Ho. 15529.
£HlSSöH DACtBjLAD, Woensdag- 1 Februari. Tweede Blad.
Anno 1911.
Het vraagstuk van de Oorzaak der
Tuberculose in de Nederlandsche
Centrale Vereeniging tot bestrij-
ding dezer Ziekte,
Den llden Februari j.l. bad de voordracht
Van Prof. D r. D. A. do Jong, uit Lei
den te Utrecht plaats.
Zonder iets nieuws mede te deelen, wijdde
deze lang en breed uit over den Kooli-
schen bacillus en over het n u t e n
de aanwending van de tuber-
c u li ne, zoowel over de oorspronkelijke,
het mijns inziens als geneesmiddel niets
bcteekenende en gevaarlijke
middel van Ko ch, als over diens
latere nog gevaarlijker tuber culine
T. R. en de talrijke even onnutte en ten
deele even gevaarlijke wijzigingen daarvan
van Landouzy, Maragliano,
Marmorec e. a.
Microscopische praeparaten had hij niet
meegebracht.
Yan mijn meening werd geen woord ge-
1-ept,
Zeer fraai is wel, dat hij in den beginne
fcegt:
„dat-het tuberculose vraag
stuk in zijn geheel-en omvang
same n h angt met de eigen
schappen van den tube rkclba.
cillus, de oorzaak der tubercu
lose, met de wijze, waarop deze het
lichaam infecteert" en aan het
slot van zijn voordracht tot de conclusie
komt, „dat dankbaar dient te worden er
kend-, dat een der hoeksteenen bij de tuber
culosebestrijding is geworden de door
Koch uit zijn schuilhoeken to voorschijn
gehaalde bacillus, die nu hij onderzocht
en bekend is en ook aan het groote publiek
werd bekend gemaakt, minder ge
vaarlijk is g e b 1 oik e n, dan toen
h ij onbekend w a s."
Hoe gevaarlijk hij was, t o e n h ij nog
onbekend w a s, is zeker alleen den
heer De Jong bekend.
Niet minder fraai is, wat prof. W. N o-
1 e n, van Leiden die na het verschijnen van
mijn eerste geschrift tegen Robert
K o c h's leer- en geneesmiddel in April
1891, dat den storm ook in ons land tegen
mij deed opsteken, in het Nederl. Tijd
schrift voor Geneeskunde van 2 Mei d. a. v.
met onwaardige en beleedigehde uitdrak-
Ikingen xfan mijn adres dacht goed te maken,
wat hem aan wetenschap in deze materie
ontbrak, in zijn Voordracht in de Vergade
ring van het Dagelijksoh Bestuur van de
N. C. V. te Utrecht op 15 Maart 1908 zei-
de: (Tuberculose IV. Deo. 1908, blz.
29-64-66)
„Hef primum bij de bestrijding van be
smettelijke ziekten is alsnog steeds de ge
vonden voor de besmetting "te behoeden.
Bij' de bestrijding der tuberculose is het
niet anders.
Immerszonder t u b c r lc e 1-b a c i 1-
len geen t u b e r o u 1 o s e.
„Voorkomen de besmetting", dat moet
dus het wachtwoord zijn ook bij dezen
strijd.
De vraag, die wij hier te beantwoorden
hebben, is derhalve dezehoe kan men
de tuber kei-bacillen besmet
ting voorkomen?
Dat is toch het punt,dat allen toegeven,
dat de tuberculose door de ba
cillen onts t a a t, en dan zou het toch
idwaas zijn, om, als men de overbrenging
dier bacillen (kan bestrijden, daarmee niet
te beginnen."
Daarop echter laat hij volgen:
,,D e tuberkel-baeillen zijn
Voor den mensch betrekkelijk
v/ e i n i g g e v a a r 1 ij k" en nog wêer ,,in
tegendeel heb ik gepredikt oen betrek-
kelijk geringe vrees te hebben
.voor bacillen. lik heb gezegd,
dat zij niet zoo buitengewoon
g c v a a r 1 ij k z ij n.
