Sponsen als dieren.
DE PEST.
Vrouwenhaar als handelsartikel
VIOOLTJES.
het eerst in haar leven zoeken haar lippen
don mond van hem, dien zij bemint, en in
het onmetelijke heelal, in de blauwe^ zon
nige hiclit, hoort Fernando eindelijk do
woorden, waarnaar hij zoo vurig verlangde
V,Ik heb je lief!"
Magda heeft het hem tocge>roepen en op
heteclfde oogenblik 'heeft zij de armen uit
gestrekt eai is weggevlogen, dieper
rteéds diep or.
Het gouden valscherm hangt' nog altijd
aan don ballon, die hoogcr stijgt Weer een
kreet van ontzetting; een tweede mensclm-
bjik lichaam daalt sneller en sneller, de jou-
go vrouw achterna......:.,....,
't Ie nog geen honderd jaar geleden, dat
•ponsen als dieren herkend zijn. Eerst om
streeks 1835 toonde dr. Grand door een
proefneming aan, dat het in elk geval le
vende wezens rijn en dat er een zeer eigen
aardige waterstroom in hot lichaam van een
delende spons rondgaat; een beweging, die
te gelijk aki vocdings- en adembaüngs-
riaoom beschouwd moet worden. Die proef
is niet zoo heel moeilijk tc nemenalthans
toot meppollen, dio aan zee wonen. Ook
wei daar, waar het in sommige zoetwater-
ph^Bsen bruin ziet van zoetwatersponsen;
'fjjp oude, dood© rietstengels zijn. in
ém vfobraomer dikwijls omgeven door een
geeü^btdiné gelei-achtige laag van levende
5ïS2F®n-
.Wfljn# «xyn spons in een flesoh overge-
feaoht, aoodat een gedeelte tegen den wand
rost, dan is het met een loup waar te ne
men hoe er een stroom uitgaat. Die uit
gaande stroom is aan te toonen door zeer
fijao indigo in het water te brengen; met
kracht wordt dit een oogenbhk later door
de spons uitgespoten.,
De allereenvoudigste spons is 'een klein
napje of bekertje, dat met zijn Onderzijde,
rijn voet, vast zit op een steen van den
bodem of een waterplant. De wand van dit
bekertje gelijkt in zooverre op eiken beker-
wand, dat er een binnen- en een buitenvlak
ós, die de „stof', waaruit de wand bestaat,
begrenzen. Alleen is die stof bij zoo'n pri
mitief sponsje geen zilver, glas of een ande
re. dood© materie, maar een levende, gelei
achtige stof. Er is evenwel nog een bijzon
derheid, dia in den regel microscopisch
ldein is. De wand van een sponsdi erbëker-
fcje is geperforeerd. Een groot aantal gaat
jes in den Buitenwand correspondeeren met
.sen ander aantal, die aan den binnenkant
uitkomen; er zijn dus kanaaltjes, die van
buiten voeren naar het binnenste der holt©
van den sponsbeker. Door die kanaaltjes
dringt voortdurend een stroom van water
.naar binnen era alles loost in een bpker-
faolte*; de zijwand van de kanaaltjes
echter neemt zuurstof en voedsel op uit het
passeerende waiter. Dit is heb primitieve
type van de sponsdieren, die daarom ook
wel poriedieren of poriferen geheeten wor
den.
Iet® eamengesfcelder zijn de sponsen ge
bouwd, boj welke het bedoelde kanaaltje
niet reoht doorloopt, maar ongeveer hal
verwege een verwijding vormt, die met een
kfolk of een sluiskamer is te vergelijken; De
wand-en van deze blaasjes of kamertjes
hebben uitsluitend de taak overgenomen
rit het doorstrooinend water de stoffen
Voor de voeding, en misschien ook de
runrstof voot de ademhaling, op te nemen.
Er is dus meer specialiseering te bemer
ken.
