NV 15623
Woensdag 35 Januari
AV 1911.
§ezt dgourant wordt dagelijksmet uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit
DRIE Bladen.
Eerste Blade
Offieieele Kennisgeving.
Vergadering van den Gemeenteraad van Leiden,
OVER BALDADIGHEID.
FEUILLETON.
Hun roeping getronw.
esi
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DER ADTERTENTIENj
Vm 1I regeli ƒ1.06. Iriara regal meer f 0.17J. Grootera letten neu
plaataruiinW. Kleine edrertentiên tu 30 woerden 10 Oents content elk
Mental woorden meer 10 Oente.Voor ket inouteeren wordt0.06 berekend.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per week 9 Cents; per 3 meenden f 1.10.
Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd rijn 1.30.
Prtnco per poet1.65.
op Donderdag 26 Jan. 1911, dtt aamiddaga
ta twee nran.
tv 'Alsnog te behandelen:
Benoeming van ©en lid ven bet Oollega
fen Vrouwen-Kraanimoedera. (98)
Houden belasting.
Burg. en Wetba. van Leidon brengen ter
Kennis van belanghebbenden, dat ingevolge
art. 2 der verordening, regelende de invor
dering der plaatselijke directe belasting op
lie honden, ieder houder van een of meer
bonden, die aan die belasting onderhevig
Kijn, verplicht is daarvan vóór of óp den 31
Januari a,a. bij den gemeenteontvanger
aangifte te doen, door inlevering van een
.behoorlijk ingevuld en door den aangever
londexteekend biljet en dat bedoelde insohrij-
yingsbiljetten voor het dienstjaar 1911 kos
teloos ten kantore van den gemeenteontvan
ger verkrijgbaar rijn.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
N. C. DE GIJSELAAR,
Burgemeester.
VAN STRIJEN, loco-Secretaris.
Leiden, 26 Januari 1911.
Nationale Militie.
JAN KONING, vader van den militie-
jplichtige LEONARDUS KONING, en
HENDRIKA WILHELMINA WATER-
1LAND, weduwe van Johannes van Kam
pen, moeder van den matroos PIET ER
VAN KAMPEN, worden verzocht ten
fepoedigste hun tegenwoordige woon
plaats op te geven n-»n of zïoh o n v e r-
W ij 1 d te vervoegen op het Militieburea-u
ten Raadhuizen (kamer No. 9) alhier.
De Burgemeester van Leiden,
N. O. DE GIJSELAAR,
Leiden, 24 Januari 1911.
„Ik spaar de roede niet;
Ik heb het volk' te lief.'*
Er is een spreekwoord van getij en ba
cons. Meer behoeven wij niet te zeggen,
<Hn aan te duiden wat we bedoelen. Waar
om zouden er zooveel nieuwe winkels op de
'Breestra-at komen, als niet het getij bezig
iW<i8 te verloopen? Alles beweegt. Stilstand
ie achteruitgang en telkens moeten we re-
pare er en, herzien, aanvullen, omwerken.
"Waar dit het geval is met de. gewone,
lastbare dingen van den dag, daar is het
levenzeer noodig bij de begrippen. Ook de
begrippen staan niet vast. Wat is tucht?
$Fat ia baldadigheid?
Wanneer wij het antwoord op deze vraag
hoor en van een ouden Spartaan of een
ïtomein of van een Pruis of Leidenaar, van
leen Engelsobman of van iemand uit Over
seint, hoe hemelsbreed zouden die uitspra
ken uit elkaar loepen.
Maar zelfs in hetzelfde land, in deselfde
omgeving kan het begrip „tucht" veran
deren al naar de omstandigheden. Wij
doorleven eeai tijd van philanthrophie, van
minnelijke schikking en zachte lijntjes e>n
wij hebben daar inderdaad veel goeds aan
te danken. Dodh nu en dan schijnt het, dat
hier en daar van het goede van de bewo
ging te veel wordt verkregen, en aange
zien alle ,,te veel" schadelijk is, moet ook
voor overdrijving in dezen gewaakt wor
den.
Nu is er een gebied van tucht, waar de
theorie van de ernstige vermaning en be
rieping en: ,,och lieve jongen, je zult dat
tooh zeker niet weer doen, nietwaar", prao-
tisch weinig succes heeft gehad. En wan
neer wij thans de uitdrukking baldadige
jeugd" gebruiken, weet ieder, waar we heen
willen.