Ziedaar nagenoeg hetzelfde, wat ik in
1891 verkondigde en waarom ik door hen
en huns gelijken jaren lang verketterd ben.
Derhalve al wêer tweo van mijn tegen
standers naast mij.
Eerst Fokker, die in 1892 schreef:
de 1 e v e nd e b a cil de oorzakelijke
«parasiet van de tuberculose is", maar in
1899 zeide: „dat hij al 20 jaren ach-
t^g|preen had betoogd, dat die bacil n i e t d e
foo rzaak van die ziekte i s."
Toen M. S t r a u b, do zwager van
mijn ambtgenoot O. F. A. Koch die
zich zoo verheugde, dat een gelukkig ge
sternte hem de bacillen deed terugvinden,
die hij N.B. 3 weken te voren bij de die
ren had ingespoten men herinnert zich
dezelfde vondst van Robert Koe h. M.
a. d. K. G. II S. 5. en nog in Dec. 1892
op mijn afzetting aandrong, omdat ik met
mijn vakken niet op de hoogte was doch
in Maart 1899 schreef: ,,dafc Koch's mede-
deeling betreffende de tuberouline
een mystificatie, een opzette
lijke bedrieger ij w A s."
Daarop Spronck, die, na mij
t w a a 1 f j a r e n listig d. w. z. niet in een
-openlijk geschrift of in een herhaaldelijk
bom door mij aangeboden conferentie, be
streden te hebben, eindelijk in 19 0 4 te Nij
megen gedwongen werd opénlijk front te
maken en nog twee jaar Later den 7den
Sept. 1 9 0 6 in Den Haag bij gelegenheid
van de Intern. Tub.-Conferentie, waar hij
wegens de ook aan hem persoonlijk uitge
reikte invitatiekaart, bij mijn demonstratie
moeilijk kon wegblijven, met de verklaring
voor den dag kwam: ,,dat hij het in de
hoofdpunten met mij eens is".
En nu W. N o 1 e n en D. A. de Jongl
Na de voordracht van laatstgenoemden
gaf de voorzitter D r. Pijnappel mij,
op mijn verzoek, het woord.
Jk toonde tocn^met behulp van mijn mi
croscopische preparaten, platen, teekenin-
gen en verdere documenten, zonneklaar,
zoowel de onjuistheid van K o c h's
leer, als het onwetenschappe
lijke, gevaar lij k e en onnutte van
de tuber culine-be handeling
aan.
Het vraagstuk van de oorzaak der tuber
culose wordt, om het nog eens te herhalen,
beheersohf door de volgende drie punten:
I. door het voorkomen van de
Koehsche bacillen in de tuber-
k e lor uptie, d. w. z. in de tuber-
culeuse aandoening.
II. door de reinheid der zoo
genaamde reinculturen d. w. z.
of het moge 1 ij k is deze bacillen werke
lijk kunstmatig voort te kweeken en of
dan die culturen al leen bestaan uit
bacillen en niet bezoedeld z ij n
met tuber culeuse substantie.
III. door de specifiek ziekte-
ma kend~e d. w. z. tuber ou los o
veroorzakende bet eekenis
van den gaven oruden tuber-
k e 1 en v a n d e afstervende t u-
berculcuse substantie, clie
daaruit ontstaat.
Mijn meening omtrent deze punten heb
ik ook in dit Dagblad, waarvan
de Redactie met niet genoeg te waardeeren
bereidwilligheid en waarheidsliefde niij
steeds de gelegenheid verschaft mijn mee
ning in dit vraagstuk uiteen te zetten,
waarvoor ik haar van harte .dankbaar ben,,
breedvoerig ontwikkeld.
Nu zouden cle H.H. Prof. De Jong
van Leiden, Dr. De Josselin-de
J o n g, lid van het Dagelijkscli Bestuur
der N. C. V.- en. de - secretaris daarvan, de
heer W. J. van Goïkom aantoonon,
dat de Kochsche bacillen constant en
r egèlmatigin de' tuberkels voorkomen,
terwijl ik hun al mijn .documenten, die het
tegendeel -bewijzen,, zou toonen, waarvoor
op 11 Febr. wegens het late uur geen ge
legenheid geweest was.