Ook nog in ander opzicht; de stroom
wordt door het oponthoud in de kamertjes
verzwakt; maar er is voor gezorgd, dat to
veel stagnatie belet wordt; en bovendien,
van dat oponthoud wordt partij getrokken
voot de voeding, een aantal cellen in den
wand van dio kamertjes hebben een aan
hangsel gekregen, dat in het waterkainértje
liangt. Het is een zweepdraad, die het wa
ter voortdurend rondslingert, zoodat de
wandoeRen er alle mee in aanraking komen,
«a dia bei welliob» tevens voortjaagt.naar
do holte van den beker. Die kamertjes
worden dan ook zwee-p-kamertjes genoemd.
Nog iets samengestelder wordt de bquw
van een spons diertje, wanneer dc kanaaltjes
in den wand zich vertakken en er veel meer
zweep-kamortje in zijn; zoodat deze meer
onregelmatig in den wand komen te liggen.
Maar het principe blijft hetzelfde; het
voedsel voerende water dringt door den
buitenwiind naar binnen en wordt daar met
het onverteerbare geloosd in de algemeeno
holte van den beker; die doet dus als riool
of cloake dienst.
Evenals elk nog niet volkomen en vol
wassen dier, dat leeft en voedsel opneemt,
groeit het spon.sdiertjo: heb krijgt knoppen,
die zich ontwikkelen tot nieuwe sponsjes,
en deze blijvon met heb oude wezen verbon.
den. Er scheidt zich uit den wand een deel
van de levende substantie af, die den dienst
doet van huid of kurk en sponsstof, ,^spon-
gine", genoemd wordt. Er ontstaat een
kolonie van sponsdiertjes, die bij vele soor
ten van de warme zee kan aangroeien tot
rij een verbalenden omvang krijgtonze
zoetwatersponskolonies worden zelden groo-
ter dan een mansvuist.
Behalve spongine, of in de plaats daar
van, kunnen de sponsdieren nog een ande
re stof vervaardigen, die hun week lichaam
hardheid en stevigheid verleent. Zij zonde
ren inderdaad een geraamte af.
Er rijn soorten, die dit ma»ken van kiezel;
audere, net als de gewervelde dieren, van
kalk. Tot een beenderengestel komt het
evenwel niet, de beentjes n.;men den vonn
aan van naalden, haken, ankers, knotsen,
dreggen, spietsen, visohangels, klosjes, ja,
wut niet al? Het is een ongelooflijke rijk
heid van vormen. Wel zijn enkele tot bun-
dols vereeiiigd en regelmatig geplaatst;
maar werkelijke geleidingen ontbreken.
Het skelet vaa een spons valt evenwel niefl
altijd uiteen zoodra het weeke deel van
het dier vergaat.
Bij ons gaat tegen den winter de kolonie
to niet, moor vóór dien tijd hebben zich
winterknoppen gevormd, die door een harde
sponginehnid, met kiezel-naalden doorvloch
ten, zijn omgeven,, en waarin zich ook nog
aardig gevormde klosjes (aropbidisken) be
vinden.
Uit deze winterknoppen kruipt in het
voorjaar weer een nieuwe spons te voor-
sohijn.
Behalve zoo vegetatief, plant zich de
spons ook voort op de gewone dierlijke wij
ze, door eieren. De eieren worden bevrucht
door spomialozoïden, in andere oellen van
het sponslichaam gevormd. Daaruit komen
geen onbeweeglijke, vastzittende' spon
sen voort, maar diertjes, die er volstrekt
niet op lijken. Het rijn haast microscopisch
kleine larven, die zich vrij kunnen bewe
gen, door middel van trilharen rondom hun
mondopening. Een poos zwemmen zij rond
in de sloot, door den plas of in de ondiepe
zee tusschc-n de wieren. Als hun tijd geko
men is, zetten ze rich vast roet bun mood
tegen een plant, een wrak of ecu doode*
rietstengel; tegenover den mond vormt zich
eon nicuwü opening, dab wordt de cïoake-
riiimtc of de bovenbedoelde bekerholte.
Hun fijfjo verdunt zioh tot een bekerwand,
wordt geperforeerd cn de sporis is weer tc.
herkennen.
