Brieven van een Leidenaar, occxxxix. JUJbCIV ZKUT. AAN DE BRON. ETo. Anno ïdli, gevallen is de zaak lang zoo onschuldig niet. Wanneer iémand meent dat deze of geno dit of dai gedaan heeft en bij voor keur iets wat niet goed is, dan wordt dit m zeer omzichtige termen medegedeeld; maar van dat oogenblik af gaai de bal aan het groeien. No. 1 van de napraters zegt aJ iets meer; No. 2 noemt een naam, No. 3 het feit zelf; No. 4 zegt dat het stellig waar is; men heeft bet van die en die. Yan de on derstelling dat iets mogelijk zou zijn, komt men ïn een oogenblik tot de meest absolute zekerheid dat het werkelijk waar. is en de man of de vrouw, die 's morgens vrij uit ging, ziet 's avonds zwart in de oogen der menigte, die toch niets anders deed dan... op onnadenkende wijze aan den lust tot babbelen botvieren. Zóó komen onwaarbeden, blaam en las ter in de wereld; zóó worden onschuldige menschen in het ongeluk gestort; zóó wor den de beste vrienden de bitterste vijan den; zóó ontneemt men iemands eer, goeden naam en oredièt; zóó benadeelt men hem in zijn belangen. Wel zeker, er blijft van al dat fraais toch altijd wel iets hangen, en op die wijze heeft men zelfs de grootste reputaties vermoord; maar zóó wordt ook dagelijks in 't klein heel wat kwaad ge slicht. Door met een fijn lachje te zeggen wat men gehoord heeft, terwijl men er in derdaad nooit iets van vernam; door op de mogelijkheid te zinspelen van iets waar aan men zelf niet gelooft, zaait men haat én tweedracht, verscheurt familiebanden, trekt vrienden én gelieven van elkander af en sticht nog onnoemlijk veel ander kwaad. Hooit' eens; wij struikelen allen in vele en de moesten onzer hebben wel een klein aandeeltje in de naamlooze vennootschap „men zegt." Laat ons het ding maar wegdoen: de maatschappij keert toch geen dividend uil'. Want, men mag zeggen wat men wilmaar men zegt is een leugenaar en een laste raar, en t is verweg het beste als we er niets mee te maken willen hebben, tenzij... Ja, tenzij men de kunst mocht verstaan om bel men zegt te gebruiken zooals onze dichter Helmers dat deed. Helmers wordt, meenen wij, niet meer gelezen, w.it jammer genoeg is; maar h i j is het die men <z e g t beroemd heeft gemaakt in zijn ,,Hol- landsche natie." „Men zegt", zoo clicht hij in zijn gespier de taal, „Men zegt dat, toen de Brit, stout op zijn overmacht', In de afgeloopen eeuw ons aanviel onver wacht, Bij- Doggersbank 's Lands vloot dacht weer loos te verrassen, De Ruyters sohïm met kracht opdonderde uit de plassen, enz." Dat is nog wat anders dan een babbel praatje. En die Helmers niet vergeten is, zal zich hier wel hëiinheren de lieflijko wóórden uit dén vierden zang, aan 't einde van Adeka?s roerende geschiedenis? „M e n z e g t dat aan de beek die om h m graf blijft vloeien, De wind meer lieflijk jruischl, de bloemen zachter bloeien, En Afrons schim stort daar haar zielvor- scheurbre klacht Op de effen graf terp uit in 't uur van middernacht. Adeka's dierbre naam klinkt treurig door de dalen, En de eclio blijft dien naam met droef ge zucht herhalen." Die lust mocht hebben Helmers nog eens na te lezen, zal meer van die staaltjes vin den. 