De roode griffel. FEUILLETON. De zwarte Prins. pmiiiiTBTffriTTnï- SciEM Ba3 ül Viermaal rijn tam. intge- Sfakt, HU tres hij er juist mee klaar, es Bad san cpiderwijzanea er eem groote F door-: Ëazet an je begrijpt, wat dat roggen wik Jüe tota Bl weer font, Kotert," zei ze, we bent aan etofute jongen, en nis je ze daten ksar waar Biet goed doet, dan ga ja Sm dem kloek an krijgt yen middag niets yart Bat dessert. BahartB gezichtje betrok, Ër kwamen w feriamdera te voarêohgn en één ér van drup pelde op rijn lei en maakte er een groots vlak. Aotert zette de punt van zijn grif-, fel in da droppal an maakt» er. aan soort jjaU Jteesfcar van. Er viel wear esnj droppel, weer een plasje ein Boibart maakt» ar ook een zeestar van. Hij begon juist wat vroolijker te worden pn deed zyn best otm een derden traan uit rijn aogen te persen, toen juffrouw Walter op dreigenden toon zei: jjiabeart, als je nu niet dadelijk die som pvermaakt, dan zet ik je in den hoek." Het was een van de verschrikkelijke, lange deelsommen, die jullie pok wel kent. Zij kruipen als een slak over de lei en zij willen maar nooit uitkomen: je weet wel, hoe plnagachtig ze zijn! Bekert zuchtte diep. Hij zat aan een bi- ïeltje dicht bij het venster van de school kamer. Juffrouw Walter zat dicht hij hem en aan den anderen kant zat Willy, zijn zusje, die haar sommen af had, zooals ge? wponlijk. De juffrouw had haar gezegd, dat zij een bloem mocht teakenen en dat Zij dan naar den tuin mocht gaan, waar de vogels zongen en het gros zoo mooi groen en zacht was en alles scheen te roe-; pen: „Kom maar buiten! Kom maar hup ten F' Maar Robert kon niet naar buiten gaan, om dat zijn som niet af was. Een doosje griffels lag op de tafel naast Bern. De griffels waren halverwege met mooi groen, rood, blauw en geel papier; .beplakt. Hoen Bobert mlet een diepe zucht weer aan zijn som begon, om te zien, of 206 op 125. ging, hoorde hij hij was er zeker Wan, dat hij het hoorde een pieperig stemmetje .uit het doosje komen. Kon dat heusoh waar zijn? Hij luisterde eta legde zijn oor op hét deksel. Ja, hij koorde het nu goed, ean klein stemmetje Weerklonk, dat aan een der griffels toebe hoorde. Het was een roode griffel, die heel Wacht, maar heel verstaanbaar zei: „Probeer mÜ-'! Bobart keek de juffrouw en zijn zusje ga|n, maar zij hadden het stemmetje niet geboord. Willy zette juist haar hoed pp om naar den, tuin te gatn en juffrouw Walter zei: „Robert, ik laat je hu alleen werken, over tiesn minuten kom ik terug om' te Zien, of dan je som af is." Bobert wachtte tot zij weg waren en nam toen heel voorzichtig de roode griffel uit het doosje en zei beleefd: „Zeg mij wat je bedoelt!" De griffel begon weer te spreken. Bo-: hert Zag er. geen mond, geen oogen en geen hens aan, maar toch sprak ze en haar- stem metje klonk als het gepiep van een krekel. „Probeer mij," zei ze, „wannear je met mij schrijft, dan zal ik de sommen voor je maken en goed ook, maar je most mij twee dingen beloven." „Hoera F' zei Kohert. „Maar," piepte de griffel, „wil je my plechtig beloven, de twee dingen, die ik je vraag, te doen?" „Ja," fluisterde Bobert. „Duister dan eens. Ten eerste moet jé met ernst willen en ten tweede moet je nooit driftig worden." „Dat beloof ik," zei Bobert. „Nu, wil je deze som voor mij maken?" „Probeert mij," hernam de griffel. Bobert pam ze op en in een oogenblik Zag hij, dat hij natuurlijk niet 206 op 125 kon deelen en dat hij een cijfer moest bij, halen. Waarom had hij dat niet vroeger bedacht? Wat een vriendelijke griffel 1 Ze vloog over de lei en ia een oogenblik was de som