Brieven van een Leidenaar,
occxxxix.
JUJbCIV ZKUT.
AAN DE BRON.
ETo.
Anno ïdli,
gevallen is de zaak lang zoo onschuldig
niet. Wanneer iémand meent dat deze of
geno dit of dai gedaan heeft en bij voor
keur iets wat niet goed is, dan wordt dit m
zeer omzichtige termen medegedeeld; maar
van dat oogenblik af gaai de bal aan het
groeien. No. 1 van de napraters zegt aJ
iets meer; No. 2 noemt een naam, No. 3 het
feit zelf; No. 4 zegt dat het stellig waar is;
men heeft bet van die en die. Yan de on
derstelling dat iets mogelijk zou zijn, komt
men ïn een oogenblik tot de meest absolute
zekerheid dat het werkelijk waar. is en de
man of de vrouw, die 's morgens vrij uit
ging, ziet 's avonds zwart in de oogen der
menigte, die toch niets anders deed dan...
op onnadenkende wijze aan den lust tot
babbelen botvieren.
Zóó komen onwaarbeden, blaam en las
ter in de wereld; zóó worden onschuldige
menschen in het ongeluk gestort; zóó wor
den de beste vrienden de bitterste vijan
den; zóó ontneemt men iemands eer, goeden
naam en oredièt; zóó benadeelt men hem
in zijn belangen. Wel zeker, er blijft van
al dat fraais toch altijd wel iets hangen,
en op die wijze heeft men zelfs de grootste
reputaties vermoord; maar zóó wordt ook
dagelijks in 't klein heel wat kwaad ge
slicht. Door met een fijn lachje te zeggen
wat men gehoord heeft, terwijl men er in
derdaad nooit iets van vernam; door op de
mogelijkheid te zinspelen van iets waar
aan men zelf niet gelooft, zaait men haat
én tweedracht, verscheurt familiebanden,
trekt vrienden én gelieven van elkander
af en sticht nog onnoemlijk veel ander
kwaad.
Hooit' eens; wij struikelen allen in vele en
de moesten onzer hebben wel een klein
aandeeltje in de naamlooze vennootschap
„men zegt."
Laat ons het ding maar wegdoen: de
maatschappij keert toch geen dividend uil'.
Want, men mag zeggen wat men wilmaar
men zegt is een leugenaar en een laste
raar, en t is verweg het beste als we er
niets mee te maken willen hebben, tenzij...
Ja, tenzij men de kunst mocht verstaan
om bel men zegt te gebruiken zooals
onze dichter Helmers dat deed. Helmers
wordt, meenen wij, niet meer gelezen, w.it
jammer genoeg is; maar h i j is het die men
<z e g t beroemd heeft gemaakt in zijn ,,Hol-
landsche natie."
„Men zegt", zoo clicht hij in zijn gespier
de taal,
„Men zegt dat, toen de Brit, stout op zijn
overmacht',
In de afgeloopen eeuw ons aanviel onver
wacht,
Bij- Doggersbank 's Lands vloot dacht weer
loos te verrassen,
De Ruyters sohïm met kracht opdonderde
uit de plassen, enz."
Dat is nog wat anders dan een babbel
praatje. En die Helmers niet vergeten is,
zal zich hier wel hëiinheren de lieflijko
wóórden uit dén vierden zang, aan 't einde
van Adeka?s roerende geschiedenis?
„M e n z e g t dat aan de beek die om h m
graf blijft vloeien,
De wind meer lieflijk jruischl, de bloemen
zachter bloeien,
En Afrons schim stort daar haar zielvor-
scheurbre klacht
Op de effen graf terp uit in 't uur van
middernacht.
Adeka's dierbre naam klinkt treurig door
de dalen,
En de eclio blijft dien naam met droef ge
zucht herhalen."
Die lust mocht hebben Helmers nog eens
na te lezen, zal meer van die staaltjes vin
den. 't Was zón stopwoord, maar... zulke
stopwoorden willen er bij ons wel in.
Nemo.
Het gaat met de samenleving in het be
gin van het nieuwe jaar als met een schaat
senrijder, dio voor het eerst op de baan
komt, (verstaat men heb beeld in onzen bijl
nu er van schaatsenrijden en y*3 geen spra
ke meer is?); zij kan met recht van sireck
komen.