't Was zón stopwoord, maar... zulke stopwoorden willen er bij ons wel in. Nemo. Het gaat met de samenleving in het be gin van het nieuwe jaar als met een schaat senrijder, dio voor het eerst op de baan komt, (verstaat men heb beeld in onzen bijl nu er van schaatsenrijden en y*3 geen spra ke meer is?); zij kan met recht van sireck komen. A'ls men de couranten als graadmeters beschouwd van wat eir in de maatschappij omga-at, en zij wijzen dat gewoonlijk vrij juist aan, dan moet men erkennen dat er weinig voorvalt op het groote en kleine wereldtooneel, voor zóóver het althans van de menschen zelf afhangt. Ook in Leute,n is het de eerst-e Week van 1911 al bijzonier stil. Wel werden we Woensdagavond getrof fen door een witte lichtstreep in de richting van Voorschoten, veroorzaakt door e-n feilen brand die daar Klein-Stadwijk in de asch logde, en gisteravond opgeschrikt door een brand in de Zeepziederij van de firma Dros en öebr. Tieleman, maar deze dingen, die nog wat variatie aanbrengen zooals ik gisteravond een troepje giegelende fa brieksmeisjes hoorde zeggen, hangen im mers mét van den menschelijken wil af. Eiken avond zie ik naar de agenda- van de week in het „Loidscli Dagblad" doch on? die is erg mager. Er gebeurt bijna n.'ets en wat er gebeurt, is althans gezien van het standpunt van iemand, die over zaken van publiek belang wil schrijven, van ge ringe beleekenis Ik kan mij die slapte best begrijpen. „Des drijvers geweldige roede" om heb ook eens mefcreen dichterlijk woord te zeggen, heeft de ïnenschenkudde zoo'n maand of twaalf rusteloos voortgedreven en laat haar om de Streek van de jaarwis seling meestal even met rust en wig zou daar niet eens van willen profiteeren? Waarde medegcjaagden op dit onder- maansche in de Sleutelstad, wat ik zeggen wil: houdt jullie •koest zoolang de drijver koest is, 1911 zal het nog wel druk genoeg maken. Hebben we van de week al niet kun nen lezen dat er in 1911 over de heelo linie van onzen gemeenteraad slag gele verd zal moeten worden? Nog een paar maanden dan beginnen de politieke excer- cities al, generaals en soldaten oefenen zich voor den grooten verkiezingsstrijd, die in Juli binnen Leidens wallen met strooibiljetten en redevoeringen zal worden gestreden. Arme Raadsleden, die zich weer aan de vuurproef der kiezers zullen moeten onder werpen. Misschien zien sommigen hunner al reeds de onzichtbare hand, die met vlammend schrift het: mene, mene tekel upharsin (ge wogen en to licht beypnden) aan den wand neerschrijven zal. Want 'i moge heel aardig wezen om 'n zetel in te nemen aan de groene tafel in de Stads raadszaal, te spreken of als men daaraan niét mee doet, dan toch te stemmen over de bolangon van de stad en haar burgers, zit ting-te hebben in gewone en som3 ook wel buitengewone commissiën met aardige uit stapjes in begrepen en dit alles te zien be kroond zoo af en toe met een gezelligen maaltijd aan burgarvaderlijken disoh, 't is heel aardig zelfs, maar wc© -hunner de dag der vergelding. Ons kiezersvolk is niet meer zoo gemakkelijk. Vooral niet in onzen tijd van zwaren belastingdruk. Wio der af- tre denden van dezen zomer nog een 'oion van inkomsten kan vinden die do plaatselij ke directe belasting ontlasten, niemand op nieuw in zijn beurs troft, zal grif ter over winning worden geleid. Maar al wil ik niets afdingen op do vindingrijkheid onzor vroede vaderen, dat zij den steen der wijzen zouden vinden of de quadratuur des cirkels ont dekken, voor zulk© kna-ppo bollen houd ik hen niet. Onder ons gezegd en gezwegen is dat ook niet nootlig, als ze maar zoo handig zijn het den kiezers te kunnen wijsmaken Want hoe deze laat sten ook op hun ach terste beenen staan, een handig politieker draait ze nog wel een rad voor de oogen. Een eigenaardig oordeel boorde ik dezer dagon van een weinig politiek aangelegd, maar overigens hoogstaand en wijs man, over ons raadscollegc. Het