De geschiedenis van een ijdel jong-
mensch en een klaplooper.
Anekdoten.
Nieuwe Raadsels.
Gil Bias was een arme Spanjaard die bij
zijn oom aan huis was opgevoed, en die in
het volgend verhaal zelf aan het woord is
terwijl hij zijn avonturen vertelt:
Op een goeden dag zei mijn Oom
tegen mij:
„Hoor eens hier, jongen, je bent nu al
zeventien jaar, dus het wordt nu tijd, dat
je wat vooruit komt in de wereld. Ik zal je
naar de universiteit te Salamanca sturen,
en daar moet je dan maar studeeren, tot je
in staat zult zijn j ezel ven te onderhouden.1
Hiermee gaf hij mij een handvol duoaten
en het afscheid van mijn oom was dan ook
roerend 1
Zoo kwam ik te Penaflor aan en ging
daar een vrij goed l otel binnen waar ik een
omelet bestelde, die ik juist smakelijk
wilde gaan opeten, toen er een vreemdeling
ep mij afkwam, die zoowat een jaar of der
tig zal zijn geweest, en op zij een lang ra
pier droeg. Hij kwam onmiddellijk op mij
af en begon allerlei vleiende taal: dat ik
het sieraad was van de plaats waar ik van
daan kwam en of de waard wel wist wat een
schoone geest hij herbergde onder zijn dak,
dat mijn goede naam zich al mijlen ver ia
de rondte verspreid had, enz. enz. Ik kon
er geen speld tusschen krijgen, en, jong en
onervaren als ik nog was, voelde ik mij
zeer gestreeld in mijn ijdelheid, en liet mij
alles maar aanleunen. Als tegenbeleefdheid
bood ik hem toen een avondeten aan en hij,
van zijn kant, was nu te zeer gevleid, door
deze hooge onderscheiding hem ten deel
gevallen, en ik verzeker U, dat hij er wat
aan deed, zoowel eten als drinken, ging
naar binnen, met een vaart, een betere
zaak waardig, en toch vond hij nog steeds
gelegenheid, om daar tusschen door de lof
redenaar te spelen, en telkens, nu eens op
mijn vader, dan weer op mijn moedor, dan
weer op mijn oom te drinken 1 En de
waard, die zich heel goed scheen te ver
staan met den vreemden snaak, kwam nu
aangeloopen en zei:
„Ja, nu heb ik nog iets heel fijns, een ge
bakken forel, maar dat valt zoo maar niet
onder ieders bereik 1"
£n onmiddellijk nam de vreemdeling nu
weer het woord en sprak:
„Voor den jongen man, dien je hier de
eer hebt, in je hotel te zien, is niets te goed
en te fijn I Yat je, hij behoort als een Prins
behandeld te worden!"
Dat antwoord leek mij, en ik gaf den
waard een teeken, maar onmiddellijk op te
komen met zijn gebakken forelIk kan II
niet zeggen, dat ik er zelf veel aan deed,
De mannen, die tot het gevolg van den
Sultan behoorden, werden onmiddellijk ge
dood; de vrouwen gespaard, maar oo!k zij
werden bedreigd, dat haar hetzelfde lot zou
treffen, ais ze zich niet doodstil hielden.
En toch zou haar angstgeschrei waarschijn
lijk niet vernomen zijn, daar buiten, zóó
vreeselijk was het geluid van donder- en
hagelslag.
