ZO N D AG5BIA D5 1EID5CH DAGBIAD De naam „Bockbier." RECEPT. ALLERLEI, Ko. 15638. 11 Februari. Anno 1911. lil 4 6 -ê A1A T£®ZR3HA3S6ERS. dan met haar prooi weg, om die te verorbe ren, en dé pelikaan schijnt te doezelig te zijn, om recht te begrijpen wat, er ge beurd is. Men zou allicht denken, Öat de pelikanen eindelijk wel'eens wi.'s zouden worden en gaan bedanken voor de familiariteit, die de zeemeeuwen aan den dag leggen. Doch daarvan is niets te bespeuren en nog altijd kan men een menigte van hen op de koraal riffen van Florida zien zitten, die zich dag in dag uit door de slimme zeemeeuwen laten. verschalken. "VVij, Hollanders, liebbon niet die ver maardheid als bierdrinkers, welke onzen Oostelijken naburen toekomt. Er wordt hier en daar wel veel bier gedronken, maax het is toch geen voliksdrank. Alle mogelij ke drinkers'uit diverse landen vinden hier recht van bestaan. Wij zijn min of meer cosmopoliet op drinkgebicd. Tenzij men ons het bittertje als volksdrank toekent, zooals eenige jaren gpleden bij een groot internationaal con gres, in het buitenland gehouden. Ais cu riositeit vond iedere vertegenwoordiger den drajuk van zijn volk naast zijn couvert. Bij 't bord van den geachten afgevaardigden van Nederland prijkte een glas met ,,oudo snik". Maar om bij het „bier'' te blijven, de geschiedenis van hett aloude en overal be kende Bockbier zal men wel willen hooren. Volgens oud-Duitsche kronieken dan was bdj een feest aan het Hof in Brunswijk, een strijd ontstaan tusschen keurvorst Maximiliaan van Beieren en den hertog van Brunswijk over de goede hoedanigheden van het Münchener en Beiersch bier. Het geschil, zoo werd beslist, zou door een weddenschap opgelost moeten worden. Bij een feestmaaltijd werden den keurvorst zes kannen Münchener voorgezet, terwijl de hertog van Brunswijk een gelijke hoeveel heid Beiersch naar binnen zou slaan. Wie na deze prestatie het stevigst op zijn bee- nen stond, diens bier had het gewonnen. Na het leegjen <Jer bierbokalen bleef de (keurvorst glansrijk overwinnaar. Hij slaag de er nog in, op cén been hinkende, een draad door het oog van een naald te ste ken. De hertog van Brunswijk viel bij de eerste poging om zich van zijn zetel te verheffen, tegen den vloer. Maar hij wilde het nog niet opgeven en kreunend ver klaarde hij door een bok omvergestooten te zijn. De Beierseho bierbrouwers gaven na dien dag hun brouwsel den naam van Bockbier". En zoo is deze wereldbekende biersoort aan haar beroemden naam geko men. Verzorgen van voeten in den winter. Men moet in de eerste plaats zorgen voor een goede bedekking van de voeten. De kousen moeten nat" ïiijk van wol zijn; toch moeten ze niet te dik genomen worden, en heel verkeerd is het, twee paar kousen over elkaar aan te trekken. Het leer vaD de echoenen behoeft ook niet dik te wezen en wollen of flanellen voering is overbodig. Wel is het :.an te bevelen om dikke zolen te nemen of losse zooltjes van stroo er in te leggen; bij nat weer kan men overschoe nen aantrekken, die echter, zoodia men thuis is, uitgetrokken moeten worden. De schoen mag niet nauw om den voet sluiten, daar dit den bloedsomloop belemmert. Ook is het dragen van kousebanden, af te ra den. Bij sneeuw en ijs is het aan te bevelen om de schoenzolen van oude lieden met een soort Lak te bestrijken om het uitglijden te beletten. Dit. lak maakt men op de volgende wijze: 50 gram kolophonium laat men een paar dagen in