stond hem niet aan dat in den laatsten tijd vooral zulke groot© bedragen werden toegestaan en uitgegeven. De raadsleden, zeide bij, zijn ieder op zichzelf hoogst ach tenswaardige mannen, meest allen verstan dig, sommigen zelfs wijs en knap, maar wan neer zij eenmaal bijeen zijn als college, dan schijnen ze hun gewoon verstand niet te la ten spreken, en naar andere regelen rege len van gemeentebeleid te handelen. De opmerking word gemaakt naar aanlei ding van twee raadsbesluiten van de laatste vergaderinghet doen rooien van do hoo rnen aan de Vischmarkt en de groote uitga ven voor de Eleotricte-its- en Gasfabriek. Ik maak me sterk, aldus rodeneerde die mijn beer, om eïk raadslid afzonderlijk te hebben kunnen overtuigen, dat die mooie groote boomen, die daar een eigenaardig stuk stadsschoon vertegenwoordigen, weg te ne men voor dat zij uit 'zichzelf sterven, eigen lijk vandalisme plegen is, maar als college waren ze per adres daarvan niet te over tuigen. Eveneens zal elk lid toegeven, dat als hij persoonlijk de Lichtfabrieken exploiteerde, niet zulke kostbare kantoren en magazijnen zou bouwen, dooh als ooilege, de ge meente vertegenwoordigend, verzetten zij zich er niet voldoende tegen. Het verschijnsel was, hij erkende het, niet afzonderlijk Leidsdh, andere achtbare raadscoUeges hij wees o.a. op Den Haag en Amsterdam deden evenzoo, maar het was daarom niet minder ernstig. Hij meen de, dat do oorzaak ligt in de te weinig zelf standigheid van een raadscollege tegenover de hoofden der diensttakken, wier voor naamste eerzucht begrijpelijkerwijze is om dien tak van dienst juist grootsch en schit terend te maken,, welke onder hun leiding staat. -Een verklaarbare eerzucht, die ook (het ware belang der gemeente beoogt, maar die omdat bet slechts een onderdeel van het geheel geldt, in het belang van dat ge heel niet ten volle bevredigd mag worden. Ik durf niet te ontkennen dat er in deze opvatting geen grond van waarheid schuilt, doch wil van den anderen kant ook dan opmerken, dat iemand die buiten een re- goorings- of bestuurscollege staat, niet altiid de motieven kan nagaan en booordeelen, die tot een besluit hebben geleid en daardoor ocfiv wel eens zeer partijdig oordeelt. Een buitenstaander zij dus zachtmoedig en vorsohoonend in het oordeel over een col- lego als onze gemeenteraad. En hoe knapper en ;raotisoher het ooi lego van B. on Ws. on voornamelijk hun rechterhand, do gemeente-secretaris, clio de draden van hot, geheele gemeentelijk be-, stuur in handen heeft, is, hoe minder go- makkelijk het den hoofden van dienst zal af gaan htm haan over anderen koning to doen kraaien. Is de secretaris een man, die lei ding weet te geven, dan is het boven aange wezen gevaar niet overwegend groot; laat hij zich door de hoofden van dienst leiden, dan is er geen raad voor, tenzij én wethou der, èn Raad alles door eigen bril zien. Maar wo weten immers, de raadsleden put ton voornamelijk hun kennis van aanhangi ge voorstellen uit de rapporten en proe»ad- viezen door den secretaris samengesteld en beoordeelen daarnaar zidke voorstellen voornamelijk. Men zie>t hieruit van hoo groot belang bet voor een gemeente is een uitnémenden secretaris te bezitten, man uit één stuk en van veelzijdigo begaafdheid tevens. Ons gemeentobestu ,r komt straks voor de „Men zegt" is oud entaai. „Men zegt" is ook beroemd geworden. Door wien, daaraan zullen we straks wel herinneren. Op verschillende manieren maakten we met „men zegt" kónnis en bijzonder aange naam of ver eerend was dat gewoonlijk niet. In onze jeugd versoheen in zeker plaatsje een blaadje, waarin geregeld een rubriek voorkwam, met het opschrift „men z^-gt." Daarin was een verzameling te vindén van boosaardige geruchten, die van sommige personen verspreid werden, zonder dat na men werden genoemd, maar toch zóó, dat ieder begrijpen kon wie er al zoo bedoeld jwaren. 