Bij soorten nu, waar de kiezel- of kalk-,
vorming zoodanig in haai' werk gaat, dat
een, om zoo te zeggen, gevlochten en ver
groeid skelet ontstaat, blijft dit ook bestaan
nadat de kolonio te gronde ging. En dan
blijft de algemeenc vorm van de kolonie
over, een bol, een beker, een vaas, een
hoorn, al naar de soort. Zit er veel spon
gine op, dan is het ding bruin. Is cr alleen
een zuiver kiezel- of kalkskelet overgeble
ven, dan ontstaan dio glasachtige of f ili-
graioe heerlijke fantastische vormen, zooals
de Venus-Woemenmand (Euplecbella).
Een oude roovershoed.
Ook in ons land leeft nog de naam vocvrt
van den Westfaalschen beruchten roover-
hoofdman Schinderhannes, die een eeuw
geleden gevat en in een toren van do stad
Simmera, welke als gevangenis dienst deed,
opgesloten werd.
De toren bleek echter geen veilige bewaar
plaats voor den reusachtig sterken jongen
vrijbuiter. Reeds in den, volgenden nacht
wist hij te ontsnappen. Hij verheugde zich
echter niet lang in de herwonnen Vrijheid-
Spoedig daarna werd hij weer opgepakt,
toen hij blootshoofds in den> omtrek rond
zwierf. Zijn hoofddeksel had hij blijkbaar
bij zijn vlucht in den steek moeten laten.
De vroegere gevangenis bestaat nu nog
en draagt >:og altijd den naam van Schan
de rhnimes-toren. Tegenwoordig woont er
een vreeckaam gezin in. Toen men niet Lang
geleden eenigo herstellingen aan den toren
moest verrichten, ontdekte men in een ver
borgen hoek o.a. ook een zonderlingen
cuderwetschen hoed, welke volgen® ahe
beschrijvingen, over den gTootera roover in
omloop, dadelijk als diens eigendom her
kend werd. Het is een echt hoofddeksel
voor een rooverhoofdman. De hoed is van
groen fluweel met een zeer broeden rand;
een echte Calabriscbe rooverboed. Om den
bol is tweemaal een dik-wollen snoer gewon
den, dat in kwasten over den rand afhangt
De groene kleur heeft door den tijd hier
en daar zeer geleden, In den bol ritten ver
scheidene gaten van. kogels uit ouderwet-
scho geweren, waaruit men kan zien hoe
verwoed er op Schinderhannes jacht ge
maakt is.
Behalve de hoed bestaat er nog een an
dere reliquie van den held. Het is een lang,
fraai bewerkt pistool met een geelkoperen
loop. Het is het eigendom van een boer in
een naburig dorp, in wiens familie bet van
vader op zoon is overgegaan. Bij het scbie-
tén in den Oudejaarsnacht schijnt het al
tijd nog dienst te doen.
Waar verscheen de pest heb eerst? Waar
schijnlijk in Chaldea, in de streek tusschen
de Tigris en de Euphraat, waar de ziekte
aog steeds endemisch is.
De inval in Chaldea door de Egypl'enaren
was de oorzaak van de verschrikkelijke
rtpidemie in Egypte, die onder de regee
ring van Semempses het land verwoestte.
Door de handelsbetrekkingen rqet de om
liggende landen verspreidde de ziekte zich
weldra over allo' Oostersohe landen om de
MiddeJland6ohc Zee.
Van uit deze streken heeft dc pest zich
deeds weer over omliggende landen en
soms over geheel Europa verspreid-
In 430 v. Chr. brak de pest voor het eerst
in Europa en wel tc Athene uit. Thucycides,
de beroemde Grieksohe geschiedschrijver,
beschrijft de ontlzettiug en angst der zieken,
hoe hun huid met zweren werd overdekt en
hoe hun dorst onleschbaar was.