Hoe zij dit deden, is bekencT. Wij komen
nog even daarop terug.
Eerst het voorstel van den lieer D e
Jong met die twee helften van een tuber,
culeuse klier en dan de na veel gehaspel te
Rotterdam op 2 6 Maart d. a. v. gehou
den Conferentie met Dr. De Josselin
de J ong, D r. C. Nolen en de H. H.
Roëll eri Van G o r k o m, welke laatste
zich wel is' waar reeds den 15den Februari
weer teruggetrokken had, schrijvende:
„dat het tot niets zou leiden,
indien hij mijn aanbod aannam", maar
nu de aardigheid zoo groot zou worden, er
toch ook bij kwam evenals Roëll, de as
sistent van Prof. Spronck, die e-r
eerst inhet geheel 'niet bij genoemd ivas.
Men herinnert zich, hoe gene aldaar op
11 Februari de honneurs waarnam voor
zijn ohef, die zoo n o o d z a k e 1 ij k
naar L e ip z i g moest en ook Later 26
Maart te ,-R'Ö Ft er da m, ofschoon tijdig
door mij- uitgenoodigd, ontbrak, het beter
oordeelende, dat die anderen het maar af
speelden.
Die Conferentie van eenig'e minu
ten met al de onrust van een boos geweten
van de zijde van de heeren hun plotseling
verdwijnen, later dien Secretaris, onder.aan
de trap, om te hooren, hoe de grap was
afgeloopen en eindelijk de beide deskun
digen yan het viertal Do Josselin dc
Jong en Roëll, die daar gekomen wa
ren om E o c h 's leer te verdedigen en nu
bekennen moesten, dat zij diens oorspron
kelijk werk niet kenden.
Welk een houding
Nog herinner ik mij, hoe de laatste den
llden Februari te Utrecht bij het zien van
die duizenden bacillen in mijn preparaten
mij vroeg, of ik wel natuurlijke pre
paraten liet zien en eerst op mijn her
haalde vraag, wie hij was er waren daar
verscheidene, die mij met allerlei vragen
bestormden, doch op mijn vraag, wie- zij
waren, geen antwoord, gaven zich be
kend maakte, en die nu ook te Rotterdam
kwam om tegenwoordig te zijn bij die Con
ferentie, waarin het lid van het Dagelijksoh
Bestuur der N. C. V. Dr. De Josselin
de Jong de aardigheid uithaal-
d e met die opzet tel ij ke met dui
zenden bacillen verontreinig
de preparaten van miliairtu-
b e r k e 1 s, N. B. b ij a c u t e m i 1 i a i r-
tuberculose!
Een uiterst gemakkelijke bedriegerij, door
er eenvoudig een weinig tuberculeuss massa
uit een o p e n e caverne met duizen
den bacillen op te strijken. Vgl. Fig. I*
en O C' maar die al zeer spoedig aan het
licht kwam, niet bestand tegen de uitkom
sten van het wetenschappelijk onderzoek.
Terwijl in slechts enkele van de
uit mijn talrijke praeparaten van
miliairtuberkels .onder ba
cillen naar Parijs en Brussel meegeno
men en door de meest ervaren patholoog
anatomen en baoteriologen onderzochte
exemplaren, na uren lang onderzoek hoog
stens 6 tot 8 bacillen in elk prac-
paraat konden worden aangetoond en zoo
wel in mijn gevallen van acute
miliairtuberculose als in meer
dan 80 uit de literatuur, die ik
hun te Rotterdam toonen wildé, maar
waarvan zij niet de minste notitie namen!
of geen of slechts in zeer enkeie. bacillen,
voorkwamen, allen daarin gekomen dooi'
aut o-i ïi f e c t i e of door infectie
uiteenopen caverne in de
door De Josselin de Jong mij ge
toonde praeparaten duizen
den bacillen!