't Treurigste van die vrij treurige lastercampagne was zeker welA dat de be ruchte rubriek met graagte werd gelezen en het venijn op die manier jaren lang zijn uitweikiüg kon doen. Deze „bijdrage tot do volksopvoeding" is, meenen wij, sedert lang ter ziele, hetgeen we gaarne willen aannc-men als bewijs, dat de mensohen op dit punt beter zijn dan ze ©en halve eeuw geleden waren. Overigens zou men zioh sterk vergissen, indien men meende dat „men zegt" met do noorderzon vertrokken is. Integendeel mee nen wij te weten, dat er nog een aantal van dat ras bestaan, die hun tenten overal heb ben opgeslagen en soms waar men ze 't minst zou verwachten Maar," wat of wie i3 nu toch eigenlijk „men zégt?" Ja, dat is een vreemdsoortig iets, half persoonlijk en half onpersoonlijk, een combinatie van het persoonlijk voor naamwoord men, met don derden pcVsoon in het enkelvoud van den tegen woord ige-n tijd van het werkwoord z e g g e n. Die twee hebben een soort van vennootschap aange gaan en wel een naamlooze, want de aan deelhouders blijven op den aohtergrond; een vennootschap welker bepalingen door den duivel zijn goedgekeurd en waarvan het doel in hoofdzaak is: zooveel mogelijk praatjes en lasterlijke geruchten te verza melen,- te verspreiden en te exploiteeren. Hoe de vennootschap werkt? Wel, om eens een beeld te gebruiken, ongeveer zooaJs de lieve straatjeugd in den winter, die er vermaak in schept om wat sneeuw tot een bal saam te persen en dan dien bal zoolang te rollen en te veagrooten, tot hij haast niet meer kan worden voortbewogen en, nadat hij liinderlijk en gevaarlijk voor de passage is geworden, met de grootste moeite weer uit elkaar moet worden getrapt. Maar kijk, feitelijk gaat het b.v. zóó: de krantenbezorger komt 's avonds aan de deur, verondersteld dat er geen bus is, en zegt: „de lucht ziet zoo rood aan dien kant waar boer Krelis woont; 't lijkt wel of er brand is." De werkmeid komt verrukt in de keuken en deelt aan de tweede meid mede, dat er brand is aan den kant van boer Krelis. De tweedo meid, al even verrukt, deelt mevrouw mede dat er brand is bij boer Krelis. Meneert die wel eens een luchtjo wil scheppen, gaat er op uit en deelt in 't voorbijgaan het nieuws aan een paar ken nissen mede, die zioh ook niet onbetuigd la ten; politie en brandweer komen daardoor ook op de hoogte en spoedig versohijnen de eerste nieuwsgierigen ter plaatse van de ramp, juist op het oogenblik dat boer Kre- loe, onbekend met 's werelds woelen, de muts over de ooren trekt en zioh toever trouwt aan de hoede van Morpheus. Nu zal men misschien zeggen: „dat is een vrij grappig, maar ook vrij onschuldig geval." Jawel, h'et bewijst alleen maar hoe veel de menschen van een babbeltje houden, hoe weinig zij daarbij aan ooren en oogen den kost geven. Maar in negen van de tien Als het stil in het dorp is, dan is het zeer aangenaam het water te hoeren ruisclien. Konrad Mëtzler is er altijd een groot lief hebber van geweest om daarnaar te luisteren. Maar als hot dnik is aan do bron en meisjes- en jongensstemmen door elkander gonzen, dan komt hij er nooit. Nu treedt hij nader. Slechts één persoon ziet hij aan de bron: Barbele. Zij- houdt de