Anekdoten.
FEUILLETON.
De zwarte Prins.
Nieuwe Raadsels.
Kn ga ik uit, mama!
Marietje moest de spelletjes spelen, waar
van hij hield, en heel dikwijls vergat hij te
neggen „dank je" en „alsjeblieft." Hij was
in huis bij zijn grootmoeder en als de oude
dame iets liet vallen, dan raapte hij" het
nooit op, of zij moest het hem vragen. Hij
gaf er niet veel om of hij' leven maakte, als
eijn grootmoeder een dutje deed. Hij werd
niet dikwijls uitgevraagd, omdat hij z\ilke
slechte manieren had en nu wilde Marietjes
tante hem ook al niet meer vragen om met
haar nichtje te komen spelen.
Leo ging naar den boomgaard; de wind
deed de gele bladeren heen en weer dwar
relen in een vroolijken rondedans. Hij keek
naar een groot geel blad, dat als een lucht
schip kwam aangevlogenhet viel tegen een
ibcom aan en toen Leo goed keek, zag hij
een bruin deurtje met een groenen klopper
\in den boom
Hoe vreemd 1 Woont er iemand in den
boom1? Hij zou dat eens gauw onderzoeken
en liet dadelijk den klopper op het deurtje
neervallen.
Een grappig oud mannetje met een paar
reusachtige brillenglazen in hoorn gevat cp
den neus, deed hem open.
„Wd je den dokter spreken?" vroeg hij.
„Neen, ik ben heel gezond," antwoord
de Leo.
„Wij zeggen hierdank U, ik benheel
!wel," hernam het' mannetje glimlachend.
„Maar ben je er wel zeker van, dat je
Keelemaal in orde bent? Men klopt ge
woonlijk niet voor niets aan deze deur."
Herstelt de dokter ook slechte manie
ren?" vroeg Leo haastig.
„De feeöndokter moet voor alle ongel uk-
flken klaar staan, van oen aanval van booze
luimen tot de gebroken vleugels van een
vlinder toe, kom binnen, jongmensch."
Leo ging naar binnen en kwam in een
Rroote lage kamer, waarin de vreemdste
dingen lagent machines van de vreemdste
irormen, vreemdsoortige flesschenen een
groote oven met allerlei potjes en pan
netjes er op. Een zijdeur stond wagenwijd
open en van daar uit kwam men in een
grooten tuin; een groote kikvorsch zat in
het midden,
„Ge moet uw beurt afwachten," zei dë
Hekier tot Leo. „Ga zitten, zoo lang ik met
mijn andere patiënten bezig ben. Nu, mijn
heer Kikvorsch, wat scheelt u? Ge ziet er
een beetje lijdend uit.
„Ik ben ook lijdend, dokter,'* antwoord-
cle de kikvorsch, en huppelde langzaam
voorwaarts. „Kunt U er niets aan doen*
dat ik weer vlug kan springen?"
„Dat zal ik gauw verhelpen, beste
Vriend," hernam de dokter opgewekt. Ge
hebt te lang in de zon gezeten en uw huid
is daardoor te droog geworden. Ga naar
'den nabijzijnden vijver en drink dit op."
Hij gaf hem een klein blauw fleschje en
vervolgde: „Morgen zult ge al weer over
een kruiwagen kunnen springen!"
„O, dank U wel, dokter," .en verheugd
ging de kikvorsch heen.
De volgende patiënte was een mevrouw
Mol,'die er over klaagde, dat haar fluwee-
len kleed zoo dof eh verfomfaaid was. Zij
ging ook glimlachend weg met een klein
bruin fleschje, waarop een etiketje met
eenige Latijnsche namen was geplakt.
Eindelijk kwam Leo aan de beurt.
Wilt ge een middel tegen slechte manie
ren hebben?" vroeg de dokter.
„Hebt ge erg slechte manieren?"
„Ik vrees van wel," antwoordde Leo, en
kreeg een kleur tot over zijn ooren.
„Hm hm," zei het mannetje, „ik heb nog
niet heel dikwijls dergelijke gevallen behoe
ven te behandelen. Ik zal er mijn boeken
eens op naslaan."