Het was werkelijk om er in de eerste
oogen'olikken verstomd van te staan maar
al spoedig, zooals ik zeide, ging het licht
op over de handelwijze van die heeren 1
Onwillekeurig kwam, toen het bedrog
mij duidelijk wa3 geworden, de gedachte
bij mij op, of aan De Josselin de
Jong die vervalschte praeparaten niet
uit Utrecht uit het laboratorium van
Spronck verschaft waren, en Roëll,
die ook in het geheim was blijkens zijn be
langstelling in Rotterdam, nu benieuwd
was, 'hoe die grap zou afloopen maar die
ook liet einde.niet durfde afwachten en na
eenige minuten met de anderen verdween.
Hiermede was van hun zijde de bestrijding
van punt I afgeloopen.
Tot nu toe is het daarbij geblevenom
punt II en III hebben zij zich niet bekom
merd en evenmin zich verdedigd tegen de
door mij ingebrachte beschuldigingvan o p-
z e 11 e 1 ij k e b e d r i e g e r ij
Wat nu het voorstel van P r f. De
Jong betreft, de heeren hadden dat zeker
op 11 Februari te Utrecht .al afgesproken.
Tegen het einde toch kwam deze daar
mede aandragen.
Eerst dacht ik, dat- hij aan de deugde
lijkheid van mijn kleiumethode twijfelde en
was verbaasd over die arrogantie, die
Spronck mij 7 Januari 1 8 9 9 ook al
had laten voelen.
Na lang zoeken kwam deze toen met één
praeparaat voor den dag, dat, indien hij
liet Sectieverslag had willen overleggen^ ze
ker ten gunste van mijn meening zou ge
pleit hebben. Hij vroeg toen, of ik nu niet
overtuigd was van de juistheid van Koe h's
leer en beweerde „dat mijn kleurmetliode
wel niet goed zoude zijn" maar toén ik
hem zeide, dat pl.m. 2 00 praeparaten in
mijn bezit het tegenovcrgesteldo leerden,
sloeg hij een anderen toon aan.
Tut dus,ver .is mijn kleurmetliode door
geen. andére Overtroffen.
Ik bezit nog talrijke praeparaten, die- na
verloop van 16 jaren niets van IiQn schoon
heid verloren hebben en reeds zoo dikwijls
de bewondering van deskundigen-in het
buitenland opwekten.
Eerst na de Conferentie te Rotterdam
wérd mij liet voorstel van den Leidschen
professor cl tijdelijk. Dio had mij op- dezelfde
wijze bij den neus willen hebben, maar, hoe
wel hij eerst mede den stoot tot deze Confe
rentie, gegeven had, het gevaar v^n ont
dekking van den toeleg ziende aankomen,
onttrok zich daaraan met allerlei uit
vluchten.
Medio Maart zond ik- de cöpie van hefr
door mij gesprokene aan "den heer Van
G o r k o m met verzoek die in het
Tijdschrift te willen opnemen, tegelijk
met de redo van den heer De Jong.
Weken verliepen. Half Juni versoheen
No. 3 van het Tijdschrift ,,T u b e r c u 1 o-
s e", doch geen van loeide er in.
Ik vroeg den heer Van Goïkom naar
de Teden. Zijn antwoord was, dat clo voor
dracht van Prof. de J o n! g als eene
afzonderlijke brochure zou verschijnen in
Juli en dat, indien het Dagelijkscli
Best u u r. mocht besluiten de door mij
ingezonden copie te doen drukken, mij
daarvan nader.kennis zou worden gegeven."
Ik schreef daarop 27 Juni aan het Dage
lijkscli Bestuur, bestaande uit- de H.H.
D r. P ij n a p p e 1 Voorzitter, P r o f. D r,
P. IC. P' el, Dr. R. de Josselin d e
Jong, Prof. D r. W Nolcn, Dr. C.
o 1 e n en den Secretaris TanGor k o m
„dat ik vertrouwde, dat dit het een zoo
wel als het andere zou. opnemen, omdat het
weglaten van liet door mij gesprokene in
die vergadering een daad van ongehoorde
willekeur zou zijn."