Livius beschrijft de verwoestingen, door
de pest aangericht op de kust.en vau Afrika
nmstreoks 127 v. Chr. Na de epidemieën
van 1G6 en van 2Ö0, welke laatste epidemie
ook de oevers van den Rijn bereikte, stak
de epidemie in Europa, Azië en Noord-
Af rika voortdurend weer het) hoofd op,
overal dood en verderf zaaiend, tot het
eiDde der zeventiende eeuw.
Gedurende dc achttiende eeuw begon de
vermindering in de uitbarstingen der epide
mie in Europa.. Yan 1726 tot 17&3 heerschte
de riekte in het Oosten, in Klein-Azië,
b'yrie en Egypte, van waar de pest zich ge
durende de tweede helft der aohttiendc eeuw
in het Zuid-Oosten van Europa en in het
Zuiden van Ruslaüd tot Moskou toe ver
spreidde. Tegen het einde van dezelfde
eeuw woedde de pest in Klein-Azië en
Egypte en op de kusten van Marokko, Al
giers, Tuuis en Tripoli, waar de epidemie
een dreigend gevaar voor Europa bleef.
In de negentiende eeuw trok de pest
meer en meer uit Europa terug en om
streeks 1845 was de besmetting zoowel in
Europa als in het Oosten verdwenen. Dit
tijdperk van stilte in de geschiedenis dezer
yreeselijke ziekte duurde tot 1856.
Yan 1859 tot 1869 kwamen in het Oosten
snkele kleine epidemieën voor. Sedert dien
heeft de pest zioh daar weer uitgebreid en
tot den huidigen dag breekt) de ziekte daar
telkens weer opnieuw uit.
Er is geen ziekte, die zoo verschrikkelijk
is in haar verwoestingen als de pest. De
riekte breekt gewoonlijk plotseling uit.
Soms wordi) het uitbreken voorafgegaan
door een gevoel van vermoeidheid, koude
rillingen en hoofdpijn, met duizelingen. De
patiënt kan niet blijven staan. Zijn gelaat
neemt een uitdrukking van schrik en angst'
aan en zijn dorst is onleschbaar. Dan ko
men hevige koortsen op. Spoedig begint hij
bloed te braken en builen, puisten en zwe
ven breken over het geheele lichaam uit.
De pest' is buitengewoon besmettelijk en
is altijd naar Europa gekomen uit West-
Arië óf door schepen als in 1730, óf door
gevangenen, als de epidemie te Moskou in
1770, die meer dan 100,000 slachtoffers
eischte, óf door troepen uit de koloniën.
Hecker berekent, dat' meer dan 25,000,000
menschen door den „zwarten dood" in
Europa in 1348 uit het leven werden weg
gerukt. In hetzelfde jaar vielen in Azië
meer dan 23,000,000 slachtoffers. Sinds dit
tijdstip heeft de ziekte Europa vóór de
negentiende eeuw zelden verlaten, maar
gelijk de meeste ziekten, die endemisch
worden, verloor de pest veel van haar
ernstig en doodelijk karakter.
In 1348 werd twee derden der bevolking
van Europa door de pest; getroffen „zon
der een enkele gencziog"in 1361 werd de
helft van de bevolking aangetast, terwijl
„slechts weinigen herstelden"; in 1371 leed
een tiende der bevolking aan de ziekte,
terwijl „velen werden genezen"; en in 1382
werd een twintigste der bevolking aange
tast en „de meesten van hen genazen."
Van de elfde tob de vijftiende eeuw ver
scheen d© pest twee-en-dertig-maai in
Europ*.
In Venetië werden in 1348 voor het eerst
uitgebreide sanitaire maatregelen genomen;
Genua volgde in 1467 en Marseille in 1476.
Gedurende de vijftiende eeuw werd
Duitechland viermaal door de pest geteis
terd m 1449, 1460, 1473 en 1482.
De epidemie van 1450 te Parijs staat be
kend als een der meest besmettelijke. De
paniek was zoo groot, dat zelfs de dap
persten den moed verloren en de bewoners
p,ioh in lijkkleeden hulden om den dood af
te Wachten, zóó talrijk waren de gevallen
yan ploiseliDgen dood.
v 11
Door de onafzienbare vlakten van Eus-
sisch-Polen rijdt eon boerenwagen, bespan
nen met een Krachtig paardje. Voor op don
wagen rit de koetsier, achterop een man in
Duitsche kleeding. Verscheiden kisten en
zakken op den wagen wijzen er op, dat de
eigenaar een handelaar is.