A'ls men de couranten als graadmeters
beschouwd van wat eir in de maatschappij
omga-at, en zij wijzen dat gewoonlijk vrij
juist aan, dan moet men erkennen dat er
weinig voorvalt op het groote en kleine
wereldtooneel, voor zóóver het althans van
de menschen zelf afhangt. Ook in Leute,n
is het de eerst-e Week van 1911 al bijzonier
stil. Wel werden we Woensdagavond getrof
fen door een witte lichtstreep in de richting
van Voorschoten, veroorzaakt door e-n
feilen brand die daar Klein-Stadwijk in de
asch logde, en gisteravond opgeschrikt door
een brand in de Zeepziederij van de firma
Dros en öebr. Tieleman, maar deze dingen,
die nog wat variatie aanbrengen zooals ik
gisteravond een troepje giegelende fa
brieksmeisjes hoorde zeggen, hangen im
mers mét van den menschelijken wil af.
Eiken avond zie ik naar de agenda- van de
week in het „Loidscli Dagblad" doch on?
die is erg mager. Er gebeurt bijna n.'ets
en wat er gebeurt, is althans gezien van
het standpunt van iemand, die over zaken
van publiek belang wil schrijven, van ge
ringe beleekenis Ik kan mij die slapte best
begrijpen. „Des drijvers geweldige roede"
om heb ook eens mefcreen dichterlijk woord
te zeggen, heeft de ïnenschenkudde zoo'n
maand of twaalf rusteloos voortgedreven
en laat haar om de Streek van de jaarwis
seling meestal even met rust en wig zou
daar niet eens van willen profiteeren?
Waarde medegcjaagden op dit onder-
maansche in de Sleutelstad, wat ik zeggen
wil: houdt jullie •koest zoolang de drijver
koest is, 1911 zal het nog wel druk genoeg
maken. Hebben we van de week al niet kun
nen lezen dat er in 1911 over de heelo
linie van onzen gemeenteraad slag gele
verd zal moeten worden? Nog een paar
maanden dan beginnen de politieke excer-
cities al, generaals en soldaten oefenen
zich voor den grooten verkiezingsstrijd,
die in Juli binnen Leidens wallen met
strooibiljetten en redevoeringen zal worden
gestreden.
Arme Raadsleden, die zich weer aan de
vuurproef der kiezers zullen moeten onder
werpen.
Misschien zien sommigen hunner al reeds
de onzichtbare hand, die met vlammend
schrift het: mene, mene tekel upharsin (ge
wogen en to licht beypnden) aan den wand
neerschrijven zal.
Want 'i moge heel aardig wezen om 'n zetel
in te nemen aan de groene tafel in de Stads
raadszaal, te spreken of als men daaraan
niét mee doet, dan toch te stemmen over de
bolangon van de stad en haar burgers, zit
ting-te hebben in gewone en som3 ook wel
buitengewone commissiën met aardige uit
stapjes in begrepen en dit alles te zien be
kroond zoo af en toe met een gezelligen
maaltijd aan burgarvaderlijken disoh, 't is
heel aardig zelfs, maar wc© -hunner de
dag der vergelding. Ons kiezersvolk is niet
meer zoo gemakkelijk. Vooral niet in onzen
tijd van zwaren belastingdruk. Wio der af-
tre denden van dezen zomer nog een 'oion
van inkomsten kan vinden die do plaatselij
ke directe belasting ontlasten, niemand op
nieuw in zijn beurs troft, zal grif ter over
winning worden geleid. Maar al wil ik niets
afdingen op do vindingrijkheid onzor vroede
vaderen, dat zij den steen der wijzen zouden
vinden of de quadratuur des cirkels ont
dekken, voor zulk© kna-ppo bollen houd ik
hen niet. Onder ons gezegd en gezwegen is
dat ook niet nootlig, als ze maar zoo handig
zijn het den kiezers te kunnen wijsmaken
Want hoe deze laat sten ook op hun ach
terste beenen staan, een handig politieker
draait ze nog wel een rad voor de oogen.
Een eigenaardig oordeel boorde ik dezer
dagon van een weinig politiek aangelegd,
maar overigens hoogstaand en wijs man,
over ons raadscollegc.