Desniettemin besloot -dit in zijne op
2 9 Juni j.l. voor of na de Algemeene
Vergadering, waarin alle leden present
waren, gehouden Vergadering „in zijn Or
gaan aan het door mij gesprokene of ge
schrevene gèen publiciteit te verleenen."
„I n zijn; Orgaa n," evenals D r.
R u y s o h later *jin m ij n T ij d-
schrift."
Ieder ander zou denken, dat liet het
Orgaan" der Vereeniging was en elk lid,
dat in een vergadering met toestemming
van het Bestuur het woord voert, reolit
heeft op opname daarin.
Ik riep de bemiddeling in van den len
Voorzitter van den Raad van Bestuur J li r.
S. M. S. de Ranitz, mij vleiende,
dat deze zaak dan wel in orde zou komen,
omdat op 16 Mei 1909 op voorstel van
dezen en van" het Dagelijkscli Bestuur be
sloten was, dat voor het vervolg aan het
D. B. na raadpleging van den
ee ï'S te n Voorzitter tal van spoed-
eisohende en ook minder belangrijke aan
gelegenheden ter afdoening.zouden worden
overgelaten.
Hij antwoordde mij eohteiy „dat hij er
niets aan doen kon, omdat het Dage
lijksoh Bestuur de uitgaaf van het
Tijdschrift bazorgt, en dat hij de vergade
ring daarvan op 29 Juni ook niet had
bijgewoond.
De leden van liet Dagclijkseh Bestuur zul
len hém dus met opzet wel er buiten gela
ten en in een dien middag later gehouden
vergadering dit besluit genomen hebben,
omdat het onaannemelijk is, dat het gezag
van den len Voorzitter, indien deze zulks ge
weten had, niet voldoende zou geweest zijn
om een dergelijké daad van ongehoor
de willekeur, geheel in strijd met de
leiding in een fatsoenlijke vergadering te
verhinderen.
Nogmaals den I8den Juli, een verzoek aan
den Voorzitter van het D a g e l ij k s c h
Bestuur, Dr. P ij n a p p e 1, hem waar
schuwende, dat indien het de opname wei
gerde, het zichzelf de gevolgen daarvan te
wijten zou hebben.
Hij zond mij de copie p. terug.
Er bleef nu niets anders over dan dé
notulen van de Vergadering
van 29 Juni af te wachten, die in de
Buitengowone Algemeene Vergade
ring op 25 September j .1. moesten
vastgesteld worden.
In deze Vergadering echter, waarin
behalve prof. Nolen alle leden van het
Dagelijksoh Bestuur present waren, het
de Voorzitter Jhr. de Raait? de ao-
t u 1 e n Ti 1 e fc r o o r l e e nv
Toen ik hem daarop opmerkzaam maak
te, ontving ik ten antwoord „datzulks
niet gebruikelijk was in een
buitengewone Vergadering."
Ik moest dit tegenspreken en toonde de be
schrijvingsbrief jes van de onder zijn presi
dium gehouden buitengewone Al
gemeene Vergadering van 20
December 190 8, waarin de notulen
van de voorafgaande Algemeene Vergade
ring van 2 8 J uni waren gearresteerd, en
van de Buitengewone Algemeene
Vergadering van 29 December 19 0.9,
waarin de notulen van do voorafgaande
Algemeene Vergadering van 6 Juni wa
ren vastgesteld, zoodat. er niet de minste
reden was om ditmaal denotulennie't
te doen vas-ts t ellen.
Hij voldeed eohter aan mijn verzoek niet.