klaar! Juffrouw Walter kwam bin-: nen en zette een groote G door de som; Bobert mocht zijn hoeken wegbergen en naar den tuin gaan. Op zekeren morgen stapte Bobert met zijn linkerbeen uit bed en kwam zeer uit zijn humeur in do leerkamer. Het hooi lag op het veld te drogen en hij hunkerde er naar om er dn te ravotten, maar juffrouw Wal, ter haalde hem in huis en dat maakt» hem knorrig, zoodat hij do belofte vergat, die hij aan de rood» griffel gedaan had. De juffrouw schreef eeu som op de led en Bobert nam de griffel uit het doosje, maar in plaats, dat ze evenals den vorigen keer over de lei vloog, kroop ze er over en alle cijfers, die zij zette, waren ver keerd. Hij stak de griffel in zijn mond, maar trok ze er met een ruk uit, toen hij ge hoorde piepen: „Zuig niet op mij, akelige jongen, of ami ders wérk ik heelemaal niet!" Gij kunt n voorstellen, wat er nu ge? beurde. Toen de som af was, fronst» juf, frouw Walter haar wenkbrauwen en zette een groote, dikke P er door en toen ge, beurde het verschrikkelijkste. In plaats van de lei, zooals gewoonlijk, met zijn vinger uit te vlakkep, trok Bobert een groote streep door d» som van het eeae einde van de lei naar het andere; hij trok uit 'allo machit, omdat hij erg uit zijn humeur was en de (roode griffel knarste vroeselijk, ïdo Vrew selijk, dat de juffrouw en Willyde oort-j| dichtstopten en ziedaar de griffel lag go? broken op de led, totaal gebroken! „Wal ben je toch een ondeugend», slots dige jongen!" riep de juffrouw uit; maai- Bobert viel voorover op de lei en begon te huilen, want hij wist, dat de vriendelijks griffel hem nooit meer kon helpen. Nu zal ik jullie eens eeu geheimpje vers tellen. Wanneer je ook zoo'n doos met grif fels bezit, die halverwege met schitterend^ groen, rood, blauw of geel papier beplakt Zijn, en .als je alleen maar de twee beloften -wilt nakomen, die Bobert niet vervulde, dan beloof ik jullie, dat, of de griffel kan spreken of niet, ze de sommen goed voca; je z-'l kunnen maken. Het slot onder den grond. Er was eens een arm muzikant, die zijn kostje ophaalde met fluit spelen in de om* sikeken van Rome. Hij speelde zóó mooi, dat er op eenmaal een fee te voorschijn kwam, die hem vroeg: „Wil je met mij trouwen en dan in mijn slot onder den grond komen wonen?" „Ja, ja 1" sloeg de arme muzikant dade lijk toe. Ze schoof een ring aan zijn vinger en on middellijk was hij nu prachtig gekleed, maar verzocht zijn xooverachtige bruid, nog even turug te mogen naar de aarde, om daar afscheid te nemen van al zijn vrien den en bekenden. 4 De fee stond dit toe, gaf hem een gouden koets, met twaalf vurige paarden, en daar reed het heen, pijlsnel 1 Daar kwam ook de jonge Koningin van het land aangereden; ze stond verbaasd over die prachtige equi page, waar de hare nog niets bij was en vooral door den bevalligen jonkman, daan in de koets en ontbood hem aan het Kofi Daar werd de ex-muzikant nu weer zoo zeer getroffen door de vele pracht, en bo vendien voelde hij zich hier boven aarde toch beter thuis, zoodat Kij de schoone ko ningin nu ten huwelijk vroeg én zich om zijn feeën-bruid maar verder niet zou bekom meren. Terwijl hij echter zijn aanzoek deed,, veranderde hij plotseling weer in den armen muzikant, die hij weleer was en ontzet riep de schoone Koningin nu: „Wat is dat voor een leelijke, vieze bedelaar l Gauwl jaag hem weg uit mijn paleis 1" Toen probeerde de arme muzikant weer ai te dalen naar bet feeën&lot* maar dat kon hij nergens meer vinden 1 En tot straf voor zijn ontrouw bleef hij nu zijn leven lang de arme drommel, die hij eerst geweest was en verdiende