Een aïonloar van Sherlock Holmes.
FEUILLETON.
De zwarte Prins.
tig, zoodat ze hem ten laatste dan ook links
tieten liggen en ook zijn meesters de han
den rail hem aftrokken: het hielp immers
niets, al den tijd, dien zaj extra, aan hem be
steedden! Egbert bleef altijd de laatste en
zat nu al twee jaren in de vierde klasse,
das met jongens van tien jaren samen, ter
wijl hij al, dertien, ja bijna veertien was
Maar toen gebeurde er in eens iets, waar
door Egbert, als met een tooverslag een an
deren jongen werd! Want bjj had een goed
hart en ofschoon hij zelf al meermalen had
ingezien, wat een ontvettend verdriet hij
zjjn ouders deed, met dat slechte leeren en
heel zijn onverschillig gedrag, had hij nog
nooit goed ingezien, van hoeveel belang
liet toch was, zich te veranderen en te ver
beteren.
Maar op een goeden dag, daar kwam de
tijding, dat zijn vader plotseling overleden
was.en dat maakte zoa'n indruk op den
jongen, dat hij een dag lang baast geen
woorden kon vinden en maar sprakeloos
voor zich uit zat te staren.
Nu had zijn moeder niemand meer dan
hem alleen 1 en hij kon nog niets, wist nog
mete!
Maar van dien dag af was hij een heel
andere jongen; het was, als trachtte bij het
verlorene weer in te halen, ten minste hij
werkte, met een ijver en een volharding,
dat hij nn in den korten tijd van drie maan
den meer geleerd ha 1, dan in al de drie en
twintig maanden, die hij op kostschool was
geweest I
Het spreekt, dat al de onderwijzers hem
Ha hielpen en nu ging Egbert eindelijk met
zijn zestiende jaar naar de derde klasse
H. B. S.
Hit alles, is maar geen vertelseltje, maar
het is werkelijk gebeurd en ik hoop, dat bet
navolging vindt onder enkelen mijner jeug
dige lezers of lezeressen, die tot nog toe
op schooi niet al te best werkten.
Niet elk geval behoeft daarom even tref
fend te zijn; het resultaat, dat je weer ge
woon op tijd meekunt, nadat je eerst achter
Weef, ia altijd even verrassend, zoowel voor
je zeiven, als voor je oudere en huisgenoo-
teiL
Laat in den avond kwam de trein uit
Parijs te Caen aan, waar zich op dat
oogienblik het buffet in de wachtka
mer, een eigenaardig tooneeltje afspeelde.
Een reiziger, donker van uitzicht, ma
ger met een glad geschoren gezicht en
naar de laatste mode gekleed, was nau
welijks vijf minuten in de stations-wacht
kamer, toen een ander reiziger een
Geen kreet, geen schot niets verraadde
echter eenig spoor van den vijand, zoodas
Pania langzamerhand de hoop op gaf. Maar
plotseling daar klonk, diep onder den grond
en ver van den ingang af, een woest ge
schreeuw. Ijlings ging Pania. daar met een
troep strijders op af. Daar kwamen hun al
anderen tegemoet geloopen, in vollen
draf.
„Het water rijst! redt U1" klonk het
angstig uit den mond der vluchtenden, die
de anderen vóór zich uitdrongen.
En zoo was het inderdaad
Buischend en bruisend kwam het water
aangestroomd, het heele gewelf vullend.
In woeste vlucht trokken allen den uitgang
tegemoet. Maar waar, in welke richting
wias die eigenlijk? Het geschreeuw der
krijgslieden en het lawaai van het was
sende water vervulde de onderaardscbe
ruimte en het was Pania, die intusschen
rijn tegenwoordigheid van geest niet' ver
loren had, onmogelijk zich verstaanbaar te
maken. De angstige negers vluchtten in al-
stevig gebouwd Engelschm'an, die inet een
jongen van ongeveer twaalf jaar aan een
tafeltje zat opstond en op den vreem
deling afging.
„Pardon, mijnheer," zei de Engelachmaa
beleefd, „zoudt U mij eenge inlichtingen
kunnen geven omtrent den diefstal van een
diamant, die gisteren bij den bankier Gott
lieb te Parijs, heeft plaats gehad?"