Hij wipte op een stoel en nam 'een mooi
ingebonden boek uit de kast.
„Daar heb ik het gevonden! Slechte mar
nieren: de patiënt is ongeduldig en ruw en
is dol op tegenspreken. Slaat met deuren en
lGopt fluitend door 't huis; heeft soms heel
booze buien. Is onhebbelijk aan tafel en
zegt nooit: als 't U blieft of dank U. Trekt
de kat aan den staart, enz., enz."
De dokter keek Leo doordringend door
zijn schitterende brilleglazeh aan.'
„Ik trek de kat nooit aan den staart,"
zei de patiënt haastig, maar voegde er gauw
bij, „omdat wij geen kat hebben."
„Maar de rest 19 waar, is heb niet?"1
lachte de dokter. „Zoo, ik zal U mijn spe
ciale zak-herinnering geven en als ge deze
voortdurend draagt, dan beloof ik U, dat
gij binnen veertien dagen geheel hersteld
zult 2ijn."
Toen Leo merkte, dat de „zak-herinne
ring" een nietig gouden horloge was zon
der wijzers, stak hij het dadelijk m zijn zak.
Heb tikie heel bescheiden en hij kon niet
begrijpen, hoe zoo'n diDgctjo ooit zijn ma
nieren zou kunnen verbeteren.
„Het komt mij vreemd voor, maar ik wil
hei' "probeeren," zei Leo en ging naar de
deur.
„Tik, tik, tik 1" Steeds harder tikte het
horlogetje.. Het) zoemde in Leo's ooren; het
,was, alsof hij vlak"bij een bijenkorf stond,
en het vreémde er van was, dat de bijen
steeds iwè'e woorden schenen te hérhalen.
Leo keerde zich om en keek beschaamd
voor zich uit).
„Dank U," zeide hij tot den feeendokter,
„dank U mijnheer."
Het volgend oogenblik tikte het horlo
getje weer kalm, en Leo merkte, dat hij
weer in den boomgaard stond, waar de wind
nog steeds vrpolijk met de blaadjes speelde.
Hij keek even ora.naar den boom, maar het
bruine deurtje met den groenen klopper
was er niet meer.
Juist' hoorde hij zijn grootmoeder roepen:
„Leo, wil je een pakje naar de post bren
gen voor mij, als 't je blieft?"
„Hóe vervelendzei Leo knorrig, „maar
o, hemeltje, daar tikte het horlogetje zoo
hard, dat hij de rest maar binnen hield."
„Leo, vént, kom je?' riep grootmoeder
weer.
„Zeker, grootmoeder, ik ral gaan.* 1
Én Leo nam het pakje in de hand enr
ging op weg; nu tikte het horlogetje weer.
kalm.
's Avonds liad hij groote lust de „zak-
herinnering" in de heg te gooien-; het.
maakte zoo'n verschrikkelijk leven, wan-i
neer hij onbeleefde antwoorden gaf en ver-i
gat „daDk U" of „als 't U blieft" ie zeggen*
Veertien dagen gingen er voorbij en op
zekeren dag sprak grootmoeder met Ma-
rietje's tante.
„Ik weet niet, wat er met Leo gebeurd
is," zei de oude dame, „maar hij is heele-
mial veranderd en heeft veel betere manie
ren. Ik ben er zoo blij om."
„Ik vind het' ook heerlijk!" riep Ma-
rietje's tante uit. Marietje. mist haar
speelkameraadje zoo. Het spijt mijl, dat ik
ze heb moeten scheiden, dat is nu misschien
niét meer noodig."
„lederen dag gedraagt Leo zich beter,''
Verklaarde grootmoeder met een gelukkigen
glimlach, „en hij mist ook Marie erg."
„Mag hij vanmiddag bij ons komen theé
drinken?" vroeg tante vriendelijk.
Leo vond het heerlijk weer naar Ma
rietje te mogen toegaan; het was geduren
de die veertien dagen een zware strijd
voor hem geweest en de zak -herinnering"
had veel te doen gehad. Maar het slot van
de ,zaak was, dat Leo betere manieren
kreeg.