Het stond hem niet aan dat in den laatsten
tijd vooral zulke groot© bedragen werden
toegestaan en uitgegeven. De raadsleden,
zeide bij, zijn ieder op zichzelf hoogst ach
tenswaardige mannen, meest allen verstan
dig, sommigen zelfs wijs en knap, maar wan
neer zij eenmaal bijeen zijn als college, dan
schijnen ze hun gewoon verstand niet te la
ten spreken, en naar andere regelen rege
len van gemeentebeleid te handelen.
De opmerking word gemaakt naar aanlei
ding van twee raadsbesluiten van de laatste
vergaderinghet doen rooien van do hoo
rnen aan de Vischmarkt en de groote uitga
ven voor de Eleotricte-its- en Gasfabriek. Ik
maak me sterk, aldus rodeneerde die mijn
beer, om eïk raadslid afzonderlijk te hebben
kunnen overtuigen, dat die mooie groote
boomen, die daar een eigenaardig stuk
stadsschoon vertegenwoordigen, weg te ne
men voor dat zij uit 'zichzelf sterven, eigen
lijk vandalisme plegen is, maar als college
waren ze per adres daarvan niet te over
tuigen.
Eveneens zal elk lid toegeven, dat als hij
persoonlijk de Lichtfabrieken exploiteerde,
niet zulke kostbare kantoren en magazijnen
zou bouwen, dooh als ooilege, de ge
meente vertegenwoordigend, verzetten zij
zich er niet voldoende tegen.
Het verschijnsel was, hij erkende het, niet
afzonderlijk Leidsdh, andere achtbare
raadscoUeges hij wees o.a. op Den Haag
en Amsterdam deden evenzoo, maar het
was daarom niet minder ernstig. Hij meen
de, dat do oorzaak ligt in de te weinig zelf
standigheid van een raadscollege tegenover
de hoofden der diensttakken, wier voor
naamste eerzucht begrijpelijkerwijze is om
dien tak van dienst juist grootsch en schit
terend te maken,, welke onder hun leiding
staat. -Een verklaarbare eerzucht, die ook
(het ware belang der gemeente beoogt, maar
die omdat bet slechts een onderdeel van
het geheel geldt, in het belang van dat ge
heel niet ten volle bevredigd mag worden.
Ik durf niet te ontkennen dat er in deze
opvatting geen grond van waarheid schuilt,
doch wil van den anderen kant ook dan
opmerken, dat iemand die buiten een re-
goorings- of bestuurscollege staat, niet altiid
de motieven kan nagaan en booordeelen, die
tot een besluit hebben geleid en daardoor
ocfiv wel eens zeer partijdig oordeelt.
Een buitenstaander zij dus zachtmoedig
en vorsohoonend in het oordeel over een col-
lego als onze gemeenteraad.
En hoe knapper en ;raotisoher het ooi
lego van B. on Ws. on voornamelijk hun
rechterhand, do gemeente-secretaris, clio de
draden van hot, geheele gemeentelijk be-,
stuur in handen heeft, is, hoe minder go-
makkelijk het den hoofden van dienst zal af
gaan htm haan over anderen koning to doen
kraaien. Is de secretaris een man, die lei
ding weet te geven, dan is het boven aange
wezen gevaar niet overwegend groot; laat
hij zich door de hoofden van dienst leiden,
dan is er geen raad voor, tenzij én wethou
der, èn Raad alles door eigen bril zien.
Maar wo weten immers, de raadsleden put
ton voornamelijk hun kennis van aanhangi
ge voorstellen uit de rapporten en proe»ad-
viezen door den secretaris samengesteld
en beoordeelen daarnaar zidke voorstellen
voornamelijk.
Men zie>t hieruit van hoo groot belang
bet voor een gemeente is een uitnémenden
secretaris te bezitten, man uit één stuk en
van veelzijdigo begaafdheid tevens.
Ons gemeentobestu ,r komt straks voor de
„Men zegt" is oud entaai.
„Men zegt" is ook beroemd geworden.
Door wien, daaraan zullen we straks wel
herinneren.
Op verschillende manieren maakten we
met „men zegt" kónnis en bijzonder aange
naam of ver eerend was dat gewoonlijk niet.
In onze jeugd versoheen in zeker plaatsje
een blaadje, waarin geregeld een rubriek
voorkwam, met het opschrift „men z^-gt."