Ik zei toen, dat zulks niet in den vorm
was en dat ik nogmaals Op het vaststellen
daarvan moest aandringen, omdat ik o.a.
wenschte te weten, waarom het D a g e-
I ij k s c h Bestuur wel de V o o r-
d r a c h t van den heer De Jong en
niet mijn opmerkingen daartegen, liad la
ten drukken, waarop hij zeide: „dat dit
n i e t a a n d e o r d e w a s." Ik antwoord
de ,,d a t d i t w e 1 d e g e 1 ij k aan de
or d e z o u 7. ij n," indien hij de. notulen,
zooals in elke Vergadering geschiedt, had
laten voorlezen en dat, zooals ik ook reeds
aan het Dagelijksoh Bestuur load geschre
ven, het een daad van ongehoorde
willekeur en part ij d i g h e i d
was, om aan het door mij met toestemming
van den Voorzitter gesprokene geen opna
me toe to staan, dat zulks in geen enkele
wetenschappelijke vergadering geschiedde
en dat ik aan dio handeling openbaarheid
zou geven," er niet aan twijfelende, 'dat een
dergelijke tyrannieke handeling het Be
stuur de sympathie en achting' van alle wei
denkenden in den lande zal doen verliezen."
Daarop zei de lieer P ij h a pp'el: „Het
is hier geen w e t.'e n s c h a p p q 1 ij k 'e
v o v g a d e r i n g", waarop ik -ant
woordde: „dat v/ij hier toch zeker niet al
leen kwamen om goed te eten oh te drin
ken en pret te maken."
Bevreemden kan die opmerking trouwens
niet van de zijde van den man, die, toen
hij voor het eerst gelegenheid had van
mijn documenten kennis te nemen, in 1900
op het XlIIe Internationaal Geneeskundig
Congres te Parijs, evenals de andere Ne
derlandsche afgevaardigden de H.H.
Qua n j er, fl>' u 11 c, F o k k e r, G u y e,
H u i z i n g* a, V a n 11 e r s o n, R u y s e h,
Rozensttin, Snellen en Tria
nus zich niet in het minst daarom bekom-
merde, Evenmin als P ij n a p p e 1; T a 1-
m a, P e 1, Spronc k, R u y s c li, D. A.
de Jong en. A 1 i 0 oh e n in 1 9 0 4 te
N ij itre gen en de drie eerstgenoemden
benevens W. Nolen, "Wenckebach,
B. H; Vos, Dona tli en De J o s s e-
lin de Jong bij gelegenheid van de In
tern. Tuberculose-Cbn ferentie in den Haag
in 4 9 0 6 "waar ik ondanks alle moeite
aan de discussies niet moclit deelnemen.
Ook bij mijne demonstratie in Utrecht op
II Febr. j.l. ontbrak P ij n a p p e 1, zoowel
als W. Nolen en Pel, die zich anders
hier evenals vroeger in N ij m e g e n en in
Den.Haag had kunnen overtuigen, dat
zijn bewering „zonder tuberkelbacil geen
tuberculose" en „geen tuberculose zonder
inwerking van tuberkelbacillen" allen grond
mist.
„Reeds den tweeden dag van het Congres
to Parijs was P ij n a p p e 1, zooals hij in
zijn Verslag zegt, N. Tijdschrift voor
Geneeskunde. 1800 II al dat gehol naar
de secties, waar hij toch niets te hooren
kreeg, wat hem bijzonder interesseerde en
waf hem telkens een uur of wat kostte, die
hij beter kon gebruiken moede."
Wel werden heele bladzijden gewijd aan
de feestelijkheden, die met het Congres ge
paard gingen, en werd ook een bezoek aan
Montmartre niet vergeten met de bekerde
uitspanningen le C i e 1, l'E nf er, le
Rat Mort e.a., waar de genoegens hem
zoozeer aantrokken „dat hij meer dood dan
levend op zijn bed kwam," hetgeen hem
echter niet zou afschrikken om als de vrien
den het wilden er nog opnieuw een bezoek
te brengen l.c. blz. 280.
Indien nu de 1ste Voorzitter zich dat
vaststellen va n de notulen niet
juist meer herinnerde, - hadden de H.H.
