In de Tooverwereld.
FEUILLETON.
De zwarte Prins.
op haar laatst-en verjaardag gegeven had.
De pop kon de oogen dicht doen, als zij
op haar rug lag, en als men haar op de
maag drukte, zei zij een woord, dat veel
op „Mama" geleek. Ze had een koffertje
met mooie kleeren, zoodat Marie haar kind
naar hartelust kon aan- en uitkleeden.
Op dien morgen, waarop Marie zich zoo
ongelukkig voelde, was Sophietje haar
kleine zusje, erg uit haar humeur, en daar
haar moeder druk in de weer was, vroeg
zij Marie met haar zusje te spelen. Marie
zei dadelijk dat zij dat erg prettig vond en
Moeder begon dus weer aan haar Duishotfc
delijke bezigheden. Maar na een poosje
verveelde het' Marie haar zusje bezig te
houden, en niettegenstaande 't verbod van
haar Moeder, haalde zij haar mooie pop
uit de doos, waarin deze gewoonlijk opge
borgen was, begon haar aan te kleeden,
maar wilde volstrekt niet, dat) Sophietje
de pop aanraakte. Gedurende eenigen tijd
keek zusje tevreden naar hetgeen Marie
deed. Maar toen de pop aangekleed was,
vroeg zij om haar te mogen hebben, daar
zij dacht, dat Mane de pop voor haar had
aangekleed.
„Mij de pop! mij de pop!" sohreeuwde
Sophietje. En in plaats van haar die te ge
ven, ging Marie hoe langer hoe meer ach
teruit en zusje begon uit alle macht te
huilen.
Moeder kwam gauw aangeloopen, daar zij
bevreesd was, dat er een ongeluk gebeurd
waa, en zij vroeg haar oudste dochtertje
wati er aan de hand was.
„Mij de popi Mij de pop!" huilde het
kleintje steeds.
Toen zag mevrouw Wouters, dat Marie
ongehoorzaam geweest was en de pop had
genomen, zonder aan Moeder te vragen of
het mocht. Moeder beknorde haar ernstig.
Maar daar er melk op het vuur stond,
kon mevrouw niet lang binnen blijven, zij
zette due Sophietje op den grond en gaf
haar Marie's pop met de vermaning er zoet
mee te Wijven zitten, toen ging zij haastig
uit de kamer.
Zoodra Moeder de kanier had verlaten,
wilde Marie haar pop terugnemen. Maar
Sophietje hield haar schat goed vast. Ze
trokken nu aan weerskanten en lieten op
eens gelijktijdig los, zoodat' de mooie pop
op den grond vieL
Dat was te veel voor Marie. Zij raapte
het ongehikskind, dat een van haar beeneD
had gebroken op, gaf Sophietje een flinken
duw en holde de kamer uit.
Het koefcte Moeder heel veel moeite
Sophietje tot bedaren te krijgen, zij moest
haar bezigheden in den steek laten tot het
haar eindelijk gelukt was het kleintje te
doen inslapen.
Al dien tijd was Marie niet naar haar
Moeder toegekomen, zij was in een hoekje
van een leuningstoel gaan zitten en deed
net alsof zij las.
Haar Moeder vond haar daar en zei:
„Ik hoop, dat je pop niet kapot 5b?"
Marie barstte in tranen uit en bekende
haar Moeder, dat zij haar zusje een duw
had gegeven, terwijl Sophietje toch vol
strekt geen schuld had aan den val van de
pop. Toen ging zij haar kind Men om haar
Moeder te laten zien, hoe het mee stond.
Moeder was er erg bedroefd over en zei
tot Marietje:
„Kindlief, ongehoorzaamheid is een
boom, die gewoonlijk bittere vruchten
draagt. Als dit ongeluk een goede les voor
je is. dan zal ik er geen spijt over hebben.
Zie eens, ongehoorzaamheid, zelfzucht en
wreedheid zijn drie gebreken, die met
elkaar in verband staan, zooals je dat van
morgen zelf ondervonden hebt, laat; nu je
pop maar liggen. Ik zal ze zoolang in mijn
lade opbergen, en als ik den tijd heb, zal
ik zien of ik de pop kan maken. Laat dit
j je een les zijn en doe voortaan, wat je
i ouders je zeggen, al begrijp je niet altijd,
I waarom iets je geboden of verboden wordt.''