Het is niet ieders werk en er is een vrij
groote doe ie zedelijke moed noodig om in
onzen tijd het échec der zoo even genoem
de theorie als een kind bij zijn naam te dur
ven noemen en zoo bij den neus langs er
eens op te zinspelen of het niet beter ware,
het' weer met de oude, beproefde methode
van de matige tuchtiging te próbeeren.
Het valt niet te ontkennen dat echter deze
en gene dien moed heeft en schuchter ver
neemt men nu en dan een zwak pleidooi
voor de klassieke theorie van de vlakke
hand.
Dezer dagen heeft een inzender in een
onzer groote bladen er weer een balletje
over opgegooid, en het is naar aanleiding
van dat stuk dat wij de kwestie ook weer
eens onder de oogen onzer lezers wen-
Bchen te brengen.
De schrijver vraagt zich af: waarom is
„men" baldadig? en zoekt de oorzaak in
bet graadje boosaardigheid, dat vrijwel
iedereen heeft en dat noodig is om smaak
te vinden in den tegenspoed van een ander,
en voorzoover die, niet nader aan te dui
den, graad niet wordt overschreden, is die
dus normaal te heeten. De schrijver herin
nert' aan de stille vreugde, die in een zaal
ontstaat, als iemand door een interruptie
den spreker een hak zet.
Nu is die eigenaardigheid bij de jeugd
ongecorrigeerd, omdat zij nog niet heeft
kunnen leeren, althans niet heeft kunnen
inzien, hoe het leven droefheid kan bren
gen en daardoor verheugt zij zich lichter
in den tegenspoed van een ander dan een
volwassen mensch.
Ontbreekt nu voor het kind de gelegen
heid, zich ten koste van anderen te ver
heugen, dan schept het in vele gevallen
die gelegenheden. Dan gooit een jongen
den emmer water omver, dien de dienst-
bode noodig heeft, enz.
De schrijver zoekt dan een middenweg
tusschen het Duitsche stelsel der overdre
ven strenge tucht en het slappe Holland-
8che.
Hij gaat na de tucht op de scholen, de
tucht op de straat en bepleit de invoering
van matige lijfstraffen. Niet. te erg, want
de ervaring leert dat de opvoeder te meer
kastijdingen moet toedienen, naarmate hij
er meer gebruik van maakt.
Evenzeer als de onderwijzer het ner
gens geschreven recht heeft-, een leerling
het onderwijs voor een korten tijd staande
te doen aanhooren, of hem te laten school
blijven, evenzeer heeft hij het recht, hem,
als het noodig is, te kastijden. Dat tuoht-
recht is niet een afzonderlijk en door de
oudere aan de onderwijzers over te dragen
recht, maar het is inhaerent aan de opvoe
ding, zooals art-. 35 van de Wet op het
Lager Onderwijs die wil. Tegen het belang
van het onderwijs is het-dan ook in hooge
mate, als gemeentebesturen verbodsbepa
lingen uitvaardigen, nie-t alleen tegen het
langer laten nablijven dan een half uur,
maar ook tegen kastijding. In Amsterdam
bestaan die bepalingen, naar het oordeel
van de onderwijzers tot groot nadeel van
de orde. Zoo moet het al zijn voorgekomen,
dat een jongen, die weigerde uit de bank
te lkomen, bleef volharden, na den onder
wijzer te hebben getart, hem er uit te halen,
onder de woorden: „je mag me toch niet
aanraken." Toen bleef den onderwijzer
niets anders over, dan een politie-agent van
de straat te roepen, die den jongen uit
de bank haalde.
Als een klein kind, zoo vervolgt de schrij
ver, tegen een heete kachel valt, dan brandt
het zich. Het leert dan, door de natuurlijke
straf, die een uitvloeisel is van het be
dreven kwaad om het nu zoo maar eens
t© noemen, dat «het vallen tegen een kachel
pijnlijk is, en doet het dus een andermaal
niet weer.
Als een kind kwaad doet en het krijgt
dadelijk daarop een pak slaag, aal het voort
aan denken aan de minder aangename com
binatie van het bedreven kwaad en de
straf, die er op volgde, en het niet herhalen.
Op dezelfde wijze als een jongen als hij
den naam „Van Gend" hoort, weet, dat
daar achter moet volgen „en Loos", moet
hij weten, dat boosaardige baldadigheid
en straf onafscheidelijk bij elkaar behooren.
En dat liefst straf, die het kind begrijpen
kan.
