komen. Die regen en de vreeselijke warmte waren niet bijzonder aangenaam, zioodat hij zeer gaarne binnenging. Hij kwam in een tamelijk kleine kamer, de wanden hingen vol schilderijen. Alles maakte een gezelligen indruk. Er hèerschie geen groote weelde, maar het vertrek was zeer smaakvol ingericht. Toen de vrouw des huizes binnentrad, maakten zij een vormelijke buiging, keken elkaar aan en riepen in één adem: „Hoe toevallig." „U, mijnheer?" „Bent u het, juffrouw!" Zij bood hem een stoel aan, nam tegen over hem plaats en babbelde vroolijk. Zij, liet koffie brengen en zij staken ieder eea sigaret op. Hij verbaasde ziob in stilte,, dat haar gelaat er nog zoo jong en frischj uitzag. Zy. geleek niets op een oude jonge-, juffrouw. Maar zij geleek ook niet op da, voorstelling, welke hij altijd van haar ge-, maakt had; zij miste de zacht-weemoedig®, trekken, waarmee zij hem altijd voor oogeni gezweefd had. Zij was zeer veranderd. Het-, was ook bijna twintig jaren geleden. Diej gaan toch maar met zoo onopgemerkt aan iemand voorbij 1 Maar in haar houding en in geheel haar optreden was zoo iet® zekers en zelfbewusts, over haar gelaatstrekken lag zi$ik een groote tevredenheid, dat hij een gevoel van teleurstelling en ergernis nau-, welijks bedwingen kon. Hij had stellig ver wacht, dat een weerzien met hem haar diep zou treffen, dat zij verward en verlegen^ zou zijn. Hij, een man, was zelfs het. eerste, oogenblik wat verlegen geweest. „Leeft u hier erg eenzaam?" vroeg hij op een toon, waarin diep medelijden lag, dat hij niet onderdrukken kon. „In 't geheel niet eeDzaam", antwoordde^ zij lachend. „Ik kom alleen 's zomers hier, wanneer alles in vollen bloei staat, om te werken. Men heeft altijd meer conversatie dan ons lief is." „U hebt zeker veel collega's?" vroeg hij welwillend. „Natuurlijk wel collega's, maar ook heel, veel vrienden, die gaarne een kopje thee of koffie bij mij komen drinken; onverwachts staan zij meestal voor me. Wij hebben hier, menig prettig avondje doorgebracht, 's Win ters ben ik in Italië. Ik houd niet van sneeuw en ijs. Daaraan ziet ge, dat ik oud word, aan het verlangen naar de zon en warmte. Aan Capri zijn vele mooie 'herin neringen voor mij verbonden; daar gevoel ik] me weer jong in dat zonnige land." „Wij moeten Js winters op onzen post] blijven en mogen er niet aan denken, dat] het daarginds zooveel mooier is," zei hijj koel en tamelijk uit de hoogte. Hij was pijnlijk getroffen, dat zij zioli zoo-, veel moeite gaf, om haar leven rooskleurigl te schetsen. Hij wist maar al te goed, hoe' zdj haar eenzaam leven voortsleepte. Hij wist immers hoeveel strijd het haar gekost bad, deze schijnbare rust te herwinnen Hij had verwacht, dat zij bij de oude her inneringen een wee moedig-klagend en toon zou aanslaan. „Ja, ja, die hooge posities brengen ook haar onaangenaamheden meeGij hebt het, ver gebracht," zeide zij vroolijk, met een licht sarcasme in haar stem. Zij lag achterover geleund in haar fau teuil, blies langzaam kleine rookwolkjes door de Hppen en zag hem zwijgend aan. „Tindt u het niet grappig na zooveel ja ren nog eens terug te denken aan een klei ne amourette?" vroeg zij plotseling met een vrijmoedigheid, die hem verbluft deed staan. „U waart toch wel een beetje ver liefd, zij het dan ook zeer gematigd. Maar ikU kunt niet vermoeden hoe verliefd ik m •V -V VAN HET

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 19