„Maar, mijnheer", zei de toegesprokene
en deed een stap achteruit, „waarom ver
langt U juist die inlichtingen van mij?"
„Omdat," antwoordde de Engelschman
glimlachend, „gij bijzonder goed op de
hoogte moet zijn van dien diefstal, daar
gij zelf den diamant gestolen hebtl O,
spreek niet tegen.... Als U niets van die
zaak afwist, zoudt U niet gerild hebben
al was dit ook bijna onmerkbaar, dat moet
ik bekennen toen de krantenventer daar
even om den hoek van de deur het laatste
nieuws uitriep betreffende den diefstal,
waarvan men U beschuldigt en gij zoudt
niet spottend geglimlacht hebben, toen ge
zoo juist in deze krant laast, dat de politie
U te H&vre opzoekt, terwijl gij over Cher
bourg gaat, mijnheer Arsène Lupin!...,"
„Ik maak U mijn oompliment, mijnheer
Sherlock Holmes...."
Nu was aan dezen de beurt verbaasd op te
kijken.
„O, spreek niet tegen", zei de ander
spottend, „want wie zou zulke treffende
gevolgtrekkingen uit zulke nietswaardige
voorvallen kunnen maken als de beroemde
detectieve Sherlock Holmes?"
„Galinar, de inspecteur van den veilig
heidsdienst, al vast niet, die U langs den
eenen kant achtervolgt, terwijl ge langs
den anderen kant ontsnapt, op weg naar
Amerika", zei Sherlock Holmes, „want hij
was het werkelijk. Die arme Galinar, wat
houdt ge hem toch voor den gek 1"
„Hen en alle anderen die mij achtervol
gen...."
„Slaat dat misschien ook op mij?"
,,'t Zou kunnen!"
„Het zij zoo. Ik wil U evenwel niet da
delijk gevangen nemen, dat zou te gemak
kelijk zijn. Ga dus naar Parijs terug, want
terwijl wij samen zoo gezellig babbelden,
is de trein voor Cherbourg vertrokken. Ik
geef U vier dagen om Uw zaken te regelen
en viermaal vier-en-twintig uren van dit
oogenblik af, leg ik beslag op' U."
Voordat hij deze zaak onder banden nam,
om deze weddenschap te winnen, moest
Sherlock Holmes alle bijzonderheden van
den diefstal kennen. Waar kon hij beter
ingelicht worden dan bij den veiligheids
dienst? Den volgenden morgen ging hij
naar het bureau van Galinar, die dien nacht
natuurlijk onveriohterzake, uit Havre was
teruggekomen.
Ie richtingen, en wierpen in hun wanhoop
de fakkels weg, en het half duister, dat
hierdoor ontstond, vermeerderde nog
slechts de algemeen© verwarring.
Een heel klein aantal slechts volgde
Fania, die veel kalmer dan de rest, den
rechten weg zocht en dien ook vond. Toen
hij den bewusten, overbrugden afgrond be
reikte, raakte het water hun reeds tot- de
heupen. Maar toch kwam hij er uit, met
zijn trouwste volgelingen. Waar zouden nu
echter de overigen zijn? Te redden waren
ze zeker niet meer, want het water stood
al tot aan den ingang, en de planken dre
ven er weg, zoodat de uitgang heeLmaal
niet meer bruikbaar was.
Pania liet daar een wacht achter en pro
beerde toen de tweede grot. Ook hier klonk
hem het ruischen van het water tegemoet,
maar bij' nader onderzoek bleek, dat hier
het water juist terugtrok. De moedigsten
onder de negers waagden zich even daar
tinnen en ondervonden nu, dat ze er wel
tot de schouders ingingen, maar dat de
vloed toch wel te doorwaden was. Pania
trok er ook binnen en nu waren zij in de
grot, die Mahore en Holo een tijd lang be
woond hadden, maar die nu Diets bijzonders
meer scheen op te leveren. Toen viel het
een der negers in, eens met een fakkel langs
den wand te lichten. De kreet van verwon-
Er was op dat oogenblik niemand dan een
bejaarde klerk op het kantoor.