Van dat oogenblik af begon Marie te be
grijpen, dat een ouder zusje vriendelijk
moet zijn voor haar kleinere broertjes en
zusjes, en haar Moeder steeds moet helpen
door het verrichten van kleine diensten, in
plaats van Moeders taak door kibbelen
moeilijker te maken.
Daarboven in de bergen lag het land der
berggeesten. Daar hield zich ook een reu-
zengeest op. Die stond op een goeden
avond rustig zijn pijp te rooken, terwijl zijn
dochter aan zijn voeten lag en voortdurend
met de beenen schopte, waardoor er groote
brokken .van de rotsen afvlogen en dan
langs den bergrand naar beneden vlogen.
„Kijk eens, die aardige poppetjes, bene
den, vaderze ze, op de menscKen wijzend
daar beneden in het daL „Wat krioelen ze
grappig door elkaar en wat zijn ze bont
gekleed; rood en blauw en groen en geel,
en één is er heelemaal van goud. Die is al
erg mooi! Mag ik die hebben, vader?"
„Dat zal toch moeilijk gaan, kindje; want
dat is net de Prinses; zie je niet, hoe st
allemaal voor haar buigen en haaf eer be*
wijzen V'
Maar het reuzenkind werd toen heel
stout en ongeduldig en zei: „Nu, als ik ze
dan niet mag hebben voor een tijdje, dan
gooi ik haar dood met een rotsblok!" En
reeds begon ze weer te stampen met de
krachtige voeten, dat de grond er van
dreunde.
„Nu, wacht dan, liefje; als je mij werke
lijk belooft, dat je ze na een halfuurtje zoet»
weer terug geeft, dan mag je ze even heb
ben," verwende de reuzen vader zijn doch-!
hertje. En hij blies een dikke, zwarte rook-,
wolk uit zijn pijp in den koninklijken tuin
en hupte zich gelijktijdig naar den grond,'
waar hij L'et fijne teer© prinsesje, met liwee
.vingers mee naar boven haalde.
Toen ze echter hier aanwam, waa ze be
zwijmd van de doorgestane angst en ook
van de plotselinge verandering van lucht en
Ket duurde eenigen tijd, eer ze weer bij-,
kwam. Maar toen zette ze het op een loo-
pen 1 zoo vlug als haar beentjes haar maar
dragen konden.
„Neen maar vader, kijk eens! daar.
springt ze wegZoo iets leuks, heb ik nou
nog nooit gezien!'' brulde het' reuzenmeisje. j
„Toe, mag ik ze niet houden, lieve Paatje?'*'
En zonder verder het antwoord af te wach
ten, greep ze leet Prinsesje en stak het:
verder zonder complimenten in den zak l]
Daar zat het arme menschen-vorsteukindj
nu gevangen in de duisternis, in gezelschapi
.van een regenworm, die Kaar wel een slang'
leek, zoo lang was hij, een grooten uitge-
liolden steen, die de reuzin tot vingerhoed,
diende, een paar centen, zoo groot als tafel-!
borden; en dat alles sprong 'en danste op
en neer in den zak onder het gaan, dat het
Prinsesje voor eenige meerdere veiligheid,
maar in den vingerhoed kroop. Eindelijk!
zette het meisje zich' neer op het grasperk
in haar vaders tuin om daar in alle rust
en vrede te spelen, met haar lief nieuw
popje, toen de vingerhoed ongemerkt uit
haar zak rolde en onder een rozenstruikj
terecht kwam.
„Waar is mijn lief, lief menschen-popje
nu?" vroeg de reuzin zichzelve af, terwijl
ze als een wanhopende m haar zak rommel-'
de, maar haar kleinen schat niet vond!
Toen zette ze een keel op, zóó vreeselijk.^/
dat ons Prinsesje weer in onmacht viel.
„Wat is er dan toch, mijn eigen kleine',
meid?" kwam reuzenvader dadelijk nader-]
bij gekomen: wat scheelt er dan aan, hè?"'