koperen kan, het sieraad van elk knap huishouden, onder den bruisenden water straal. Die kannen worden op het hoofd gedragen, en doen denken aan de Romein- scho amphoTOn. Barbele heeft haar Zondagsolie kleeren aan, ©ven netjes als .van andere, trotscko deernen. De donkere lakensche, roodgestreepte rok ireikt tot aan de onkels, de schouder beklee ding is van mooi gebloemd katoende ruime mouwen en het schort zijn leliewit; het kap.io met de afhangend-a linten heeft zij niet op; naast haar ligt het bonte laken- echo kussen, dat hot hoofd moet beschut ten tegen .onmiddellijke aanraking met don te dragen last. In plaats van de zwarte zijden linten ziet Konrad wat anders, dat hem veel beter bovalttwee zware bruine vlechten, die laag neer hangen, bijna tot aan den .rand van den rok. Mooie linten kan iedereen wel koopen, denkt do zoon van Metzier, den boer, maar zulke vlechten ziet men in het heel© dorp niet voor de tweede maal. Barbele staat onbeweeglijk en wacht tot haar kan vol geloop en, is. Even roerloos staat Koorad op een kleinen afstond, als had ook hij te wachten op iets. De'kan is nu geheel vol; BSrbele trekt ^Ufcar M' öea krachbigea ruk naar zich toa en daalt dan een trede af, om het "hoofd ■er onder te buigen. „Wacht even; ik zal je helpenI" Pijlsnel draait zij zich om. Zij ziet Kon- trad Metzier in heb blozende gelaat, en eerst na een pauze laat zij vol verbazing hoo- tren: „Ei, ei! Dat heeft nog niemand gedaan!" Zij neemt de hulp van den jonkman aan on als zij nu, met den éénen arm in do hoogte, de kan vasthoudt, terwijl zij den and-enen. dn de zijde drukt, voegt zij hom toe: „Dank je wel." „Dat is niet noodig", zegt Konrad, diep ademhalend, als om iets te zoggen, dat groote inspanning, kost. „Wij gaan samen; wij moeten den zelfden weg." Barbele hoeft er niets tegen; flink stapt zij den weg op, en Konrad bewondert haar bevalligen en toch vasten trod, en haar voeten komen hem in do lago schoentjes en witte kousen kleiner voor dan dio van andere meisjes, pn hij verwondert zich, hoo zij de slanke gestalte eigenlijk nog kunnen dragen; en hij wendt zijn blik hoogar en laat hem met welgevallen rusten op do buigzame leest en ten slotto merkt hij op, dat zij rood© lippen heeft en bruine oogen. „Heb je wel eons voor iemand uit de stad, een schilder, gezeten, om je portret te laten maken?" „Neen," antwoordt zij kortaf; „daar heb ik nooit trek in gehad. Daar was er wal een, maar tegen dien heb ik gezegd, dat alle meisjes dezelfde kloeren dragen en dat ik geen tijd had." Op het gelaat van den jonkman komt een glans. Hij heeft al bemerkt, dat die kleeren haar beter zitten dan den anderen, „Ga je noodt naar de dansplaate, Bür- bele „Heb je mij daar wel ©oo# gezien V' „Ik ga zelf noodt." Zij lachen beiden, dat het klinkt; ver volgens blijft Barbelo staan en v-oegt hem toe: „Je bent ccn wonderlijke jongen 1"' „Houdt jo me voor den gok?" „Ik zegt zij verwonderd. Hij maakt een beweging met zijn krach- tigen arm en wijst in do verba. „Als zij van Tubingen overkomen, de vreemde jonge hoeren, heeft er dan nog geen jo het hof willen maken?" Voor do eerste maal laat Barbele haar witte tanden zien, en zij schermt met haar kleine vuist dreigond in do lucht. „Laat or eens eon komenIk haat zo allemaal; geen één uitgezonderd Konrad moet wcor lachen; haar toorn be valt hem zoozeer. „Dat komt," voogt zij or tot verklaring bij, „omdat miju vader zijn leven lang nooit hoeft kunnen uitstaan, dat zij van Hei delberg tot Tubingen de vlotters uitschel den voor „Jcekclo sperrl" Dan