P ij n appelenVanGorkom, "die aan
weerszijden van hem gezeten waren en wel
de laatste met het notulenboek voor zich,
hem deswege zeer gemakkelijk kunnen in
lichten. Ik ben daarom overtuigd, dat' deze
willens en wetens den lsten Voorzitter ver
keerd hebben ingelicht, ten einde door
het niet vaststellen van de.no-
tulenvande Algemeene V er ga
de ring van 29 Juni j. 1. te voorko
men, dat' aan mijn tegenwerpingen tegen
de Voordracht van Prof. DeJ ong, door
opname daarvan te gelijk met die rede,
aan de weigering daarvan door het Dage-
lijksch Bestuur, evenals aan de uit die
Voordracht voortgevloeide Conferentie te
Rotterdam met die twee leden van het D a-
g e 1 ij ks c h Bestuur De Josselin,
de Jong en C. Nolen benevens
R o 11 en den Secretaris YanGorkom
ruchtbaarheid werd gegeven.
Mijn voorgevoel, dat het niet in den haak
zou zijn met de v a s t s t e 11 i n g d e r n o-
tulen, had mij alzoo niet bedrogen.
Zelfs de presentielijst van de Vergadering
op 11 Febr. te Utrecht, had de Secretaris
Van Gorlcom vergeten te laten drule
ken vóór de voordracht van Prof. De
Jong ofschoon die vóór de Algem. en
Buitengcw. Algem. Vergadering zoowel
van den Raad van Bestuur als van het Da
gelijksoh Bestuur steeds wordt gedrukt,
eco o.a. voor die van 15 Maart en 20 Dec.
1908, van 6 Juni 1909, 29 Juni en 25 Sept.
1910.
In zooverre wel jammer, als wij dan ook
wisten, wie in de Vergadering van 11 Febr.
met die onbekende vragers tegenwoordig
geweest waren.
De heer VanGorkom heeft niet vol
daan aan mijn herhaalde uitnoodiging om
voor zijn woorden: Tuberculose No. 3 van
Juni jl. blz. 280 en 291:
lo. „in hoeverre de ontdekking van
Koch aan de kennis der tuberculose ten
goede is gekomen, deze ons eerst
den waren, aard -der ziekte
heeftleeren kennen ea zonder
tu be r'ke 1-b a ei 1 geen t u b e r o u-
lose mogelijk is."
2o. „heth'eilzarae V a n d e t u ter-
culine-behandeling-, n.l. wat
deze i s, h o e z ij bereid wordt en
wat haar uitwerking is bij den
tuberculeusen 1 ij cl e r, zoodag
de toepassing daarvan dui
zenden lijders ten goede is ge
komen," zijn gronden te ontwikkelen.
Welnu, wat beteekenen dan die praatjes,
uitgesproken tegenover leeken, met al het
gezag van den Secretaris van de N. C. V.
Wetenschappelijk machtsvertoon zonder
documenten is al in hooge mate afkeurens
waardig.
Dat' het 1ste onwaar is, had hij in elk
pathologisch-anatomisch handboek kunnen
lezen, maar, zooals ik hem en zijn vriend
Nolen te Rotterdam onomwonden moest
zeggen: „van liet vraagstuk der tubercu
lose hadden zij al bitter weinig kennis."
Aan Villemin (1868) komt de eer toe
bewezen te hebben, dat aan de tube r-
culose een specifiek virus teil
grondslag ligt.
Desniettemin schreef een van de eerste
patholoog-anatomen van Duitschland,
Zie gier nog in 1878: „Wanneer men
tegenwoordig in de literatuur rondziet,
vindt men nauwelijks twee schrijvers, die
op volkomen gelijke wijze een définitïe ge
ven van hei begrip tuberculose."
Tóen ik in 1871 geroepen werd anderen
te leeren, wat de. tuberculose is, was zulks
bij de verwarring, die op dit gebied
heerschte, niet mogelijk zonder zelf proe
ven te nemen te meer omdat een reis
door Duitschland, Oostenrijk en Beieren
mij in dit opzicht niet wijzer had gemaakt.