Daarin was een verzameling te vindén van
boosaardige geruchten, die van sommige
personen verspreid werden, zonder dat na
men werden genoemd, maar toch zóó, dat
ieder begrijpen kon wie er al zoo bedoeld
jwaren. 't Treurigste van die vrij treurige
lastercampagne was zeker welA dat de be
ruchte rubriek met graagte werd gelezen
en het venijn op die manier jaren lang zijn
uitweikiüg kon doen.
Deze „bijdrage tot do volksopvoeding" is,
meenen wij, sedert lang ter ziele, hetgeen
we gaarne willen aannc-men als bewijs, dat
de mensohen op dit punt beter zijn dan ze
©en halve eeuw geleden waren.
Overigens zou men zioh sterk vergissen,
indien men meende dat „men zegt" met do
noorderzon vertrokken is. Integendeel mee
nen wij te weten, dat er nog een aantal van
dat ras bestaan, die hun tenten overal heb
ben opgeslagen en soms waar men ze 't
minst zou verwachten
Maar," wat of wie i3 nu toch eigenlijk
„men zégt?" Ja, dat is een vreemdsoortig
iets, half persoonlijk en half onpersoonlijk,
een combinatie van het persoonlijk voor
naamwoord men, met don derden pcVsoon
in het enkelvoud van den tegen woord ige-n
tijd van het werkwoord z e g g e n. Die twee
hebben een soort van vennootschap aange
gaan en wel een naamlooze, want de aan
deelhouders blijven op den aohtergrond;
een vennootschap welker bepalingen door
den duivel zijn goedgekeurd en waarvan het
doel in hoofdzaak is: zooveel mogelijk
praatjes en lasterlijke geruchten te verza
melen,- te verspreiden en te exploiteeren.
Hoe de vennootschap werkt? Wel, om
eens een beeld te gebruiken, ongeveer zooaJs
de lieve straatjeugd in den winter, die er
vermaak in schept om wat sneeuw tot een
bal saam te persen en dan dien bal zoolang
te rollen en te veagrooten, tot hij haast niet
meer kan worden voortbewogen en, nadat
hij liinderlijk en gevaarlijk voor de passage
is geworden, met de grootste moeite weer
uit elkaar moet worden getrapt.
Maar kijk, feitelijk gaat het b.v. zóó:
de krantenbezorger komt 's avonds aan de
deur, verondersteld dat er geen bus is, en
zegt: „de lucht ziet zoo rood aan dien kant
waar boer Krelis woont; 't lijkt wel of er
brand is." De werkmeid komt verrukt in
de keuken en deelt aan de tweede meid
mede, dat er brand is aan den kant van boer
Krelis. De tweedo meid, al even verrukt,
deelt mevrouw mede dat er brand is bij boer
Krelis. Meneert die wel eens een luchtjo
wil scheppen, gaat er op uit en deelt in 't
voorbijgaan het nieuws aan een paar ken
nissen mede, die zioh ook niet onbetuigd la
ten; politie en brandweer komen daardoor
ook op de hoogte en spoedig versohijnen de
eerste nieuwsgierigen ter plaatse van de
ramp, juist op het oogenblik dat boer Kre-
loe, onbekend met 's werelds woelen, de
muts over de ooren trekt en zioh toever
trouwt aan de hoede van Morpheus.
Nu zal men misschien zeggen: „dat is
een vrij grappig, maar ook vrij onschuldig
geval." Jawel, h'et bewijst alleen maar hoe
veel de menschen van een babbeltje houden,
hoe weinig zij daarbij aan ooren en oogen
den kost geven. Maar in negen van de tien
Als het stil in het dorp is, dan is het
zeer aangenaam het water te hoeren ruisclien.
Konrad Mëtzler is er altijd een groot lief
hebber van geweest om daarnaar te luisteren.
Maar als hot dnik is aan do bron en
meisjes- en jongensstemmen door elkander
gonzen, dan komt hij er nooit.
Nu treedt hij nader. Slechts één persoon
ziet hij aan de bron: Barbele. Zij- houdt
de koperen kan, het sieraad van elk knap
huishouden, onder den bruisenden water
straal. Die kannen worden op het hoofd
gedragen, en doen denken aan de Romein-
scho amphoTOn.
Barbele heeft haar Zondagsolie kleeren aan,
©ven netjes als .van andere, trotscko deernen.