„Nou is mjjn klein koniogspopje weg en;
ik had het nog al zoo voorzichtig hij mij ge-:
W>
Year «ie vlnehteHngen gold het dus niet
Bonder, nog eens alle krachten aan te wen
den; hadden re maar eenmaal het Meisomo
edand bereikt, dan waren se geborgen;
want dit waa zeer uitgestrekt; met Tele
bnewchon en garotten, waar zij ziofa dus mak
kelijk ergens verschuilen konden
Het zou wei een harde dobber zijn, want
gij werden nu onmiddellijk o»p de hielen geze
ten door vier vijandige booten, die als de
beste zeilers en uitstekend bewapend den
anderen wat vooruitgegaan waren en zich
alvast zeker rekenden van de overwinning
Het was nu tien uren in den ochtend en
het eiland lag nog maar een klein eindje
af. De vervolgens waren nu echter zóó dicht
bij, dat ze reeds met speren begonnen te
worpen. Op bevel van Prins Mahore brand
den zijn manschappen nu ook los en of
schoon de negers, niet al te best schoten,
de kogels van de blanken, den Prins zelve,
en Ben-Ah waren altijd raak en richtten
groote verwoestingen onder de dichte mas-
an der vijanden. Zoo bereikten ze het
eiland, sleepten de booten een weinig op
het strand, opdat die niet als speeltuig
der golven werden weggedreven en vlucht
ten toen in het dichte kreupelhout.
Paoia landde °°k weldra en het was
haast een onbegonnen strijd: deze laatste
beschikte toch over honderd tachtig weer
bare mannen terwijl Mahcure er slechts twee
en twintig beaat; vijf waren er al door
speer worp en bezweken.
Zooals reeds gezegd is, dit hadden de
blanken echter voor, dat al hun schoten
raak waren! Zoo leed Pania dus giroote
verliezen en had ten laatste slechts honderd
twintig man over, waarom hij het dus be
ter achtte voorloopig althans den strijd
te staken en eerst- een paar honderd man
hulp te laten aanrukken.
Ofschoon hij inwendig woedend was,
moest hij zich slechts vergenoegen met de
booten der vluchtelingen in bezit te nemen.
Hijzelf zou met eenige vaartuigen op het
eiland achter blijven en de overige zond
hij ieder met twee roeiers bemand naar
Bukowa terug, om de gewenschte verster
king te halen. Dan hoopte hij den ge
vaarlijken vijand toch zoo nauw in te
sluiten, dat er geen ontkomen aan was,
en om te verhinderen dat de stoutmoedige
Mahore zich soms een vlot mocht bouwen,
om op die manier toch te ontvluchten, zond
hij spionnen "uit, die de plaats moesten
verkennen, waar de vluchtelingen rich op
hielden en tegelijk hun handelingen moes
ten gadeslaan, terwijl hij de achter gebleven
booten, met sterke roeiers bemand, op
eenigen afstand van het eiland, op en neer
het kruisen, opdat de blanken toch vooral
niet ongemerkt zouden ontsnappen. Over
dag konden de vluchtelingen ukm
ondernemen, daar was Pania zeker van,-
maar als het donker was zouden ze zeker)
hun kans schoon zien, als hij ze niet duchtig!
bewaken liet. Met dit doel had hij dan ook
die booten nog achter gehouden. Voor het
oogenblik was het intusschen van het groot-!
ste belang de vijandelijke schuilplaats te
ontdekken, opdat hij dan later in donker,.)
tot den aanval zou kunnen overgaan.
Een der verkenners kwam dan ook ai.
spoedig terug met de tijding, dat zij ziohj
in een kleine bocht van het eiland schuil'
hielden en daar overal wachten hadden uit
gezet. Ook had de spion gezien, dat zij be
zig waren, los in het water liggende boom-'
stammen aan elkaar te hinden.
„Het is zooels ik gedaoht heb", mompel
de Pania. „Gedurende den nacht willen se.
het eiland verlaten en gelukt het hun dan,i
de kusten vuil TJsiea of van B&sindja te be
reiken, dan zijn zij gered, want als we ze
daar willen aanvallen, dan zullen ze een- j
voudig de aldaar wonende kustvolken tegen
ons opzetten. "Was de versterking nu maar
hiei, maar toch verwadht ik ze helaaa met,
vóór middernacht."
In alle gevallen besloot Pania de vlucht
der vijanden te verhinderen totdat zijn boo
ten teruggekeerd waren Een tweede,
spion kwam nu terug met het beridht, dat
hij zekerheid had, dat Prins Mahore de aan-
voorder was der vluchtelingen. Tot nog toe
was dit slechts een giasing, maar nu Pania
er van overtuigd was, prikkelde het zijn
eeiaiubtg zoowel als rijn hebzucht, om den