Marietje was in de wolken geweest toen
zij haar oude speelkameraadje weer zag
aankomen, en Leo was van plan haar de
wonderlijke geschiedenis van den fcecDdok-
ter en diens geschenk <0 vertellen. Maar
toen hij in zijn zak Daar het horlogetje
voelde, was het verdwenen.
Het had zijn taak volbracht, en daar heb
'een feeënhorlogetje was, was het terugge
keerd haar het mannetje, dat aan den an
deren kant van den boomgaard woonde in
een "aardig huisje met een bruin deurtje en
een groenen klopper.
Ingezonden door Tina.- Eiebeofc.
Onmogelijk.
„Go moet» liet nummer van uw huis eens
medebrengen", zeide de meester tot het
kleinste ventje.
„Dat kan ik niet!" zei bet ventje.,
„En waarom niet?"
,,'t Is op den muur geschilderd."
Niet eerlijk.
„Wat' scheelt er aan, Jantje? Waarom
huil je zoo?"
Jantje: „Jo heeft gezwollen -
amandelen, zegt de —dokter en
ik....... ik krijg niks."-
Met' den derden stoot viel de deur echter in
en daar drongen de negers uit Bukowa, bij
.de krijgslieden van Karagroe binnen. Met
veep vreeselijk salvo werden ze echter ont-
vaiigen: tien, twintig, ja dèrtig stortten
gewond neer en de overigen weken terug.
Zcoals Ben-Ali voorspeld had, trachtten de
negers ook van boven langs liet dak naar
bmnen te komen, wat hun echter al evenmin
hikte als clat binnendringen door de deur
opening. Helaas waren de aanvallers ook in
hét bezit van vuurwapenen; dat moesten
de Zansibarieten tot hun schade ondervin
den: twee vielen ey doodclijk getroffen
neer, twee anderen werden licht' gewond.
Toch werd de aanval afgeslagen en trok
ken de strijders van den verraderlijken ko
ning terug. Ze hadden een lesje ontvangen
ora dezen nacht althans niet meer een aan
val te doen op de Tembe. Maar Ben Ali
was er nog lang niet gerust' opze zouden
_,nog voortdurend op allerlei gluiperige wij
zen den blanken schade trachten toe te
brengen. Daarom waarschuwde hij:
„Vooral moeten we op onze hoede zijn
voor brandgevaar; daar de Tembe voor het
grootste gedeelte uit leem, maar voor een
kleiner deel 'uit hout is, staat ze niet zoo
gauw in lichterlaaie, maar kan een heelen
tijd smeulen."
Uren lang bleef échter alles stil en een
vreeselijke vermoeidheid maakte zich mees
ter van velen der strijdenden. En geen
wonder, als men bedenkt, dat ze twee
nachten en een dag door niet geslapen
hadden.
De voorspelling van Ben-AJi kwam uit.
Buiten stegen al heel gauw rookwolken op,
waarvan de herkomst niet moeilijk was na
te gaan De vijanden waren namelijk op
handen en voeten kruipend, do Tembe .ge
naderd, -hadden daar brandend kienhout
iusschen do vermolmde bolpot gelegd en
ütifj
waren toen even ongemerkt weer terugge
kropen. De balken vatten wel vuur, maar
het leem daar omheen verhinderde een
heldere opbranding. De krijgslieden van
Marengo hadden intusschen op eenigen af
stand post gevat, met den spies in de hand,
gereed om een ieder die de hut zou verla
ten meedoogenloos neer te vellen.
Maar de verdedigers 'dachten, ook niet
aan ontvluchten. De rook steeg kalm op
waarts, en, voorloopig althans, bracht; het
vuur nog niets geen schade aan, zoodat ze
besloten den volgenden dag af te wachten,
dan zouden zij zich met geweld een door
tocht door de zwarten banen. Dat zou hun
zekpr gelukken, daar ze, in wijze van be
wapening den negers van Bitkowa verre
overtroffen.