De donkere lakensche, roodgestreepte rok
ireikt tot aan de onkels, de schouder beklee
ding is van mooi gebloemd katoende ruime
mouwen en het schort zijn leliewit; het
kap.io met de afhangend-a linten heeft zij
niet op; naast haar ligt het bonte laken-
echo kussen, dat hot hoofd moet beschut
ten tegen .onmiddellijke aanraking met don
te dragen last. In plaats van de zwarte
zijden linten ziet Konrad wat anders, dat
hem veel beter bovalttwee zware bruine
vlechten, die laag neer hangen, bijna tot
aan den .rand van den rok.
Mooie linten kan iedereen wel koopen,
denkt do zoon van Metzier, den boer, maar
zulke vlechten ziet men in het heel© dorp
niet voor de tweede maal.
Barbele staat onbeweeglijk en wacht tot
haar kan vol geloop en, is. Even roerloos staat
Koorad op een kleinen afstond, als had
ook hij te wachten op iets.
De'kan is nu geheel vol; BSrbele trekt
^Ufcar M' öea krachbigea ruk naar zich toa
en daalt dan een trede af, om het "hoofd
■er onder te buigen.
„Wacht even; ik zal je helpenI"
Pijlsnel draait zij zich om. Zij ziet Kon-
trad Metzier in heb blozende gelaat, en eerst
na een pauze laat zij vol verbazing hoo-
tren:
„Ei, ei! Dat heeft nog niemand gedaan!"
Zij neemt de hulp van den jonkman aan on
als zij nu, met den éénen arm in do hoogte,
de kan vasthoudt, terwijl zij den and-enen.
dn de zijde drukt, voegt zij hom toe:
„Dank je wel."
„Dat is niet noodig", zegt Konrad, diep
ademhalend, als om iets te zoggen, dat
groote inspanning, kost. „Wij gaan samen;
wij moeten den zelfden weg."
Barbele hoeft er niets tegen; flink stapt
zij den weg op, en Konrad bewondert haar
bevalligen en toch vasten trod, en haar
voeten komen hem in do lago schoentjes
en witte kousen kleiner voor dan dio van
andere meisjes, pn hij verwondert zich, hoo
zij de slanke gestalte eigenlijk nog kunnen
dragen; en hij wendt zijn blik hoogar en
laat hem met welgevallen rusten op do
buigzame leest en ten slotto merkt hij op,
dat zij rood© lippen heeft en bruine oogen.
„Heb je wel eons voor iemand uit de stad,
een schilder, gezeten, om je portret te
laten maken?"
„Neen," antwoordt zij kortaf; „daar heb
ik nooit trek in gehad. Daar was er wal
een, maar tegen dien heb ik gezegd, dat
alle meisjes dezelfde kloeren dragen en dat
ik geen tijd had."
Op het gelaat van den jonkman komt
een glans. Hij heeft al bemerkt, dat die
kleeren haar beter zitten dan den anderen,
„Ga je noodt naar de dansplaate, Bür-
bele
„Heb je mij daar wel ©oo# gezien V'
„Ik ga zelf noodt."
Zij lachen beiden, dat het klinkt; ver
volgens blijft Barbelo staan en v-oegt hem
toe:
„Je bent ccn wonderlijke jongen 1"'
„Houdt jo me voor den gok?"
„Ik zegt zij verwonderd.
Hij maakt een beweging met zijn krach-
tigen arm en wijst in do verba.
„Als zij van Tubingen overkomen, de
vreemde jonge hoeren, heeft er dan nog
geen jo het hof willen maken?"
Voor do eerste maal laat Barbele haar
witte tanden zien, en zij schermt met haar
kleine vuist dreigond in do lucht.
„Laat or eens eon komenIk haat zo
allemaal; geen één uitgezonderd
Konrad moet wcor lachen; haar toorn be
valt hem zoozeer.
„Dat komt," voogt zij or tot verklaring
bij, „omdat miju vader zijn leven lang nooit
hoeft kunnen uitstaan, dat zij van Hei
delberg tot Tubingen de vlotters uitschel
den voor „Jcekclo sperrl" Dan wordt hij
woedendEn wat heeft dat ook te be
duidon Wat gaat het dien balddadigen
jongens aan, als eerlijke lieden op het water
hun brood verdienen
„Ik weet het ook niet," geeft Konrad.
te kennen, on hij dankt aan zijn vader»,
die wel weten zal waar dat vandaan komt,
want het moet al lang in gebruik zijn.
en die kent immers zooveel geschiedenissen,
wel van honderd jaren oud!