een eetlepel terpentijn op lossen, de oplossing wordt in warm water geaet en verdund met één eetlepel benzine en zes eetlepels spiritus; mét een watje of penseeltje strijkt men het mengsel op de zolen. j De huid kan gehard worden, door avonds koude voetwasscbingen te nemen vóór het naar-bed-gaan. Oudere of bloed- arme personen kunnen de voeten afwisse lend met water van 15 gr. en van 35 gr. wasschen. Ook kan men met de voeten in een bad van 35 gr. gaan zitten, terwijl men de heenen met water van 15 gr. begiet. Het is aan te bevelen om in een verwarmde ka- mer dagelijks een tijdje met. bloote voeten to zitten; al is dit in den beginne ook vreemd, toch zal men er spoedig den goe den invloed van ondervinden. Indien men deze wijze van verzorging toepast, zal men in den winter zelden last van koude voeten hebben. Wiener Schnitzel. 1 KG. kalfslappcn, 10 gr. zout, 80 gr. boter, 1 ei, paneermeel, schijfjes citroen, eenige (kappertjes, ansjovis, kalfsveb. Bereiding: Wiener Schnitzel zijn kleine, dunne lapjes kalfsvleesch, grooter dan kalfsoesters. Zij worden netjes rond afge sneden, geklopt, gewasschen en ingewre ven met het zout. De boter in een koeken pan laten smelten, zonder dat zij bruin wordt, daarin de lapjes kalfsvleesch leg gen en ze, onder telkens keeren, op een matig warm vuur g^ar, maar rriet bruin, laten worden. Het vleesch moet wit van Öcleur blijven. Zoodra de lapjes gaar zijn, ze wentelen in het ei, dat met een paar lepels water geklopt is, en daarna in pa neermeel. Intusschen het kalfsvet in een ijzeren potje zoo warm laten wordeD, dat er een blauwachtige walm afkomt en daar in de Schnitzel bruin laten worden. Iedere Schnitzel daarna versieren met een uitge- tand schijfje citroen, zonder pitten, een halve, geweekte en opgerolde ansjovis en eenige (kappertjes. Ook een snuggere! School opziener (de tklas ondervragend) „En nu, jongens, wie heeft „Lucifer"- ge schreven!" Bang jongetje: „Ik hob 't niet ge daan, meneer!" Schoolopziener (denzelfden avond tot den burgemeester van het dorp)„Leuk geval vandaag! Ik ondervroeg een klas, en vroeg aan een jongen wie „Lucifer" ge schreven had en hij antwoordde huilerig „Ik heb het niet gedaan, meneer!" Burgervader (na luid en lang ge- Iaeh): „Ha, ha! Die is goed! En de kleine aap had het natuurlijk wèl gedaan!" Uit een muzie k-o atalogu s „Yertrouw haar niet" voor twee gul den. „Ik zou niet altijd willen leven" zonder begeleiding. „Kom waar mijn lief te droom en ligt'' in fraai versierd omslag. „Daar was een visschersmeisje" in drie stukken. J e (kunt 't nooit wete n..... „Bemin uw naaste gelijk uzelve", zei de dominee met grooten ernst. „Thomas", fluisterde een dame tot haar man, die aan den anderen kant naast een mooie, jonge weduwe zat, kom mee, dit is geen plaats voor jou." Afbetaling. Patiënt: „Dok-1 ter, ik ban de rekening niet dadelijk befca^ len. Kan ik misschien een doel van de sonf afbetalen ijl arbeid?" Dokter: „Mogelijk wek Wat ben je?" Patiënt: „Orgeldraaier... Ik wil met plezier eiken dag een uur voor uw huis ko men spelen." Verbetering. Vrouw; „Man, over twee maanden vieren wij onze zilveren bruiloft." Man: „Je bedoelt: „Jouw vijf-en-twin- tïg-jarig regeerings-jubilcum. E n (k e I- en meervoud. Op de meisjesschool werd de vervoeging der werk woorden behandeld1. De meisjes zeiden één voor één opIk werk, gij werkt, hij werkt, wij wérken, gij werkt, - zij werken... ene Eten, drinken, slapen. ,Wij