Maar, Marengo, waar was die! In den
schrik en verwarring van het eerate oogen-
blik, had die zich uit de voeten weten te
maken en Mahore begreep ook heel goed,
dat het maar ongewenacht tijdverlies zou
zijn, om verder onderzoek naar den Sultan
in te stellen. Van veel meer belang zou het
zijn zoo gauw mogelijk beslag te leggen op
de munitie en geweren, diebier in deze
vertrekken geborgen werden. Maar dat viel
erg tegen; want alle geweren, die Marengo
bezat, waren in handen van de veertig ge
weerdragers, zoodat Mahore besloot die zoo
gauw mogelijk te gaan opzoeken. Hij was
zeer goed op de hoogte gehouden, waar die
krijgslieden waren, vóór het onweer begon,
dat nu intusschen even plotseling ophield,
aJs het begonnen was. Hij was het ook ge
weest, die tweedracht had laten zaaien tus-
Bchen de krijgslieden van d.n Sultan, maar
het was hem niet gelukt ze tot den op
stand to bewegen.
maar mijn dikke gast des te meer, die zorg
de wel, dat de schotel leeg kwam
rJadat hij dan eindelijk voldaan was,
stond hij op en gaf mij nog de volgende
waarschuwing
„Hoor eens hier, mijnheer ,U is nog zoo
jong. en daarom acht ik mij verplioht uit
dankbaarheid voor het genotene, U ren
raad mee te geven op uw weg:
„Wees voortaan op uw hoede tegenover
mensehen die U zoo met loftuitingen over
laden. Gewoonlijk hebben dio niet veel
goeds voorDitmaal is U er nog goed afg-v-
komen en kost het U slechts een maal eten,
maar het kon wel eens gevaarlijker worden
"En daarmee keerde hij mij den rug toe en
liet mij verbluft en ontnuchterd achter I"
Inge*, door A de FEcluse,
Links.
Een dienstmaagd die' niet lezen kon,
ging echter trouw ter kerk met haar kerk
boek bij zich. Op een Zondag, vergezelde
Laar vriendin haar naar de kerk. Ze sloeg
haar boek open en deed of ze ijverig las.
De vriendin wilde met haar mee lezen en
zag dat ze het boek onderst-boven hield
„Ge houdt het boek verkeerd," fluisterde
zdj haar toe. „Ja, dat weet ik weV' zei zie,
nik lees altijd zoo: ik ben links.
Ingez door „Sneeuwwitje^*
Op een uitrekening.
Spellebaas op een Hollandscho kermis:
„Komt maar binnen, 't kost maar een dub
beltje; soldaten vijf cent en kinderen ook
half geld 1"
Twee jongens leggen ieder 2j cent op ta
fel en willen naar binnen gaan. Spellebaas:
„Hei, hei, 't kost een stuiver."
De jongens. „Ja, maar wij zijn solaatan-
kinderen."
Op school.
Onderwijzer: „Hoeveel tanden heeft een
mensch?"
Slimme Pietje: „Een heele mond vol!"
Ingez. door „Kleine Zeeofficier."
Moeder: „Wat doen jullie met dien
wekker, kinderen?"
De Prins besloot dus zoo geruischloos
mogelijk de buksdragers te overvallen en
hun de wapenen te ontnemen, toen hij- van
buiten-af een dof, steeds toenemend geraas
hoorde, wat hen deed besluiten zoo spoedig
mogelijk met de zijnen uit 't paleis terug te
trekken. En dat bleek maar goed ook, want
reeds kwamen er eenige boden vooruit, die
de onverwaohtsohe tijding brachten dat
Pania terug gekomen wa3 met de helft
van het leger.
Dit was als volgt in zijn werk gegaan:
De Duitschers hadden zich meester gemaakt
van Ugogo en nu ook hun aanvallen tegen
Umjamwesi gericht, maar de koning van dit
groote rijk had onmiddellijk vol angst, den
vrede aangeboden met veel opoffering mij
nerzijds, in den vorm van kudden vee en ko
ren. En zoo was Pania niet veel meer over
gebleven, dan maar kalm weer terug te
koeren met zijn troepen, die hij juist zou
aanvoeren on Umjamwesi te ondersteunen.
Sultan Marengo moest nu maar zien, hoe
hij het met de overwinnende partij der
Duitschers zou klaar spelen.