met fluit spelen een zuur stuk brood. v Maar qp bevel van den Sultan bleven rij toch weer: rijn pijnen waren nog verergerd em dos viel aan geen aftocht te denken. Marengo wist wel, dat de negers er toch heel onverschillig onder waren, of hij nu meeging of niet. Nu Pania maar eenmaal .weg was, sou het gevaar ook geweken zijn. Dus bleef de helft van het leger achter en leidde een makkelijk leventje, op kosten Van dan Sultan. De veertig buksdragers moesten eliken nacht op het voorplein van bet paleis waken. Wat Marengo aan moed ontbrak bezat bij weer des te meer aan sluwheid. Hij dacht bij rieihzelve nu zoo: Mislukt de veld tocht tegen de Duiteabers, wat altijd nog mogelijk was, dan zou hij in alle gevallen de beste helft van het leger nog behouden hebben. En hij kon dan ook gemakkelijk weer -vrede sluiten met het Duitsch gezag, want hij was persoonlijk niet tegen hen in 't weM getrokken. Zoo waande hij rich nu aan alle kanten geborgen, want, was de zege nu aan den kant der verbondenen, dan had hij bun im- mecs een leger tec hnlpe gezonden en was, tegenover hen, dus ook alles in orde. In de stemming der buksdragers was evenwel eenige verandering gekomen. Eenige onbekende negers, zeker krijgslie den uit de afgelegenste hoeken van het rijk, sloten zich heel dikwijls bij hen aan en dan kwam menigmaal het gesprek op de twijfelachtige dapperheid van den Sultan, die, zoo genaamd ter wille van riekte, ach ter was gebleven met de troepen, en intus- schen braaf feest vierde met rijn onmid dellijke omgeving. Eindelijk kwam er bericht van Pania, die den Sultan dringend uitnoodigde zoo gauw mogelijk met de andere helft van het leger te volgen, want de Sultan van Ugogo had nu al eens de nederlaag geleden, nog eer de verbondenen hem ter hulp waren gesneld waardoor zij allen dus aan een dreigend gevaar waren blootgesteld. Zoo was het dus net gegaan als Marengo gehoopt had. Den Duitschers zou het nu heel veel waard zijn, als hij hun bijviel en zoo'n kleinigheid, dat hij die karavaan had laten plunderen, zou d.-i.Ti niet eens ge teld worden 1 Dat werd dan licht door de vingers gezien te meer daar niemand het eigenlijk bewijzen kon, omdat de gevange nen toch niet meer aanwezig waren. Maar onder de achter gebleven krijgslie den on vooral onder de toch al ontevreden buksdragers, had die tijding een heel an deren indruk gemaakt. De nieuw aangeko- menen deden al wat in hun vermogen was, om die morrende stemming nog aan te wak keren, en den haat tegen den Sultan te doen ontvlammen. Zoo kwam er een van die heftige regen, dagen, waarbij de regen in stroomen neer viel, de bliksem zich onophoudelijk deed hooren, tussohen alles door en het voor de buksdragers dan ook een onmogelijkheid was buiten te blijven, zoodat rij in een der hijgebouwen gevlucht waren. De Sultan hield weer een van zijn slemppartijen en die eindigden altijd daarmede dat de hof houding voer eem groot deel beneveld was door den sterken drank. De negers in de bijgebouwen waren in diepen slaap geval*! leu en ook de wachten vóór de poorten van; het paleis hadden het niet langer meer,' kannen uithouden en waren gevlucht in de omringende hutten van bun bekenden. Daar buiten soheen steeds de woede der elementen riah te verdubbelen. Plotseling schoot daar een bliksemstraal neer, die in een ommezien alles in lichter laaie zette. Tegelijkertijd vertoonde rich daar Mahore op den drempel van het ver trek, waar de Sultan met de zijnen gezeten was. Hij hield de knote in de band en werd op de hielen gevolgd door rijn aanhanger».

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12