Wel is waar werd V i 1 1 e m i n's meening
door W a 1 d e n b it r g (1869) bestreden en
meenden ook bij ons te lande T alm a en
Winkler, 1878, 1879 en 18S0, dooi' bun
proeven, waarbij zij allerlei indifferente
Bloffon, zelfs petroleum bij de
dieren inspoten, dezelfde pathologisch-
anatomiscbe veranderingen teweeg gebracht
te hebben als Villemin en kwamen zij
tot de conclusie „dat de aanwezigheid van
„tuberkels een gunstig feeken is dat voor
„een specifieke tuberkebraetstof geen rede,,
„lijko grond te vinden is" en gelukkig
„de teringlijder, bij wien zich volkomen t'tt-
berkels in de long Ontwikkelen, waar
„deze zich ontwikkelen zijn de voorwaarden
„voor tering nog niet aanwezig."
Mijn proeven, 245 in aantal, die alzóo
die van V i 11 e m i n94 en van W a I-
d e n b u r g 104 te zanten in aantal
overtroffen, bewezen, dat de eerste
volkomen g e 1 ij k had.
Zij leerden bovendien 1ste dat z onder
t u b er c u 1 o s e geen tering mogelijk is,
noch van de longen, noch van andere orga
nen en dat dus al hetgeen vroeger als direc
te oorzaak daarvan beschouwd werd, alleen
als bijkomende oorzaak kan gelden en 2do
dat de smetstof gebonden is aan het proto- 1
plasma, d.i. den inhoud der frissche, gavo^
tuborkelcellen, die den tuberkel vormen, en
aan de massa, die bij het versterf van deze
ontstaat, cle zoogenaamde kaasachti
ge tuberculose substantie.
Voor verdere bijzonderheden dienaan
gaande verwijs ik naar mijn geschrift:
„Het vraagstuk cler Tuberculose enz.'*
van 20 April 1910.
Heeft nu verder die tuberculin©
eenige wet.enschappolijken grond en is
die zoo heilzaam, zooals Van Go r k o m
beweert?
De leer van Robert Koch is, zoöalS
ik reeds voor jaren heb aangetoond, o n-
juist.
Noch door hem, noch door een zijner
aanhangers ben ik van het tegendeel over
tuigd.
Wel kwamen Fokker, W. Nolen ert
S traub met hun bekende hatelijke doch
niets bewijzende kritieken in April en Mei
1891 en Augustus en December 1892 aan
zetten. Wel riep de medische f a c u 1-
teit'te Groningen, bestaande uit II. A.
Kooyker, C. F. A. Koch, W. M. F.
Sanger, A. P. Fokker, .D. Hnizin-
g a, M. E. Mulder en I. W. van
W y h e in 1892 de Curatoren en don
Minister maanden lang tegen mij in
het harnas en deden mijn tegenstandera
al het mogelijke om mij maatschappelijk
te gronde te richten Wel keken zelfs mijn
ambtgenooten in de andere faculteiten
van wie steeds onder den indruk van het
geen zij dagelijks van mijn medische ambt
genooten over mijn onkunde in dit vraag
stuk hoorden, terwijl niet een dezer in
staat was dc uitkomsten mijner onderzoe
kingen aan de tuberculeuze organen waar
of onwaar te maken, geen enkele mij de
minste sympathie betoonde mij me-'
delijdend aan of draaiden het hoofd om als
ik hen tegenkwam.
Maar van liet een zoowel als van het t
andere trok ik mij al weinig aan, daar juist
in die drangperiode op touw gezette nieu
we onderzoekingen beslissende uitkomsten
gaven. Wel werd ik, zooals ik zeide, door
Spronck in het geheim twaalf j a-
r e n lang bestreden en kwam die eerst in
1906 in D e n H a a g met de confessie
voor den dag „dat hij het in de hoofdzaak
met mij eens was," maar nog steeds is hij
in gebreke gebleven aan zijn belofte van
1 0 S e p t1 9 0 te voldoen en ia zoowel