Baldadige jongens weten of gevoelen
wel, dat voorzichtigheid aan te bevelen is.
Ze gooien wel een ouden hper c»f dame met
steenen of sneeuwballen, maar geen jonge
man, want ze hebben wel eens ondervonden,"
dat jonge mannen er soms ongenadig op
los kunnen ranselen.
De schrijver besluit met deze opmerking:
Als het nu eens in ons land gebruik werd,
dat ieder volwassen man, onverschillig van
welken stand, jongens, die mensóhen mo
lesteeren of kleine kinderen plagen of met
steenen gooien, een paik slaag gaven, dan
zou men de jeugd eens voorzichtig zien
worden.
Wij bieden bovenstaand denkbp-eld om de
jeugd door de vlegeljaren heen te helpen,
ter overweging aan.
Leiden, 25 Januari.
Ter voorziening in de vacature bij het
College van Vrouwen-Kraam moeders, ont
staan door het overlijden van mevrouw
W. F. JesseYan Benten, heeft het college
B. en Ws. de volgende voordracht- doen toe
komen: 1. Mevrouw de wed. W. W. Muys
van de MoerLa Seur. 2. Mevrouw A. C.
RoemBock.
B. en Ws. geven den Raad in overweging
daaruit een benoeming te doen.
Zooals men weet, zal vanwege het Ge
meentebestuur van Leiden, als eerste gevel-
wedstrijd, in het eerste kwartaal van 1913
een btoordeeling plaats hebben van de ge
vels der huizen, welke in het tijdvak tus
schen 1 Januari 1911 en 1 Januari 1913
binnen de gemeente Leiden zijn voltooid.
Het doe], dat met het uitschrijven van de
zen wedstrijd wordt beoogd, omvat:
a. Het verkrijgen van medewerking in het
algemeen bij het streven naar verfraaiing
van het uiterlijk aanzien der gemeente.
b. Het opwekken van den kunstzin bij het
publiek.
c. Het bevorderen van de Bouwkunst.
De beoordeeüng zal geschieden dooir
een jury van drie leden, welke rechtstreeks
noch zijdelings bij den bouw van een of
meer der mededingende gevels mogen be
trokken zijn.
Volgens het nu vastgesteld programma
kunnen door de jury de volgende bekro
ningen worden toegekend, als eerste
p r ij z e nlo. Een verguld zilveren me
daille of f 100 (ter keuze van den bekroon
de) aan den ontwerper van den gevel, aan
welken door de jury de grootste waarde uit
een ae sthetisch-houwkundig oogpunt wordt
toegekend. 2o. Een verguld zilveren medail
le aan hem, voor wiens rekening de be
kroonde gevel is gebouwd, indien deze niet
de ontwerper daarvan is.
Tweede p r ij z e n resp. lo. Een
zilveren medaille of f 50 (ter keuze van den
bekroonde). 2o. Een zilveren medaille.
Derde prijzen resp. lo. Een bron
zen medaille of f 25 (tor keuze van den be
kroonde). 2o, Een bronzen medaille.
Bovendien heeft de jury het- recht een of
meer eervolle vermeldingen toe te kennen,
zoowel aan de ontwerpers van daarvoor in
aanmerking komende gevels als aan hen,
voor wier rekening de bekroonde gevels
zijn gebouwd.
Evenals andere kinderen is ook Prin
ses Juliana licht verkouden geweest. Daar
door konden haar gebruikelijke rijtoeren
en wandelingen gedurende eenige dagen
niet plaats hebben. Thans is ons Prinsesje
weder geheel hersteld.
De heer J. C. dc Man, onderwijzer
aan de Ned.-Herv. school te Rijnsburg,
(hoofd de heer J. G. Vreeswijk) is als zoo
danig benoemd te Voorschoten.
Aan de ambachtsschool te Gouda zijn
benoemd: tot leeraar in het meubelmaken
de heer P. D. C. Hertog, te Prinssnhaga
en tot- leeraar in het machine-bankwerken
de heer W. Schrage, te Den Helder.
Z. D. H. de Aartsbisschop van Utrecht
heeft benoemd tot kapelaan te Breu^den
der. weleerw. heer F. Z. Beermann.
Prins Hendrik vertrekt niet heden,
maar a.s. Vrijdag naar Schwerin, o. a. ten
einde aldaar op den verjaardag van de
groothertogin, zijn moeder', tegenwoordig
te zijn.
