Het Catalaansche mes. FEUILLETON. De zwarte Prins. len en door allen werd zij, ook in 1pa - ja ren, hoog vereerd. En verbazend is ook de invloed, die Juliana heeft uitgeoefend op haar grootsten zoon! In haar brieven aan hem, spreekt zij hem herhaaldelijk moed in ©n ook bij de smartelijkste verlieten nam zij een krachtige houding aan. Haar hart was zooals zij zei de, altijd in de Nederlan den. En al haar vijf zonen uit het huis van Nassau heeft zij aan ons land afge3tain, totdat ze eindelijk oud en verlaten aohter bleef en geen van haar zoons aan hot sterf bed hunner edele Moeder tegenwoordig wa ren! Prats-de-Mollo Ia een klein stadje in Frank rijk, dicht bij de Spaansche grenzen; zijn inwoners lijken dan ook wat uiterlijk, le- Nrengwijze, gewoonten en taal aangaat, zeer veel op Spanjaarden. Op feestdagen wor den er stieren rondgeleid, die evenals in Spaa.ny.be steden met elkaar vechten bij het gpctrinkel van tamboerijnen. De Catalanen zoo heeten de bewoners uit die streek rijn opvliegend en wraakzuchtig van aard, ook trotsch, övenals de Spanjaarden. Zoo waren ook Salvadou, een boer, en Chiillaumou, een bekwaam messenmaker, echte Catalaansche mannen. Op zekeren dag kwam Salvadou gezeten op een muilezel, zingend het smalle voet pad afgereden, dat van Soulane naar Prats voert. De belletjes van de drie muilezels begeleidden zijn gezang I Salvadou meent (evenals den vorigen Zondag, op het plein $d zijn en er vroolijk en lustig te dansen. „Jij bent ook in je schik! Dat kan niet iedereen zeggen." Salvadou herkende de stem als die van xtijn vriend, den messenmaker. „O, ik dacht niet bij wat ik zong. Ik neuriede maar wat, om den tijd te ver drijven." En hij begon weer te zingen. Guillaumou haalde de schouders op. Die Salvadou was toch een echt zieltje zon der zorg. Maar hij was ook een geluks vogel, terwijl hijzelf moest zwoegen en aio ven om met messenmaken zijn brood te ver dienen. Salvadou werkte altijd in de open lucht en velde zijn kastanjeboomen. Dia gedachten maakten hem verdrietig. En dat wijsje ergerde hem; dat deed hein danken aan den vorigen Zondag, toen men Eam als een lomperd behandelde, terwijl mien Salvadou algemeen toejuichte en be wonderde. Hij zon op een middel, om Salvadou te overbluffen en hem jaloersoh te maken. Plotseling vroeg deze hem „Zijn er aanstaanden Zondag stieren te Pï^ats?" „Zeker," zei Guillaumou. Daar schoot hem een prachtig denkbeeld te binnen. Hij zou de gelegenheid niet on gebruikt laten voorbijgaan en als Salva dou Zondag niet groen van jaioerschheid terugkeert naar Soulane, zal het aan hem' niet liggen. Ik kan wat goed een stier ophitsen, mij laten achtervolgen en op het juiste oogen- blik ontsnappen, dacht Guillaumou, terwijl Salvadou, die er geen slag van heeft, zich zal laten uitfluiten en misschien laten dooden. „Ik hoop, dat wij je in dien strijd zul len kunnen bewonderen," zei Guillaumou met een .yalsch lachje. „Neen," antwoordde Salvadou, „ik houd niet van die gevechten; ik doe er nooit aan mee." Daarop scheidden zich hun wegen. 