wordt hij woedendEn wat heeft dat ook te be duidon Wat gaat het dien balddadigen jongens aan, als eerlijke lieden op het water hun brood verdienen „Ik weet het ook niet," geeft Konrad. te kennen, on hij dankt aan zijn vader», die wel weten zal waar dat vandaan komt, want het moet al lang in gebruik zijn. en die kent immers zooveel geschiedenissen, wel van honderd jaren oud! Nu gaan zij zwijgend met elkander voort, steeds in denzei fden stap. Konrad neemt nog eens da krachtige meisjesfiguur van boven tot beneden op; hij hoest, krijgt een kleur, hoest nog eens, en als nu de bruine oogon d« zijne ont moeten, zegt hij snel: „Barbede, wat bsn je mooi!" Ho© heeft hij dat durven doen? Hot ver- motel© woord, dat ©en jongen tot een meiaj© kan zeggen, is juist: „Wat ben. je mooi!" En hot staat gelijk met een formeel© liefdes verklaring. Zou Btirbole daar over oen steen gestrui keld zijn? Zij heeft werkelijk wator go- stort uit de kan, dio zij op haar fiere hoofdje draagt. „Daar, dat komt ér nu van!" roept zij toornig. Daarop wordt er weer niet gipraat; Kanrad krijgt hot niet alleen hos langer hoo warmer onder zijn pet, ook onder zijn vest brandt en klopt het: zijn hart. Als het niet midden in het dorp was, dan zou hij wel „hoera" willen roepen. Bijna aan het laatste huis is hot, waar Barbele stil blijft staan; het is één var- dieping hoog, verweerd, mot een schoof ge trokken dak. Gelukkig, dat da groote linde boom beschermend zijn takken er over heen spreidt. Do lage schuifraampjes laten zeker wei nig licht binnen; voor hot een© staat oen half verwelkte roos. Het meisje bekommert zich volstrekt niet om haar geleider; zij klimt de uitgeholde steenen trap op en haait een roestigen sleu tel onder haar schort te voorschijn; zij hoeft het huisje zoo zorgvuldig gesloten, alsof het schatten bovatte. Als de deur open is, draait zij langzaam het steeds beladen hoofd om en zegt: „Dank je wel!" De jonge boerenzoon kijkt haar glimlachend aan. „Onder den lindeboom moest -sen bank staan; dat zou een mooi plaatsje zijn!" „Jal" antwoordt zij; „ik geloof, dat ik het vader ai oens gyzegd hob." Hij glimlacht weer. „Bon jo altijd zoo alleen in huis, Barbele?" ,,'t Gebeurt soldon, dat vatlar oans thuia- kcmV antwoordt zij argeloos. „Sedert Baal© keuzo te staan van een nieuwen functiona ris. Cf er voor dezo betrekking sollicitanten zullen worden opgeroepen of dnt B. en Ws. met een voordracht of aanbeveling van gegadigden uit engeren kring zullen komen, kan ik niet zeggen. Het eerste lijkt mij het meest aanbevcl.uswaardig. Het is voor j<ui- ge, knappe juristen, dio oen administratieve leerschool hebben doorloopen, een begee- renswaardigo betrekking. Er zullen dus heel wat sollicitanten zich aanmelden en ho« ruimer do keuze, boe beter kans van slagen. Eén ding hoop ik4 n.l. dat het gemeente belang liierbij niet ondergesohikt- wordt ge maakt aan partij- of persoonlijk belang. Ook zou ik denken dat men met een jaarwedde van f -1000 wei zal kunnen vol staan. De vorige secretaris genoot sinds enkele jaren f 500 meer, mij dunkt dat f '1000 in ieder geval voorloopig zeer vol- doendo is. Ik denk dat B. en Ws. deze be noeming wel met bekwamen spoed zulten doen plaats hebben, al zal het moeilijk gaan haar op cte agenda voor do eeiste ver gadering te krijgen, althans, wanneer men voornemens is sollicitanten op te roep.n. Arts- en tandmeesterN-examen. De minister van binnenlandscho zaken brengt in de ,,St.