Eindelijk heeft men weer eens een klein
dorpje bereikt. Dadelijk al bij heb eerste
huis treedt dc handelaar binnen.
Deze handelaar is een zoogenaamde
haarknipper, dio rondtrekt in het land om
Ihot haar der vrouweu en meisjes op te
koopen. Hij betaalt hun voor het haar geen
geld, maar geeft sieraden of practische
voorwerpen in ruil, die hij in dc kisten op
den wagen heeft.
In Polen dragen de vrouwen en meisjes
bijna zonder uitzondering doeken over haar
hoofd, zoowel in den winter als in den zo
mer, zoodat men \an het haar bijna niets
ziet.
Zij hebben dus geen gelegenheid met het
haar te pronken en laten het gaarne af
knippen, wanneer zij meenen daarvan
cenig voordeel te hebben.
Hot afgeknipte haar bindt de Jiaarknip-
per bij elkaar en verpakt dit dan zorgvul
dig in een bepaalde kist. Zoo trekt hij van
huis tot huis, van dorp tob dorp, totdat
hij na eeinige weken terugkeert naar het
centrum van den handel, dat is voor Rus-
sisch-Polen: Warschau. Daar verkoopt hij
het haar aan groothandelaren, en nadat hij
zijn voorraad ruil voorwerpen weer heeft
bijgevuld, gaat hij opnieuw op weg.
Zulk een en-gros-zaak heeft altijd een
massa kooplui onderweg en niet alleen
wordt Polen, maar ook Frankrijk en voor
al Bretagne afgereisd.
Odk leveren Italië, Zweden en Noorwegen,
Bohemen, Moravië, Silizië, Thüringcn en
Beieren een goede en gangbare haarsoort.
De omzet aan menschenhaar bedraagt
jaarlijks alleen in Europa al een paar mil-
lioen gulden.
Frankrijk levert zulke groote hoeveelhe
den haar, dat het niet alleen voldoet aan
de vraag in eigen land, maar dat het ook
nog voor een 400,000 gulden jaarlijks kan
uitvoeren naar Engeland en Amerika.
De hoofdstapelplaatsen voor den haar-
handel zijn Parijs cn Londen.
Er worden voor Europa evenwel ook nog
haren geïmporteerd en wel vooral uit China,
van waar men op een 60 80,000 gram on
geveer rekent.
Het Chineezenhaar is grof en stijf en
gaat niet door voor eerste kwaliteit.
Interessant is hot eens te hooren op hoe
veel hef gewicht wordt geschat van het
hoofdhaar' van de vrouw. Gemiddeld heet
dit te bedragen van 200 tot 300 gram. Hoe
fijner het haar is, des te minder het weegt,
maar hoe grooter natuurlijk het aantal is.
Terwijl men aanneemt, dat gemiddeld een
vrouw in het bezit is van 80,000 hoofdharen,
"wordt er door een Engelschen geleerde be
weerd, dat blondines 140,000, brunettes
109,000, Zwartharigen 102,000 en roodhari-
gen gemiddeld slechts 88,000 haren bezitten
16 het haar nu eenmaal in handen van den
groothandelaar, dan moet het door dezen
worden gereinigd in sodawater met ammo
niak.
Dé schoongemaakte haren worden nu ge
sorteerd, in de eerste plaats volgens de
lengte en vervolgens naar de kleur, daar de
bedoeling van deze bewerking natuurlijk
is het haar ten slotte geschikt te maken roet
den verkoop aan coiffeurs, die ongehoords
hoeveelheden pruiken, val soke krulletje^
toupets, onderhaar, enz., enz. moeten afler
veren.