's Avonds ging Salvadou zijn vriend op zoeken, die achter zijn messen uitstalling stond. „Heb je nog al goede zaken gemaakt?" vroeg Salvadou. „Neen, ik heb vandaag niets verkocht; ze willen wel de mooie dingen hebben, maar er niets voor betalen." Salvadou glimlachte en dat prikkelde zijn vriend. „Ja, jij hebt moei praten, je bent handig en geslepen. Maar wacht maar eens Zon dag zal je zien, wat ik kan. Maar jij, je durft niet vechten, je bont een lafaard." „Ik, een lafaard!" Salvadou's oogen glinsterden van woede. Hij greep een van Guillaumou's messen en wilde zich op hem werpen. Da omstanders scheidden ze gauw. Hij keek naar het mes, en maakte een beweging, alsof hij het weer op zijn plaats wilde zetten. Maar Guillaumou zeide met «een valschen glimlaoh: „Behoud het mes, Salvadou, als een aan denken aan het oogenblik, dat je mij hebt willen dooden. En ik hoop, dat het mes onze vriendschap afsteekt, zooals men be weert." Een gelach ging er op uit de omstanders; Salvadou wierp het mes weg en ging rood van woede en schaamte heen. Toen hij 's avonds bij zijn moeder thuiskwam, zei hij „Moeder, je moet mij toestaan aanstaanden Zondag aan dta stierengevechten deel te ne men." De moeder werd bleek van schrik ei) antwoordde „Salvadou, vraag mij alles wat je wiB*> maar dat niet," „Ja, moeder, maar het moet: zie hebbed) mij voor lafaard uitgescholden." „Jongen, ga dan; ik begrijp, dat ik hef Je nu niet weigeren mag." Toen Salvadou echter zag, hoe zijn moe» der weende, omhelsde hij haar en zed de: „Neen, moeder, ik doe het niet, want ik wil u geen verdriet doen." Zijn moeder dankte hem voor het grootq offer, dat hij haar bracht en beraaïa: „Ga dan Zondag niet naar Prats, want) dat zal je te veel aandoen." „Dat kan ik niet doen, want dan den ken ze, dat ik uit angst wegblijf, moeder.'* Den volgenden Zondag was het plein tq Prats zwart van da menschen. Zoodra de stier in fa afgesloten ruimtq werd binnengelaten, meldden zich een vijfe tal jongelui tot hert gevecht aan. De om» standers volgden in spanning de bewegingen van dan stier en zijn vervolgers. Alleen Salvadou stond «er met een treurig gericht bij. Op «eens zag hij iets glinsteren, hi| wilde het ding oprapen, maar het zat stevig in den grond. Het was het mes, dat hij! ©en paar dagen geleden in zijn woede had) weggeworpen. Eindelijk had hij het er uit» getrokken; hij bekeek het van alle kanten. Bij de gedachte, dat hij Guillaumou met een mes van diens eigen maaksel had wik ten dooden, rilde hij over al zijn leden,, Plotseling werd hij door de kreten der toe» schouwers uit rijn nadenken wakker ge» schud. Hij zag Guillaumou uit alle macht hollen om den stier te ontkomen. Bijna wak bet hem gelukt, toen hij over een doek struikelde. De stier haalde hem in en wild*, hem juist op zijn horens nemen, toen Sak vadou met één sprong tusschenbeide kwam, en den stier het mes in den hals stootte. Het dier stond stil, wankele en viel dood neer. Toen. Salvadou zich eenige oogenblikken, later een weg door de menigte wilde ba-, nen, kwam een der jongelui op hem af en overhandigde hem het mes, dat hij uit den hals van den stier had getrokken- Sa! vadou wilde het juist aannemen, toén Guillaumou het pakte en zei: „Je vergist je, dat mes is niet van Sal vadou, maar van mij en het zal altijd van mij blijven. Het zal mij er aan herinneren,' hoe dwaas ik was zulk een vriendschap af te snijden. Iedereen mag het mij in het hart stooten, als ik ooit 'zou vergeten, wat( er vandaag gebeurd is!" - De opstand zal zich teel Ten uit/brei den en alle Duitsote posten zullen op één dag aangevallen en onherroepelijk vernie tigd worden. De machtige vorst van Ujam- weei en de sultan van ugogo zijn de aan voerders Tal van iNegervorsten bekcoren er voorts toe. De dag is niet ver meer, dat de Duitschers totaal uitgeroeid zullen rijn." Deze woorden bevielen den blanken vijand bovenmate. Nog lang nadat de avond *1 gevallen was, zaten beiden nog bij el kaar en bespraken alles nader. Tevreden met den uitslag zijner bespreking, zocht de Arabier het huis op, dat de sultan gastvrij