-Ct." No. 6, die nadere bijzonderheden bevat, ter algemeene ken nis, dat op 1 Februari en volgende dagen te Leiden, te Utrecht, te Gromngcn en te Amsterdam gelegenheid zal worden gege ven tot het afleggen van de practisch© examens van arts, alsmede te Utrecht tot het afleggen van de practisehe examens van tandmeester. Zij, die tot de examens wensohen te wor den toegelaten vóór 1 Mei 1911, moeten zich daartoe vóór 25 Januari e.k., zij die het examen na. 1 Mei 1911 wensohen af te leg gen vóór 25 April e.k., schriftelijk aamnel- den te Leiden bij den hoogleer aar dr. G. Jelgersma, to Utrecht bij den hoogleeraar dr. C. Eykman, te Groningen bij den hoog leeraar dr. J. W. van Wijlie cn te Amster dam bij den hoogleeraar dr. J. Rotgans, voorzitters der examencommissiën. De „Prins Willem V". Men schijnt zioh ongerust te gaan maken over het lot van de „Prins Willem V", van den Kon. West-Indischen Maildienst, schrijft het „N. v. Ned." Het sohip vertrok den 23sten December van Amsterdam naar Wesb-Indië en sedert dien tijd is geen bericht omtrent dit sohip binnengekomen. Mist kan hiervan de oorzaak zijn en ver moedelijk zal men de eerste dager ook wel geen tijding van het schip ontvangen. Het moet thans toch reeds Ouessant en do He- briden gepasseerd zijn, zoodat de aankomst in West-Indië dient afgewacht te worden. - Volgens het vaarplan moet het stoomschip den 9den Januari te Paramaribo aankomen. Men kan dus gerust wachten tot den 11 den Januari, voor men zioh ook maar éenigsrihi bezorgd behoeft te maken. Do „Sindoro"* Volgons een telegram uit Perim is het vdn „Java" naar Rotterdam bestemde Neder- Iandsche stoomschip „Sindoro" Perim ge passeerd. Het signaleerde, dat op den 31steu December een as was gebroken en dat daar door een schroef was verloren gegaan. Tevens werd geseind, dat de stuurboords- maohine defect is geraakt en dat alleen met de bakboordsmachine werkende de reis werd voortgezet. De directie der Rotterdarrusehe Lloyd deelt mede, dat het du elsohroefsfcoomsohip „Sindoro", van Java naar Rotterdam, gis termorgen Perim passeerde met verlies van de stuurboordsohroef. De reis wordt met bakboordsohroef voortgezet. stierf, sinds mijn elfdo jaar, west ik niet anders!" „En ben je nooit bang, geweest?" „Waarvoor?" vraagt zij met een trolsch lachje. „Je hebt gelijk I" mompelde de jonkman. Bürbelo strekt1 den oenen arm, die vrij is, uit. -„Als kind bon ik nooit bang geweest en, nu ik achttien ben: kijk maar, ik ben slerk. En nu: „Dag, Konrad!" Zij is binnen, do deur blijft half open; hij gaat niet weg, maar leunt tegen den lindeboom en hoort haar in het huis hem en weer trippelen. Het is diezelfde zwe vende gang en het is hem of hij haar heen en weer ziet gaan. Er is bijna een halfuur verloopcn; het venster wordt open gedaan en het hoofd van Barbele komt te voorschijn; zij ziet hem niet en hij roept: „Ik bon er nog!" Het moet gek geklonken hebben, want- zij schatert het uit van lachen; maar voor dat lachen had hij graag nog een groot-ar© domheid gezegd. „Waarom dan?" „Dio Tozoknop daar," stamelde hij, zoo verlegen als oen schooljongen voor een exami nator, „mijn moeder houdt zoo van rozen 1" „Daar!" zegt Barbele, ©n zond-er zich te bedenk-en breekt zij do bloem af, „neem ze dan maar on ga naar kui91" Het raampje wordt toegeschovenhij houdt den knop in do ruwe hand en gaat nu eindelijk den weg op, dien hij gekomen is. Maar als hij uit het gezicht is, drukt hij de. bloem aan zijn lippen, en hij fluit zoo vrooljjk, als nog nooit iemand van hem heeft g"ehoariL Binnen het jaar zijn ze man en vrouw.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 9