In een druk bezochte huishoudelijke
vergadering van de af deeling 's-Graven-
hage van den Bond van Ned. Onderwijzers
is het besluit, om zich bijwijze van proef
voor den tijd van één jaar, ingaande 1 Ja
nuari 1912, aan te sluiten bij den Haag-
schen Bestuurdersbond, ingetrokken.
In den ouderdom van 67 jaren is te
's-Gravenhage overleden de gepens. luite
nant-kolonel der veld-artillerie, de heer W.
Ph. Veeren. De thans ontslapene werd in
1864 benoemd tot tweeden-luitenant en be
reikte in 1894 den rang van majoor. Ala
zoodanig was hij eerst geplaatst bij het
3de regiment vesting-artillerie en daarna
bij het 2de regiment veld-artillerie. In 1898
verliet majoor Veeren den militairen
dienst. Het volgende jaar werd hem de
rang van luitenant-kolonel verleend.
Aangaande het lid van de Ned.-Herv.
Gemeente te Roti er dam, die tevens lid is
van de Gereformeerde Kerk, sohrijft dr. J.
R. Oallenbach aan de „N. R. C.":
Een zeker iemand gaf zich op om ge
plaatst te worden op de kiezerslijst der
Ned.-Herv. Gem. Hij had in die kerk inder
tijd belijdenis gedaan, had nimmer aan den
kerkeraad te kennen gogoven, dat hij niet
meer tot haar wenschte te behooron, kwam
dus op de lidmatenboeken voor, zoodat hij
op de kiezerslijst werd geplaatst, krachtens
zijn eigen aanvrage.
Na de ter-visie-legging van de kiezers
lijst kwam bij den algemeenen kerkeraad de
mededeeling in, dat bedoelde persoon door
woord en daad zich had afgescheiden van
de Ned.-Herv. Gemeente. Daar het onder
zoek naar de juistheid van deze mededee
ling behoort tot de taak van den bijzonde
ren kerkeraad, kon de algemeene kerke
raad hem niet van de lijst afvoeren, voor
dat op wettige wijze was uitgemaakt, dat
bedoelde persoon zich werkelijk door woord
en daad had afgescheiden.
Volkomen terecht stelde de algemeene
kerkeraad deze zaak, ter berechting, in
handen van den bdjzonderen. Zonder twijfel
zal zij op wettige wijze behandeld worden
en bedoelde persoon, zoo noodig, alsnog
van de kiezerslijst worden afgevoerd.
Te 's-Heerenberg is in den ouderdom
van bijna 80 jaar overleden de heer L.
Meijer, domeinraad-rentmeester van den
Vorst van Hohenzollern-Sigmaringen, offi
cier van de Eikekroon, commissaris van de
Ned. Heide-Maatschappij en der Tramweg-
maatschappij Zutfen—Emmerik.
De overledene was bijna 60 jaar in dienst
van den vorst en bekend als specialiteit op
boschbouwgebied.
Te Leeuwarden is overleden de heer
O. G. Veenstra, van 1881—1909 hoofd der
openbare school aan de Brug te Waddings
veen. Hij was lang ziek en werd 64 jaar.
In den ouderdom van 67 jaren is te
Velp overleden ds. C. L. D. van Ooever-
don Adriani, sedert 1891 ena-pred. der Ger.
Kerk. De overledene was van zwakke ge
zondheid, zoodat hij zelfs tot tweemaal toe,
nl. van 1879—1880 en van 18S7—1888, ge
noodzaakt was de bediening neer te leg
gen. Hij diende de Kerken Benthuizen, Zij-
derveld, Baambrugge, Harderwijk, Rijnza-
terwoude, N.-Wetering, Oud-Beierland eiï
Harlingen.
H. M. de Koningin heeft aan de le
den van het genootschap Architectura
et Amicitia", de vereeniging Amstelo-
damum", de „Maatschappij tot Bevorde
ring der Bouwkunst" en de „Nederland-
sclie Vereeniging van Letterkundigen" too-
stemming verleend, op Dinsdag 31 dezer
het Koninklijk 'Faleis op den Dam te Am
sterdam te bezichtigen. H. M. had echter
bezwaar het verzoek in te willigen, ook
toegang te verleenen tot die gedeelten van
het Paleis, welke gewoonlijk niet tei lie-
Zelfs Paul schrok van de ontzettende
Ruwheid van den man; maar hij bedacht
«ïch, dat hij alleen van hem te weten kon
Komen wat hij weten wilde, en hij zeide:
„Al dat napraten helpt nu niets. Het on-
reluk is gebeurd en wat denk je nu van de
egonnen redding? Geloof je, dat die eenig
Resultaat zal hebben en dat' de menschen
tiaar beneden nog leven?