Onder dc bloemen, welke in den eerste»
tijd van den verzendhandel in aanmerking
kwamen, cn rij verschilden hemelsbreed vaa
de tegenwoordige bloemen, behoorden ook
dc viooltjes. In 1865 werden van deze
viooltjes met minder dan 80,000 kilogram
per jaar geplukt; hoeveel het tegenwoordig
is, durven we niet schatten^ maar wjj
vermoeden, dat het cijfer veel meer dan ver
dubbeld is. De handel is sinds steecis toege
nomen en ook voor de vervaardiging van
parfums worden aldoor meer viooltje»
geplukt. De prijzen van voor een tiental ja.
ron en die thans betaald worden verschil
len zooveel, dat men gevoeglijk de con
clusie kan maken, dat het aanbod zeer v©el
vergroot moet zijn. Waar toch in 1895 per
kilogram boschviooltjes gemiddeld 3 tot <1
fraraks betaald werd, en in aleoht© win
ters zelfs 8 tot lf> franks, terwijl de feag-
ete prijs nooit beneden 1.50 franks gingf
betaalt men thans in de tijden van over
vloed niet meer dan 0.60 en 0.80 frank per
kilogram bloemen zonder steeL
Vroeger was Nizza de plaats, waar bosclv
viooltjes gekweekt werden, sedert 1S80 ech
ter is het'getij vcrloopen en neöien Hyèrea
en Toulouse de eerste plaatsen in, terwifl
men zioh oni Nizza meer op anjelieren,
violieren en rozen ging toeleggen.
Men rekende in 1895, dat een vierkante
meter bosohviooltjes, al naar de min of
meer goede variëteit, van 6 tot 20 franks
opbracht, wanneer de bloemen voor dén
exporthandel geplukt werden. Iedere kwa
draat meter leverde ongeveer 300 a 400
gram bloemen, zooda£ voor een kilogram
bloemen met steel ongeveer betaald weri
15 tot 50 franks, terwijl men thans 3 centi
mes ongeveer rekent voor een middelgroot
bouquetje.
Nieuw aangelegde bedden met bowh-
viooltjes beginnen reeds half Octol>er bloe
men te geven, terwijl begin Januari ook de
oudere bedden komen, zoodat de hoofd-
pluk valt in de maanden Januari, Februari
en Maart. Ieder bed blijft gedurende twee,
hoogstens drie jaren bestaan, omdat oude
re planton kleinere bloemen geven. In het
tweede jaar van hun plantentijd geven de
bedden den grootstcn oogst.
De boschviooltjes verlangen een voedza-
men bodem en een helling naar het Zuiden,
of althans een zonnige standplaats; te dro
ge en te natte gronden rijn niet naar den
wensch der viooltjes, maar mest verdragen
zij niet alleen zeer goed, doch verlangen
zij zelfs. Bij groote droogte wordt in den
zomer zoo mogelijk gegoten en in den
herfst woTdfc vaak gegierd. Schoffelen en
afsnijden' van de uitloopers wordt als nood
zakelijk beschouwd, terwijl men vroeger om
de vier jaren den aanplant vernieuwde en
na het tweede jaar niet meer goot, maar
korten m€6t tussohen de planten strook!
om te sterk uitdrogen van den grond tegen
te gaan.
Hoezeer het viooltje door de DuitecherH
in onde tijden was geliefd, kan blijken nit
een gewoonte nit de middeleeuwen. Het
eerste viooltje, dat men vond, werd aan
een paal gebonden en daaromheen maakte
men een lentedans.
Ook nu nog heerscht daar bet volksgeloof,
dat, wie het eerste viooltje vindt en o«peet,
het geheele jaar niet riek wordt.
In Saksen gaat de legende, dat Ozeroe-
bogh, de God der Wenden, die een proch-
tigen burcht bezat, bij de verbreiding van
het Christendom in een rots veranderd
werd. Zijn aanminnige dochter werd een
lief viooltje, dat iedere 1 nderd jaar slechts
eenmaal bloeit. Wie het dan vindt en
plukt, krijgt het rijkste meisje van het
land.
Rot viooltje va* de lievelingsbloem jam