Lang zou het intusschen niet meer duren,
of de zwakke wanden zouden, instorten.
„Geef acht,'' riep plotseling Ben-AJi, die
onafgebroken rODd speurde. „Ze naderen
.En zoo was het inderdaad.- Als een don-
de rstorca kramen ze aangèrukt, De deur,-
die de Zanzi baf i eten met geel jnoeite weer
Ingezonden door „Faust't
Uit den ouden tijd.
Burgemeester (tot den klepperman)
„Dus hebben die heeren werkelijk vannacht
zoo'n hevig rumoer gemaakt? Weet je het
wel heel zeker?"
Klepperman: „Wel burgemeester, ik ben
er klaar wakker van geworden."
Ingezonden door Broer en Zus.
Bertha tob Ada: „Ik wil voor geen guldon
in de paardentram zitten
Ada: „Waarom niet?"
Bertha: „Omdat het maar 71 cent kost."
Ingez. door Alida en Adriaan.
Beambte: (achter de tralies van een lo
ket):.,,^ vrouwtje, waarom schrik je voor
me. Ik zal jo toch niet bijten."
Boerenvrouw: „Ja, ziet u, ik dacht zoo,
omdat u achter de tralies zit, clat u...."
Ingez. door C. L. Jansen.
Op school.
Onderwijzer: „Kun jc mij zoggen, wat
een geheim is."
Kleine Eliza: „Ja, meester. Dat is"iets,
wat een ieder fluisterend vertelt."
Ingez. door Jansje Smink, te Benthuizen'.-
Een goed kind.
Moeder (tot ondéugendeu bengel): „Ik
zal je vader zeggen, dat hij je èens een
gevoelig pak slaag geeft."
Zoontj'o (gemoedelijk): „Dat moet u niet
cïoen, mama; pa is 's middxigs altijd zoo
moe, als hij thuis komt
Ingezonden dooi- „De kleine Zeeofficier".,
o L
Ik bon een goed familielid,
Bij kind'ren meest gezien,
En voeg mij nu een letter toe,
Dan smaak ik bovendien.
Voeg er nu nog een letter bij,
Dan kom ik in den nacht,
En Ikan ik geven wat ik wil,
iWant ik heb een groote macht.
Ingez. door „La Tosea."
H
ïlijn geheel is de schuilnaam .van een der
raadselkinderen.
9, 10, 11 is een visch.
4, 5, 6, 7, 13, 14 bouwen de vogels in de
lente.
3, 5, 12 gebruikt de vïssoher.
1, 2, 3 is een hemelljchaam.
8, 9, 7 is een knaagdier.
13, 10, 6 is een kleedingstuk.,
eenigszms bevestigd hadden, werd met één
stoot ingeslagen, andermaal drongen de
negers nu binnen, voorop hun schutters, die
onmiddellijk met de buksen op den vijand
los schoten. Deze beantwoordde dit vuur
ten levendigste en ook niet zonder succes.
Aan den buitenkant boüibardeerden de ne
gers den zwakken muur der Teinbe met
boomstammen, zoodat de gevolgen niet uit
bleven: de gevel stortte plotseling in en
allen, die zich in de Tembe bevonden moes
ten naar buiten, wilden ze niet onder do
gloeiende massa bedolven worden.
Nu begonnen de balken ook hel op te
vlammen, en tusschen al die puinhoopen
door baanden zich de gewapende negers
van den Sultan van Karagroe een weg.
Maar de Zanzibarietcn waren machtige
strijders. Voortdurend richtten hun kogels
de grootste slachtingen aan onder de tal
rijke zwarten; maar zij zeiven leden natuur
lijk ook groote verliezen. Reeds lagen er
acht van hen doodelijk gewond en onder de
anderen waren.er velen, die door bun min
ol.meer gevaarlijke wonden niet meer toil
Ingezonden door Mario van Doorn.
IH.
2, 9, 3, 5 gebruiken de schoenmakers,
3, 7, 6 is een toiletartikel.
8, 4, 10, 1 is een gebouw.
8, 3, 9, 2 is ecu lichaamsdeel.