„Wie kan dat weten? Mogelijk, dat een
fedeelte dood is en een ander deel leeft,
n de schacht zelf had eigenlijk niemand
jtvat te maken. U kunt- als dokter beter dan
ïk beoordeel en, hoe lang een mensch het
Haar beneden in die lucht kan uithouden.
FVandaag of morgen komt Eckhold niet be
neden.
„En dus is jouw meeni'ng...
„Dat iedere thaler en ieder uur, die aan
0è redding ten koste worden gelegd, verlo
ten zijn. Maar ze dat aan het verstand
brengen, kun je evengoed beproeven als een
Moriaan blank te srhure-n. Misschien vin-
rden ze, wanneer ze goed diep in den zak
lasten en nog wat menschenlevens op hef
spel zetten, over een week de lijken.
Al deelde Paul in hoofdzaak de meening
"van den inspecteur, toch zeide hij
..Wanneer redding spoedig mogelijk zou
zijn. dan moet men er een offer voor over
heblven. Als vriend raad ik je aan, vandaag
je waf schuil te houden: ik zal meewerken
Booveeï als ik kan."
Toen Paul terugkwam, zag hij ongeveer
dezelfde groep als bij zijn vertrek. Men was
bezig touwen aan te sleepen en lange kabels
te malcen, en hij hoorde von Herther zeg
gen, dat oogenblikkelijk naar Wellerswol-
dau gegaan moest worden, waar men beter
het noodige materiaal kon krijgen. Hii
droeg aan Seuburg op dadelijk maatregelen
te nemen, naar het bureau te gaan, ra
daar het benoodigde geld te ontvangen, in
Wellerswoldau nadere orders fe vragen en
te zorgen vóór den avond terug te zijn. E.i
Paul verzocht hij mee te gaan naar het bu
reau, om de menschen daar te helpen.
Toen Paul buiten kwam, zag hij daar
vrouwen en kinderen in groepen samenge
schoold, in spanning naar nieuwsarbeiders
van andere mijnen, die te hulp kwamen
Onder de menschen heerschte blijkbaar
ernstige verbittering. Paul werd gegroet en
door enkelen ondervraagd en mechan'sch
bijDa gaf hij hoopvolle, troostende woorden.
Plotseling hoorde hij zijn naam roepen rn
toen hij omkeek, zag hij Mertel, die hem
verwijtend toevoegde:
„Waarom zegt u me niet, dat u weggaat?
Ik wil naar huis* want hier ben ik volko
men overbodig. U moet me geleiden, want
een paar van die kerels willen mij te lijf. U
hebt evenveel schuld aan de catastrophe als
ik; u onderzooht gisteren de schacht, rdet
ik. Ziet u dien troep daar? Ik geloof, dat
ze mijn huis aanvallen."
„Je doet dan ook alles, óm de lui boos te
maken. Waarom laat je in je eigen mijn
ook doorwerken en stuur je de lui vandaag
niet naar huis? De wereld oordeelt naar
den schijn en die is hier zeer tegen jou."
,,Dank u voor dien goeden raad. Ik wil
niet, dat rnijtn arbeiders hier nutteloos
rondlummelen en honderd dingen vernielen,
waarvan het herstellen mij geld kost. Ik
j wil nog minder, dat de geringste verdienste
van mijn eigen werk teloor gaat; ik zal nujn
deel aan den hocus pocus daarbinnen och
al wel te dragen hebben."
Terwijl Paul ook al door deze woorden
zijn positie verre van benijdenswaard oor
deelde, leed von Herther, die bij de schacht
was blijven staan, zeer door alles, wat om
hem heen gebeurde. Hij wilde een jas van
een der werklui aantrekken en zelf althans
in het bovenste gedeelte van de schaclu af
dalen. Men hielp hem van alle kanten en
Eckhold bracht hem naar een plek, van
waar hij1 door de lampen, die aangestoken
werden, het begin van den mijnval kon
zien. Het houtwerk was nog een paar me
ter lager dan hij stond, en daar waren ook
nog slechts enkele plekken, waar de hou
ten balken nog te zien waren. Daaronder
zag men de ruw afgebrokkelde steenen,
maar tevergeefs beproefde von Herther
zoo diep te zien, dat hij de menschen ge
waar kon worden. De geheele omgeving
was hem dubbel pijnlijk, nu eens drong liet
gemompel van de arbeiders tof hem door,
die beneden hem aan het werk waren en
aan balken en latten hingen; dan weer
hoorde hij het vallen van steenen en het
met' donderend geraas in elkaar vallen van
hoopen aarde, een geluid, dat hij in de
laatste uren meermalen gehoord had en dot
telkenmale weer eeD deel van de hoop op
redding wegnam En telkens wilden de
mannen, cbe daar in de diepte aan hef werk
waren, naar boven; konden zij het bijna
niet uithouden van de benauwde lucht.