Mahore vond het nu maar geraden zich
met zijn handje-vol aanhangers naar een
der Bumbidda-eilanden terug te trekken;
echter niet naar dat gedeelte waar ze zich
oorspronkelijk schuil gehouden hadden,
Fredei'ik: „Jets been slaapt moe, on nu
dat willen we er mee wakker maken.
Ingez. door Arie de Jong.
Onder schooljongens.
Als wij onzen meester goed kwaad ma»
ken, krijgt hij altijd roode ooren. Bij ons
op school is 't andersdaar krijgen wij ze.
Dame (tot ouden boer): „Wat zeg je,
tachtig jaren oud en in al dien tijd nooit,
ziek geweest?"
Boer: „Neen, dat ging niet; wij hadden
hier in 't dorp geen dokter."
Ingezonden door „de kleine Zeeofficier".
L
Mijn geheel bestaat uit 16 letter» en be*
vindt zich bij Maastricht.
5, 6, 7, 8 is een jongensnaam.
4, 13, 7, 10 is een vloeistof.
4, 2, 3 vindt men op Banka.
15, 9, 13, 11 is een meisjesnaam.
12, 7, 1 is een vrucht.
14 is de lScïe letter van h»et alphabet,,
Ingezonden door „R°sa Fluweeltje".
II.
Zoek uit eiken regel den naam van een
visch.
Men moet boter bij de visch hebben.
Ik zal maar spoedig naar huis gaan.
Hebt gij een goeden maaltijd gehad.
Frankrijk is een republiek.
Wij krijgen ellk,v de helft.
Ingezonden door Cath. v. Iterson.
in.
1, 2, 3, 4 geeft vlekken
Die zrijn naar niemands wenach;
Toch is de vloeistof zelve,
Zeer nuttig voor den mensch.
Gij schrijft een lekker vruchtje
Met 5, 8, 9. 10.
Een een 5, 6, 7 werkt steeds,
Bij 'fc vuur, dat kunt gij zien.,
3, 1, 2 wordt gevonden.
Beneden aan 7t gezicht.
Onderlinge Correspondentie.
Wie heeft voor mij 11 Lente-plaatjes. De
nummers zijn: 116, 123, 124, 126, 137, 129,
131, 133, 138, 141 en 144. Ik geef voor elk
plaatje 2 Ceris-plaaijes (stadsgezichten) of
een ander mooi plaatje. Men mag nemen
naar verkiezing.
Mijn adres is: J. Massaar, Siebddstnaat
No. 36.
want daar had Pania beide uitgangen van
ontdekt. Eén ding stond ten minste vast,
n.l. dat de eilanden den volgenden dag
weer overstroomd zonden worden door
vijanden, waait Sultan Marengo zou na
tuurlijk, al wat in zijn vermogen was, doen,
om de gevaarlijke nachtelijke gasten te la»
ten achtervolgen.
Mahore ging dus dezen keep veel Zuide
lijker, en dacht dat hij onopgemerkt was
gebleven, maar dat was misOnmiddellijk
bij aankomst had Pania vernomen, wat er
dien nacht op het slot had plaats gevon
den en zonder dralen was hij toen in boo»
ten de vluchtenden gevolgd; eerst weer den
bekenden weg uit, naar de eilanden en toen
hij daar niets vond, was hij toevallig een
bewoner van Bukowa- in zijn bootje tegen
gekomen, die den Prins gezien had en ook
de richting had waargenomen, waarin hij
verdwenen was. Daar de man met zijn le
ven in stond voor de waarheid zijner woor
den, twijfeld© Pania er niet aan en door
den verrekijker kon hij nu ook gemakkelijk
de vluchtelingen onderscheiden.
Nu werden behalve alle zeilen, ook nog de
roeiers aan het werk gezet en bliksemsnel
gleden de booten over het water. Ze had
den ze nu al zoo ver ingehaald, dat d©
Prins ze zelfs zonder verrekijker zag.
(Wordt vervolgd.)