te zijner beschikking had gesteld. Marengo echter begaf rich met een gevoel van be vrediging ter ruste, daar de dag nu niet ver meer was, waarop de Duitsche vlag, die op rijn paleis wapperde, het teeken der opperheerschappij der Duitschers, in üet slijk getreden zou worden. Tegen tien uren reeds heerschto er overal diepe rust in Bukoba. Men sliep. Voor de poort in dwi muur, die het paleis van den sultan omgaf, lagen eenige gewapende negers. De muur had slechts deze eene poortaohtige opening, die natuurlijk nu gesloten was. Binnen den muur lagen weer eenige gewapende negers; dit waren de manschappen van den sultan die nu echter ook in slaap gevallen waren. En waarom ook niet? Het was altijd goed gegaan zoo. Nog nooit had iemand het gewaagd, gedu rende den naoht in het paleis van den sul tan binnen te dringen. Zoo hadden ze dan ook niet gemerkt, dat een schaar gewapende negers langzaam naderbij geslopen was. In alle stilte wa ren ze niet ruw in elkaar geslagen ladders de muren o verge klommen en even geruisoh- loos hefc huis binnengedrongen door de vensters heen. Toen sloegen de honden aan; wèl blaften ze maar ééns, want on- middellijk werden ze gedood door de in dringers, maar intusscben waren de slap en den tooh gewekt en toen de zeeroovers, want die waren het, in de slaapkamer van den sultan waren gedrongen, was die al reeds verdwenen. Tijd om lang te zoeken hadden ze niet, want een gefluit dat zich van buiten deed hooren, riep hen zoo gauw mogelijk weer terug. De wachten gre pen onder luid geschreeuw de negers aan, die de ladders daar buiten zouden bewa ken. Van alle kanten kwamen nu de verde digers van den sultan opzetten en de zaak der zeoroovers stond niet bestZelfs was de sultan in hocgst eigen persoon het tooneel van den strijd genaderd en vuurde zijn mannen nog aan ten strijde. Daar weerklonk reeds een tweede gefluit en als een voorbij rollende orkaan waren de zeeroovers toen ineens verdwenen. Slechts één was er achtergeble ven en die was dood. Den volgenden morgen was Bukowa niet weer te herkennen. Troepen gewapenden trokken op bevel van den sultan de onre gelmatig aangelegde straten door en heel het volk scheen in opschudding. En dat was ook geen wonder, want het liad maar wei nig gescheeld, of de sultan was gevangen genomen, ja wie weet, misschien zelfs ge dood. En wat een heldendaden vertelden de slaven en dienaren van den sultan al niet aan de gretig toeluisterende bewoners van Bukowa: Hij was met een mes op de vijanden aangevallen en had ze op de vluchj gejaagd, eer nog een zijner onderhoorigea hem hulp had kunnen verleenenl Vrouwen en kinde. staarden hem aan, vol eerbiedige bewondering. Maar ze had den den dapperen vorst eens in zijn pa leis moeten zien zitten! Hij zat in angst, dat 't zweet hem uitbrak en hij kwam slechts eenigermate tot bedaren, toen hij lang zamerhand heel zijn strijdmacht om zich heen verzameld had! Ook den volgenden' nacht deed hij nog geen oog dicht; het minste geluid dat zijn oor trof deed hem, weer sidderen over zijn geheele lichaam. Mahore was in de duisternis niet her kend geworden door de gewapende maoÖfc van zijn broer, en dat was meer dan geluk kig ook voor beide partijen. Niemand wist nu te zeggen, wie de aanvallers waren ge weest en waar rij wel vandaan waren ge komen. En ook alle onderzoek scheen ver geefs Alle onbewoonde eilanden werden doorzocht, nergens echter werd het verblijf der zeeroovers ontdekt. Slechts vond men een boot op het Bumhiddi-eiland, die ergena

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12