Nu gaan zij zwijgend met elkander voort,
steeds in denzei fden stap.
Konrad neemt nog eens da krachtige
meisjesfiguur van boven tot beneden op;
hij hoest, krijgt een kleur, hoest nog eens,
en als nu de bruine oogon d« zijne ont
moeten, zegt hij snel:
„Barbede, wat bsn je mooi!"
Ho© heeft hij dat durven doen? Hot ver-
motel© woord, dat ©en jongen tot een meiaj©
kan zeggen, is juist: „Wat ben. je mooi!"
En hot staat gelijk met een formeel© liefdes
verklaring.
Zou Btirbole daar over oen steen gestrui
keld zijn? Zij heeft werkelijk wator go-
stort uit de kan, dio zij op haar fiere
hoofdje draagt.
„Daar, dat komt ér nu van!" roept zij
toornig.
Daarop wordt er weer niet gipraat;
Kanrad krijgt hot niet alleen hos langer
hoo warmer onder zijn pet, ook onder zijn
vest brandt en klopt het: zijn hart. Als
het niet midden in het dorp was, dan zou
hij wel „hoera" willen roepen.
Bijna aan het laatste huis is hot, waar
Barbele stil blijft staan; het is één var-
dieping hoog, verweerd, mot een schoof ge
trokken dak. Gelukkig, dat da groote linde
boom beschermend zijn takken er over heen
spreidt.
Do lage schuifraampjes laten zeker wei
nig licht binnen; voor hot een© staat oen
half verwelkte roos.
Het meisje bekommert zich volstrekt niet
om haar geleider; zij klimt de uitgeholde
steenen trap op en haait een roestigen sleu
tel onder haar schort te voorschijn; zij hoeft
het huisje zoo zorgvuldig gesloten, alsof
het schatten bovatte. Als de deur open is,
draait zij langzaam het steeds beladen hoofd
om en zegt:
„Dank je wel!"
De jonge boerenzoon kijkt haar glimlachend
aan.
„Onder den lindeboom moest -sen bank
staan; dat zou een mooi plaatsje zijn!"
„Jal" antwoordt zij; „ik geloof, dat ik
het vader ai oens gyzegd hob."
Hij glimlacht weer. „Bon jo altijd zoo
alleen in huis, Barbele?"
,,'t Gebeurt soldon, dat vatlar oans thuia-
kcmV antwoordt zij argeloos. „Sedert Baal©
keuzo te staan van een nieuwen functiona
ris. Cf er voor dezo betrekking sollicitanten
zullen worden opgeroepen of dnt B. en
Ws. met een voordracht of aanbeveling van
gegadigden uit engeren kring zullen komen,
kan ik niet zeggen. Het eerste lijkt mij het
meest aanbevcl.uswaardig. Het is voor j<ui-
ge, knappe juristen, dio oen administratieve
leerschool hebben doorloopen, een begee-
renswaardigo betrekking. Er zullen dus
heel wat sollicitanten zich aanmelden en ho«
ruimer do keuze, boe beter kans van slagen.
Eén ding hoop ik4 n.l. dat het gemeente
belang liierbij niet ondergesohikt- wordt ge
maakt aan partij- of persoonlijk belang.
Ook zou ik denken dat men met een
jaarwedde van f -1000 wei zal kunnen vol
staan. De vorige secretaris genoot sinds
enkele jaren f 500 meer, mij dunkt dat
f '1000 in ieder geval voorloopig zeer vol-
doendo is. Ik denk dat B. en Ws. deze be
noeming wel met bekwamen spoed zulten
doen plaats hebben, al zal het moeilijk
gaan haar op cte agenda voor do eeiste ver
gadering te krijgen, althans, wanneer men
voornemens is sollicitanten op te roep.n.
Arts- en tandmeesterN-examen.
De minister van binnenlandscho zaken
brengt in de ,,St.-Ct." No. 6, die nadere
bijzonderheden bevat, ter algemeene ken
nis, dat op 1 Februari en volgende dagen
te Leiden, te Utrecht, te Gromngcn en te
Amsterdam gelegenheid zal worden gege
ven tot het afleggen van de practisch©
examens van arts, alsmede te Utrecht tot
het afleggen van de practisehe examens van
tandmeester.