kussen, gij kust, zij kussen." „Ja, maar nu bet enfkelvou<l ook." „Er is geen enkelvoud, juffrouw!" riep( Grietje; ;,om te kussen moet men immers met zijn tweeën zijn!" Het loopt storm in het tentje. Buiten' staat dan ook een heer met een zeer hoo- gen en zeer glimmen den 'hoed en enorme, zwarte snor, Uit te leggei.: „Dé voorstelling begint! Haast u, dames en heeren Gaat de wonderbare Afrikaan, sche hyena zien. Ze meet veertien voet van het puntje van 'r neus tot het eindje van haar staart en ook zoo denzelfden, afstand, terug, makendo samen acht en twintig voet Zwart of wit. Een soort verloo- pen genie beweerde: „Ik gebruik nooit een notitieboek; als ik wat onthouden wil, schrijf ilf 't op mijn manchetten." „Met (krijt?" vroeg de ander, met een veelzeggenden blik op de manchetten. Een auteur dicteerde zijn nieuw© novelle. Bij de passage „O, mijn aanbiddelijk kind, aanvaard de bekentenis, die mij op d© lip-! pen brandt, dat ik niet zonder u kan Ie-: ven; maak mij gelukkig; kom en deel mijn lot en wees de mijne tot de dood ons, scheidt", hield de knappe, jonge dame, die, als machineschrijfster dienst deed, op en vroeg blozende: „Moet dat ook worden op geschreven, evenals het andere?" Kalm. Een man, die op een plezier reisje was, 'kreeg het volgende telegram van zijn vrouw: „Ons huis geheel afgebrand. Kinderen en ik ongedeerd. Kom dadelijk thuis." Hij dacht even na en schreef toen eer briefkaart ,Ik ben heel blij, dat jelui er zoo goed afgekomen zijfc. Waarom zou ik thuis ko-i men, nu er geen huis meer is? Ga met de kinderen bij mama in en wacht kalm, tot' ik terug ben." „Heusch, vrouwtje, dat kan zoo niet langer. Onze kleerenrekening is f200 hooger- dan verleden jaar." „Maar, manlief, dat zijn toch gemeen schappelijke uitgaven." ,,'fc Is waar ook, ilk heb er een das van f 0.50 bij." Wenk, Ceremoniemeester (aan het diner, tot een spreker, die zich heeft aangemeld)„Wilt u nu uw toost al uitspreken, meneer, of zullen we de lui nog. wat laten genieten?" hoover: „Je geld of je leven!" Slachtoffer: „Hoor eens, man, jo J mag me doodsohieten als je er 'ust in hebt, j want ik ben al heelemaal uitgeschud. Ik heb pas mijn huishouden van een gemaskerd bal thuis gebracht." Bo over: Het is in orde, meneer 1 Ik be grijp het! Ga maar door."- «Ti if; «{i:r TÏ-» «iri •'JasvfË&a 'V VAN HET 'V Zit hij niet op zijn kantoor, dan zit hij in het koffiehuis of in de sociëteitTe dik- vijls slaakt een vrouw die verzuchting', wanneer zij in vertrouwen bij een vriendin, die zwijgen kan als het graf, liaar hart sens uitstort. Zij zegt dat niet om kwaad te spreken van haar man, o neen maar het is haar een behoefte om aan zoon vriendin eens te zeggen, hoeveel verdriet het haai' doet-, dat haar man zoo onhuiselijk is, en dat hij bovendien nog durft zeggen, dat hij g-een tehuis heeft- Is het niet onbillijk,, en onrechtvaardig om zoo- iets ie zeggen, als men, zcoals zij, op een der beste standen een geheel huis bewoont? Zij wil toegeven, dat zij soms niet plei- zierig gestemd is, dat zij wel eens al te driftig is. Dat komt door die onhebbelijke dienstboden, door die on gezeglijke kinderen. Iedereen doet ook het' zijne om het haar lastig te maken. Daarom hoeft haar man icch niet altijd in het koffiehuis to zit ten hij moest zieh schamenToen zij pas getrouwd waren, was hij heel «anders. Hij is van lieverlede een ui tl oo per geworden en durft volhouden, dat het haar schuld is. 