Mlju geheel bestaat uit 10 letters en is
een handwerksman.
Margreetje was een eeni'g kind. Toen de
ooievaar haar bracht op het mooie groote
kasteel, in een der prachtigste gedeelten
van Gelderland gelegen, waren haar ouders
en iedereen die daar wopnde, er even blij
mee.
Daar zij geen broertjes of zusjes had,
eou het wel een erg eenzaam leventjo voor
haar zijn geweest, als haar moeder niet
alles gedaan had om haar nuttig en aange
naam bezig te houden. Haar moeder was
vroolijk en wist altijd voor prettige afwis
seling te zorgen, zoodat- Margxeetje een ge
zond flink kind werd, dat volop van haat
jeugd genoot.
Toen Margreetje bijna acht jaar oud was,
stond zij op zekeren dag gekleed en gereed
voor haar moeder met een kleine poes in
haar éénen. arm en een mandje aan den
anderen.
„Nu ga ik uit', mama!" zei zij.
Margreetje's gezichtje straalde als een
mefzonnetje; iedereen die. haar kende,
hield dol veel van haar; ook nu. weer ging
zij or op uit om een, ander genoegen te
doen.
Op een tien minuien afstands van het
011 do kasteel stond ccn armoedig hutje,
waarin Elsje Breetveld met haar grootmoe
der woonde. Elsje was ongeveer een maand
ouder dan Margreetje.
Zij waren goede vriendinnen, al woonde
de eene ook op een kasteel en de andere
in een hut. Maar in menig opzicht verschil
den zij van elkaar.
Margreetje was sterk, gezond en geluk
kig, Elsje was zwak, ziekelijk en onvrien-
flelijk van humeur. Maar misschien zou
Margreetje ook wel onvriendelijk zijn ge
weest als zij arm ei verlamd was evenals
haar vriendinnetje.
Margreetje hield heel veel van Elsje en
deze beantwoordde deze liefde, zóo harte
lijk als zij maar kon.
'Toen Margreetje's poes kleintjes had ge
kregen, vloog het kind naar Elsje's hut en
vertelde haar vriendinnetje allerlei aardige
dingen over de katjes. Elsje's oogen glin
sterden en haar wangetjes, die er gewoon
lijk bleek uitzagen, werden rood bij het op-
gewenden verhaal van Margreetje.
Weken achtereen bezocht zij, haar zieke
vriendinnetje. Zij vertelde haar het groeien
van de katjes, over haar eigen zorgen voor
de oude poes en over dingen, die hielpen
om Elsje haar zwak zijn minder te doen
voelen. Deze keek dag op dag verlangend
uit naar Margreetje's bezoek.^
„Waar ztjn de katjes?" riep Elsje een
verdediging in staat warén. Ook Hellwig
had een wond met den speer gekregen in
den linkerarm, de overigen verweerden ziek
met de kracht der vertwijfeling. Maar alles
te vergeefs. Het nu volgende gevecht van
man tegen man, maakte spoedig een einde
aan den strijd: Schniitt werd in den rug
■getroffen en gebonden; Hellwig zonk be
wusteloos neer, door een 6lag met een knots
op het hoofd. Ben Ali, die verschillende
wonden had, zonk eindelijk neer, uitgeput,
door het' vele bloedverlies. Buiten deze
drie werden er nog twee Zanzibarieten ge
vangen genomen; de overigen lagen dood
op den grond.
Zoo ongelukkig eindigde de s'frijd voor
de blanken.
VIERDE HOOFDSTUK.
MaHore's Stoutmoedigheid.
Op het eiland, dat de verbannen Prins
Mahore tot zijn verblijfplaats had uitge
zocht)* zaten de Prins zelve, zijn dienaar
week voor haar verjaardag uit, toen Mar
greetje vroolijk de kamer kwam binnen-
gesprongen.
„Vandaag kan ik ze nog niet meebren
gen, Elsje, de moeder wil ze nog niet mis
sen. Ik hob aan de oudo poes over je ge
sproken, over je bleeke wangen en over je
verlangen om baar kleintjes eens te zien.