Zij, die tot de examens wensohen te wor
den toegelaten vóór 1 Mei 1911, moeten zich
daartoe vóór 25 Januari e.k., zij die het
examen na. 1 Mei 1911 wensohen af te leg
gen vóór 25 April e.k., schriftelijk aamnel-
den te Leiden bij den hoogleer aar dr. G.
Jelgersma, to Utrecht bij den hoogleeraar
dr. C. Eykman, te Groningen bij den hoog
leeraar dr. J. W. van Wijlie cn te Amster
dam bij den hoogleeraar dr. J. Rotgans,
voorzitters der examencommissiën.
De „Prins Willem V".
Men schijnt zioh ongerust te gaan maken
over het lot van de „Prins Willem V", van
den Kon. West-Indischen Maildienst,
schrijft het „N. v. Ned."
Het sohip vertrok den 23sten December
van Amsterdam naar Wesb-Indië en sedert
dien tijd is geen bericht omtrent dit sohip
binnengekomen.
Mist kan hiervan de oorzaak zijn en ver
moedelijk zal men de eerste dager ook wel
geen tijding van het schip ontvangen. Het
moet thans toch reeds Ouessant en do He-
briden gepasseerd zijn, zoodat de aankomst
in West-Indië dient afgewacht te worden.
- Volgens het vaarplan moet het stoomschip
den 9den Januari te Paramaribo aankomen.
Men kan dus gerust wachten tot den 11 den
Januari, voor men zioh ook maar éenigsrihi
bezorgd behoeft te maken.
Do „Sindoro"*
Volgons een telegram uit Perim is het vdn
„Java" naar Rotterdam bestemde Neder-
Iandsche stoomschip „Sindoro" Perim ge
passeerd. Het signaleerde, dat op den 31steu
December een as was gebroken en dat daar
door een schroef was verloren gegaan.
Tevens werd geseind, dat de stuurboords-
maohine defect is geraakt en dat alleen met
de bakboordsmachine werkende de reis
werd voortgezet.
De directie der Rotterdarrusehe Lloyd deelt
mede, dat het du elsohroefsfcoomsohip
„Sindoro", van Java naar Rotterdam, gis
termorgen Perim passeerde met verlies van
de stuurboordsohroef. De reis wordt met
bakboordsohroef voortgezet.
stierf, sinds mijn elfdo jaar, west ik niet
anders!"
„En ben je nooit bang, geweest?"
„Waarvoor?" vraagt zij met een trolsch
lachje.
„Je hebt gelijk I" mompelde de jonkman.
Bürbelo strekt1 den oenen arm, die vrij
is, uit.
-„Als kind bon ik nooit bang geweest
en, nu ik achttien ben: kijk maar, ik ben
slerk. En nu: „Dag, Konrad!"
Zij is binnen, do deur blijft half open;
hij gaat niet weg, maar leunt tegen den
lindeboom en hoort haar in het huis hem
en weer trippelen. Het is diezelfde zwe
vende gang en het is hem of hij haar
heen en weer ziet gaan.
Er is bijna een halfuur verloopcn; het
venster wordt open gedaan en het hoofd
van Barbele komt te voorschijn; zij ziet
hem niet en hij roept:
„Ik bon er nog!"
Het moet gek geklonken hebben, want-
zij schatert het uit van lachen; maar voor
dat lachen had hij graag nog een groot-ar©
domheid gezegd.
„Waarom dan?"
„Dio Tozoknop daar," stamelde hij, zoo
verlegen als oen schooljongen voor een exami
nator, „mijn moeder houdt zoo van rozen 1"
„Daar!" zegt Barbele, ©n zond-er zich te
bedenk-en breekt zij do bloem af, „neem ze
dan maar on ga naar kui91"
Het raampje wordt toegeschovenhij houdt
den knop in do ruwe hand en gaat nu
eindelijk den weg op, dien hij gekomen is.
Maar als hij uit het gezicht is, drukt
hij de. bloem aan zijn lippen, en hij fluit
zoo vrooljjk, als nog nooit iemand van
hem heeft g"ehoariL
Binnen het jaar zijn ze man en vrouw.