Maar na een paar minuten waren zij weer
gereed om met het werk voort te gaan. En
niettegenstaande het angstwekkende ge
dreun beneden hen, avaagden zij zich telken3
weer naar beneden. Opnieuw weerklonken
dan hamer- en bijlslagen en iedere plank,
die bevestigd werd, deed de hoop weer le
vendiger worden. Eckhold daalde ook van
tijd tot tijd af en overlegde bven met de
technici. Een o ogenblik later stond hij
naast von Herther, dien hij overreedde om
naar boven te gaan.
„U hebt u nu van den toestand overtuigd;
de arbeiders hebben het zeer gewaardeerd,
dat u dat gedaan liebt. Maar verder kunt u
niets doen. Alles, waf wij doen, is ook nog
maar voorloopig werk, niet nutteloos, we
doen moeite een paar voet lager vasten voet
te krijgen, van waar uit we dan verder
kunnen werken. Maar we kunnen den ge
heel en toestand eerst overzien, wanneer de
balken weer stevig bevestigd zijn."
„Kan ik op het oogenblik niets doen?"
„Zeker kunt u dat-. Van de mannen hier
denkt niemand aan eten of drinken. En ze
kunnen ook niet weg. Daarom zou het goed
zijn als daarvoor gezorgd werd."
„Goed, er zal dadelijk voor gezorgd wor
den."
De president was gelukkig, dat hij althans
iets kon doen. En onder het naar boven
gaan vroeg hij:
„Maar de menschen daar beneden, moe
ten die niets hebben?"
„Ze hebben een en ander meegenomen.
Wanneer er een paar ouden bij zijn, zullen
ze den meegenomen voorraad wel zuinig
doen verdoelen."
Met dit antwoord moest von Herther zich
tevreden stellen. Hij zeide boven tegen de
technici, dat hjj voor een oogenblik naar
huis wilde gaan, om de noodige maatrege
len daar te treffen. De wagen, waarop hp
herwaarts was gekomen, was er nog. D«-
president schreef op een blaadje uit zijn
zakboekje enkele woorden aan Paul met
verzoek hem hier af te wachten
De zon schitterde en von Herther, die
zoo lang in donker gestaard had, had
moeite aan het scherpe licht te gewennen.
Zijn kaarsrechte houding bewees, daf hij
niet sliep; wel was hij doodmoede, maar
j op hetzelfde oogenblik werd hij zich bewust,
dat hij niet rusten mocht vóórdat alles
voorbij was. Hij kon zich geen duidelijke
voorstelling maken hoe het zou afloopcn.
Duistere droombeelden van een ontzettend
lijden onder den grond en van pogingen
tot redding en bevrijding spookten in zijn
hoofd rond. Maar daartoe, bepaalden zich
zijn gedachten niet. Telkenmale kwamen
hem voorvallen uit zijn eigen leven voor
den geest, die toch niets te maken hadden
met alles, waf hier vandaag voorgevallen
was. Hij begreep niet tegenover dit groote
ongeluk, dat werkelijkheid was, hoe hij zich
zoo vaak gekweld had met fantasieën. Eu
hij bedacht, dat de smart, die hem zoo ter
neer drukte, beslissend was voor zijn en
voor Felicitas' leven. Hij wierp geen schuld
van zich af; Kïj weerstond dapper iedere
aanvechting daartoe; maar hij kon niet ver-,
hinderen, dat ook hem in de gedachte
kwam het uur, waarin Paul hem had over
reed tot aanneming yan het legaat v an Lo-
riua, en ook vele andere uren, waarin hij
over den toestand en de toekomst der ko
lenmijnen geconfereerd had, ook de onheil
volle uren vaa den vorigen dag.
(Wordt vervolgd).