't Is meer dan erg! Mijnheer sluit, na een dag van ingespan nen. werken, zijn kantoor; hij mankt geen haast om weg te komen, want het is al zooveel dagen slecht wear geweest in huis, dat hij ook nu niet veel hoop hoeft op zonneschijn. Met loome schreden nadert hij zijn woning, steekt met een zucht den sleu tel in het slot dor voordeur. Hauw olijks staat hij in de huisgang, of hij hoort de kijvende stem zijner vrouw: „Maak dan t-cch voort, Marie! Is het eten nog niet klaar. Mijnheer zal dadelijk thuis konven. Ik dank er voor om altijd, door jullie schuld, onaangenaamheden met mijnheer te hebben. Luie schepsels zijn jullie- Allo, toe', vooruit F' Een wolk trekt over het voorhoofd van den man en hij denkt: Wat heeft mijn vrouw toch een onaangename stemhoe is het mo gelijk, dat ik dat vroeger nooit heb op gemerkt „Ma!M-a-a! maatje!" gilt een kind uit de binnenkamer. „Wat is er nu weer?" „Ma! Maatje! Henri plaagt me'. ,,'t Is niet waar, ma, Piet stompt me". „Och, stoute jongens! Weest toch eens een ©ogenblik stil. Mina! Mina-a-a.a! Waarom ben je niet hij de kinderen! Mina-a-a!" „Nu nog mooier," gromt de kindermeid, die de trappen komt afstormen. „U stuurt me zelf naar den zolder, om...." „Jij hoort bij do kinderen. Zijn hun handjes gowasschcn Go weet, mijnheer is ex op gesteld. En heb jo ze wat opgeknapt voor het eten „Maar, mevrouw, hoe kan ik nu „Mal Maatje, kom nu toch. Piet stompt zoo 1" „Je hebt te doen wat ik zeg, versta je, anders zoek je maar een anderen dienst.... Stil dan toch, jongens/- Mina pruttelt binnensmonds en brengt de weerstrevende kinderen ter reiniging in dc slaapkamer. Mijnheel* blijft con oogenblik, met den huissleutel in de hand, op de vloermat staan. Hij heeft grooten lust dadelijk weer heen te gaan; maar waarheen? Na,ar een restauratie Neen, dat is toch wa,t al to dwaas. Als men hem daar zag, zou men den ken. dat zijn vrouw op reis was of „O bon je daar eindelijk. Je komt weer zoo laat roept, mevrouw, met een scho tel in de hand: uit de keuken komende, hem. te gemcet. Brommig antwoordt hij „Ja, 't is wat Iaat geworden op hét kan toor." „Ja, dat kantoor heeft -het altijd gedaan,, dat kantoor is toch iets," en als zij hem voorgaat naar do eetkamer, bromt ze: „Jij komt nooit op tijd,"' „Dag, pa!" zegt ecu klein meisje, dafc, met een menigte speelgoed om zich heen, op don grond zit te spelen. „Dag, Marietjc.... Goede hemel, kind, wat een rommel!" „Ja, ik heb wel honderdmaal gezegd, dat ze op moest ruimen, maar ze doet het nietvoor mij doen dc kinderen niets ze hebben geen respect voor hun moeder." „Dat is jo eigen schuld, dan moet j-c ze maar beter onder appèl zien te krijgen/' pruttelt mijnheel*, die knorrig wordt over do ongezellige ontvangst in zijn woning- „Onder appèl! Onder appèlJa! Jij hebt mooi praten,'jij bent den gcheelen dag de deur uitJij hebt er geen last van, maar ik zit ei* mee en aan die meiden heb je niets, totaal niets.... Daar, zio nu. Mina heeft dc glazen, en de mossen weer vergeten. Mina! Mina-a-a.a „Mevrouw?" „Kom eens hier?" „Mevrouw, ik wasch dc lianden van do kinderen". „Hoor je mij niet? Kom oogenbliktélijk hier." Mina komt en vraagt kalm: „Wat idieft u?" „Je hebt dc glazen en de messen weer vergeten." „Dat is wol mogelijk, mevrouw, het zout vat en het mosterdpotje staan er ook nog niet; dat komt, omdat u me yan het tafel dekken afriep, om naar den zolder te ,/t Is goed, ik heb je opmerkingen niet noodig, doo wat jc moet