Maar hoe 't haar ook speet, vandaag kon1
ze ze nog niet missen, zei ze."
Maar Elsje wist niets van 't plannetje, j
dat Margreetje's moeder best begreep, dat
haar dochtertje wilde uitvoeren. Want één
van de katjes, die met het witte vlokje voort
op haar kopje, wilde Margreetje aan haar
vriendinnetje op haar verjaardag geven.
Natuurlijk zou Margreetje's mama ook
dingen naar het hutje zenden, lekkernijen)
en voedzame levensmiddelen en warme
kleertjes en wat speelgoed voor het" jarige'
meisje. Maar dat katje zou Margreetje's,
eigen geschenk zijn. En daarmee ging ze up
den verjaardag van haar vriendinnetje
op weg.
Margreetje was niet bang oru in déj
sneeuw te loopen. Zij bad warme hand
schoentjes aan, stevige sneeuwschoenen
had zij aan haar voetjes en een dikke doek;
was nog over haar manteltje geslagen. Daar
trippèlde zij weg, met een van vreugde
stralend gezichtje.
„Wat zal Elsje wel zeggen l" dacht zij.
Nu moeten mijn lezers en lezeresjes 2ic3f
eens probeeren te verplaatsen in h®t leven
van Elsje en haar grootmoeder. Zij waren'
arm en grootmoeder moest hard werken om
het hoognoodige voor hen beiden te verdie
nen. Elsje bad nooit kunnen loopen en zij
had dus nooit met andero kinderen vroolijk
kunnen spelen» waardoor Margreetje's wa.n-
gen juist zoo friscb en gezond er uit zagen.
Ge zult het misschien een nictsbeduidcnd
geschenk vinden, dat; Elsje kreeg) Maar gé>
moet bedenken, dat bet 't lievelmgskatje,
van Margreetje was en dat Elsje zoo dol er
naar verlangde.
O, Margreetje!" riep Elsje uit „Is dat
katje werkelijk voor mij? Wat een zacht,
velletje heeft het. Dank je wel Hoe heer
lijk, dat het nu mijn eigen katje-is!"
En Margreetje? Zij geloofde niet, dat zij
ooit zulk een pleizier zou hebben van een}
geschenk, als van dit, dat zij aan Elsje ge-
geven had.
Onder bef naar huis gaan was zij zoo op
geruimd.'Zij kon niet precies zeggen waar-
- ora, maar ik weet zeker dat het kwam, om-
dat zij een ander zulk een groot pleizier
had gedaan. Denkt ge dat ook niet?
Over het nut van de postduif.
Op het platteland waar men ver van een
apotheek vewijderd is, heeft men wel post-
duiven gebruikt, om recepten bij den apo
theker te laten brengen waarna deze binnen
enkele oogenblikken, per rijwiel, op veraf
gelegen boerderijen de medicijnen laat be-
zqrgen. Zelfs heeft men wel de postduiven
.gebruikt om ook de medicijnen bij den pa-
tiënt te brengen.
It'olo en Zibu, de vroegere aanvoerder der
zwaarte zeeroovers bij elkander te beraad-
slagen. Op steenen aan den oever gezeten,
«bespraken ze die laatste onderneming vanj
Sultan Marengo. Er bleek dus uit dat ge- i
sprek, dat ze op de -een of andere manier
onderricht waren van den verraderlijken j
aanval van Sultan Marengo, op de Duit-j
schers in de Tembe. Dat er bij den Sultan
ook vijf gevangenen en verscheidene ge-'
wonden waren, scheen hunv eveneens be
kend, en ook dat het het plan wa-s van den'
sluwen vorst, om die gevangenen als slaven,'
in-de binnenlanden van Afrika te laten ver-'
knopen. Blanke slaven, zooals Schmiti en
Hellwig dus waren, werden door hum
zwarte koopers of door de Arabieren, altijd,
nog. veel onmenschelijker behandeld, als de
zwarte slaven. En nu ging Mahors roud
met bet plan om die vijf te bevrijden. Maar'
dat was geen lichte taak
(Wordt vervolgd)