„Mijnheer de inspecteur is ihernaast", zei
bij beleefd tot Sherlock Holmes, „Als mijn-,
heef even wil plaat* nemen, dan aal ik hem.
eren roepen."
Hij wees den detective een leuningstoel
aan, waarin deze kalm ging zitten, nadat
hij een groot valies van geel leder naast-
zich had neergezet, waaraan hij bijzonder
gehecht scheen.
De klerk ging naar de deur,, die achter
den stoel van Sherlock Holmes was. Hij
bleef daar één seconde staan, glimlachte
even en... krak- daar slaat het bovendeel
van de leuning naar voren, bedekt den
mond van den detective, terwijl de poo
len en armleuningen zijn voeten en armen
omklemmen. Met een sprong wierp de klerk
zijn grijze pruik in de hoogte, rukte den
valschen neus af en stond daar voor Sher
lock Holmes als Arsène Lupin, Toen liep
hij naar den hoek van de kamer, rukt daar
een gordijn weg en daar ziet de detective,
den inspecteur Galinar tegenover zich zit-|
ten, juist zoo als hijzelf in een leuningstoel'
gevangen.
„Nu, kunnen de heeren over zaken spre
ken", zei de handige dief.
Twee minuten later stond hij buiten be-_
vrijd van zijn tegenstanders en vast beslo
ten handig partij te trekken van dit buiten-,
kansje.
Langzaam gaat het valies open en wiel
stapt er uit? Fred, de zoon van Sherlock
Holmes.
Zijn vader die op alles bedacht is, heeft:
hem voor Ue zekerheid meegebracht.
Fred maakt vlug zijn vader en den inspec-i
teur los, die oogenblikkelijk het bureau j
door een geheime deur verlaten, want Lupin
heeft de andere deur afgesloten.
Dienzelfden avond was de handige dief j
zoo brutaal zieh in een der drukst bezochte i
restaurants van Parijs te wagen. Hij dacht I
er niet aan. dat Sherlock Holmes en zijn:
zoon er ook kondén zijn, Fred als een hulp-
keilner, terwijl Holmes bij den ingang stond.
Daar kwam Galinar met zijn agenten
aan. Hij kon niet meer ontsnappen. Een
politi©fluitje weerklonk en de agenten wier
pen zich op hem.
Maar wat gebeurde daar? Een wervel
wind deed de agenten op en door elkaar
vallen en Lupin maakte zich uit de voeten.,
Hij had door middel van een vernuftig'
werktuig dezen wind veroorzaakt.
Hij was do r een deur van het personeel
ontsnapt, terwijl Fred en zijn vader op de
gewone wijze de zaal verlieten.
Galinar was het spoor van den dief bijster
geworden, maar Sherlock Holmes had zidü
niet zoo gauw in de war laten brengen. Hij
had inderhaast^ een stukje papier opge-
dering, dien hij uitstiet, riep nu ook de an
deren nader.
„Wat is er?" vroeg Pania.
,,'t Schijnt dat hietr treden rijn uitgehou
wen in de rots, die naar boven naar een
opening voeren," antwoordde dezelfde ne
ger, die bijgelicht had.
„Dat klopt!" zei Pania, „want boven in
den rotswand bevindt zich ook een opening
op die plaats, die groot genoeg is, om een
paar menschen tegelijk door te laten."
Juist maakte hij zioh gereed die trap op
te stijgen, toen er luide kreten werden ver
nomen van af den ingang der grot. En te
gelijkertijd doorwaadden verscheidene ne
gers het water dat den doortocht zoozeer
belemmerde.
„De Sultan laat u weten, Pania, dat gij
zoo gauw mogelijk met uw krijgslieden
naar Bukowa moet terug keeren," sprak
de eeret kamende.
„Terugkeeren? Maar dat is onmogelijk!"
riep Pania. „Ik ben immers juist de vluch
telingen op 5t spoor en dan zou ik ze weer
kalm moeten laten ontsnappen?"
„De Sultan laat u zeggen, dat gij on
voorwaardelijk alles in den steek moet
laten, en onmiddellijk terugkeeren Het is
dringend noodigt" sprak nu ook de tweede
bode.