doen cn houd verder je mond. Ga naar do keuken on zeg, dat Marie opdient." Als de meid vertrokken is, veroorlooft mijn heer zich te zeggen „Hoe kun je toch altijd zoo opspelen, 't is onverdraaglijk om aan te hooren; zeg het toch bedaard en fatsoenlijk." „O, zoo, ik ben zeker niet fatsoenlijk, hé. O, 't is mooi om dat van je man te hoe ren: ik zou liet nog liever zeggen als de kinderen ei* bij zijn." „Dag, pa! Dag, pa!" roepen een paar kleine jongens, die met nog vochtige handjes binnenkomen en aan tafel gaan zitten. „Dag, jongens „Allo, jullie servetten voor, stoute jon gens, doe dam toch wat ik zeg. Hierzoo, pak aan, onhandige groot© lummel...» ZOO.Ü." Hef middagmaal wordt opgediend. Hoewel goéd - toebereid, smaakt het mijnheer niet. Hij is ontstemd cn heeft een alleronaange naamst gevoel, dat volstrekt niet beter Word'-t door de verhalen, waarop zijn vrouw hem onder hét eten onthaalt- ,,Nu liebben ze boven op zolder weer een. ruit gebroken, die vervelend© meiden, cn' de schoonmaakster doet het, geloof ik, expres. Ik heb den slager ook zijn congé gegeven', die brengt het vleesch nooit op tjjd èn'durft me nog brutaliseeren op den koop' toe; loop jij toch eens bij hem aan en 'zèg hem, dat zoo iets niet te pas komt-" 't Is natuurlijk, dat de stemming niet vrcnlijkeT wordt, vooral niet als mama ein delijk zegt: L „Hoor eens, jij moet de jongens eens goed onderhanden nemen; ik kan ze niet moer rogeeren, ze hebben op de logeerkamer het behangselpapier afgescheurd.' Mijnheer bekijft, om haai* prestige te bè- warén, do jongens. Een schreeuwparty is het gevolg er van. Eindelijk is het middagmaal gebruikt en de echtgenoot is in stilte verheugd, dat het zoo ver is. f 'Eén middagslaapje doet hij niet, omdat nefi gewoonlijk eenige malen door huiselijk rumoer, gekibbel van dc kinderen of kwesties van mevrouw met Jiaar dienstboden ver-, stoo'rd wordt. Hij drinkt koffie met een knorrig gezicht en kijkt met verlangen naar de klok, of liet nog geen tijd is om weer naar zijn kantoor te gaan of naar het kof fiehuis. Zoo Iaat mogelijk keert hij tot zijn penaten terug. Zulk een echtgenoot heeft geen thuis en wordt door zijn vrouw onhuiselijk. E©n tegenhanger. De dag neigt ten einde. De kantoorboe ken ziju weggelegd. De brandkast is ge sloten en met het geld, de wissels of de protesten van met-betaling sluit ook de koopman, die zijn plicht als echtgenoot kent, de zorgen, die hem kwellen, achter stevige sloten en grendels. Do kantoorjas, mét het stof van den dag er op, wordt weggehan gen. Mijnheer gaat naar huis. Terwijl hij zich naar zijn woning spoedt, öntrimpclt zich reeds zijn voorhoofd en als hij, naderend, voer het venster zijn vrouw ziet "staan, die hem met; de kinderen vroolijk toeknikt, verheldert een blijde lach zijn gelaat. Daar is immers zijn huis, daar wacht hem rust en vrede na een moeilijken dag. Daar is kalmte en geluk- Nauwelijks heeft hij den sleutel in het slot van de huisdeur gestoken, of hij hoort zijn kinderen juichen „Daar is pa! Daar is pa!" En als hij in dc gang is gekomen, dribbelt hem een kleine dikzak met roode wangen te gomoot, toont hem de makke huispoos, die half gesmoord in mollige armpjes hangt, en roept: „Pa, kijk!... Poes!" Met het jongste meisje, dat op haar arm op en neer wipt en de kleine handjes naar hem uitstrekt, komt zijn vrouw uit de ka- mer; vriendelijk lacht haaj; mond pn guitig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 11