FEUILLETON.
De zwarte Prins.
Hoe de wilde dieren geleerd worden.
YVON KARADEC.
Nieuwe Raadsels.
Anekdoten*
Toor het oogenblik niet mee geholpen en
dus..... moest zdj wel besluiten om te bede
len 1 Ja, hoeveel het haar.ook kostte, het
was het eenige wat er op rat. Maar zij
had er zeker den waren slag niet van, want
overal werd zij ruw afgewezen en zoo kwam
zij dus thuis, net zoo arm als zij gegaan
was. Haar broertjes vielen haar dadelijk aan
om eten, want och, zij hadden zoo'n barren
honger I Eun huilen ging LieBje door merg
en been, en eer zij recht wist, wat zij deed,
was zij de deur weer uit en vloog een bak
kerswinkel bónnen 1 En daar deed ze eigen
lijk iete heel leelijks: ze greep er een brood
van de toonbank en liep er den winkel mee
nit I Arm kind I oob, We mogen haar toch
immers niet veroordeelen, zoomin als we
kunnen oordoelen over de vreeselijk-pijni-
gende kwelling van den honger, die hieraan
voorafging I
Maar jullie begrijpt wat het gevolg was;
se moest mee, om zidh te verantwoorden
over haar vergrijp en onder de men9cheD,
die zich al dadelijk verzameld hadden, cm
dit ongelukkige groepje, zag Liesje een
klein meisje, van een jaar of tien. Ze zog en
voelde instinctmatig, hoe die begaan was
met haar lot, terwijl ze met angstigen blik
rondkeek naar iemand, die partij voor haar
opnam. Ze fluisterde haar 't adres van
haar ouders in, en dit scheen al voldoende
Voor het warmvoelende kleine ding. Zon
der zioh meer een oogenblik te bedenken,
stapte zij het huisje van Lieeje's ouders bin
nen en zei er:
„Ik kom u even zeggen, uit naam van uw
dochtertje, dat zij een rijksdaalder heeft
gekregen van het Armbestuur, maai1 dat zij
zelve nü nog onmogelijk kan komen
en misschien morgen ook nog niet, want zij
ia opgehouden onderweg.
En zóó verbluft waren de ouders op het
zien van dat mooie, rijke kind, dat zoo min
zaam haar boodschap deed, als ofgezante
van Liesje, zooals ze zei, dat geen van al
len nog één woord kon uiten, tot zij wear
even spoedig verdwenen was, als zij daar
ineens binnen had gestaan I Maar do rijks
daalder lag op tafel en één der broertjes
werd nu dadelijk om brood en melk en
brandstof gestuurd; en zóó iets kalm-ge-
rustatellends had de kleine indringster ge
had in heel haar optreden, dat de ouders e r
ook niet aan twijfelden, of alles was in orde
met hun kind. Misschien bad iemand baar
wel in dienst genomen als loop- of belle-
meisje en kreeg zijzelve dus goeden kost,
terwijl ze bovendien nog wat verdiende I
Ze moesten eens hebben geweten! Alles
kwam echter in orde. ï>e vader van de
kleine beschermengel had zich met do zaak
bemoeid en den volgenden dag kwam Liesje
Weer thuis en kon vertellen, dat zij ook
i) -
,,In alle geval zal het maar het beste
zijn, dat wij ons voorloopig niet vertoonen,
tot wij zekerheid hebben, dat zich, buiten
ons, hier niemand op het eiland bevindt."
Maar na eenige oogenblik ken hield Holo
het niet langer uit. Die onzekerheid kwelde
hem verschrikkelijk. Hij verzocht den Prins,
hem nog ééns permissie te geven, op ver
kenning uit te gaan. En deze stond h'et
toe, terwijl hij tegelijkertijd Holo tot uiter
ste voorzichtigheid aanmaande. Dit was
anders vrijwel overbodig daar Holo uit zich-
aelf aJ berekenend genoeg was. Dezen keer
bleef hij echter al bijzonder lang uit, zoo
dat Mahore zich ernstig ongerust begon te
maken over het lot van z.ü eenigen vriend
en aanhanger. Holo kwam maar niet terug.
Eindelijk nam Mahore zijn schild en speer
en hep door het water. Maar nog had hij
den ingang der grot niet bereikt, of jawel,
daar kwam de trouwe neger net aan 1
Ademloos van inspanning sprak hij:
„Ziet U wel, ik had toch wel degelijk
gelijk, toen ik beweerde, dat er hoogstwaar
schijnlijk nog wel meer schuilhoeken zouden
zijn dan hier alleen; er zijn er nog veel
waarlijk bij Lottie's ouders, zoo heette dat
meisje, als derde medsje was aangenomen,
waardoor ze moeder heel did nare geschie
denis kon besparen!
En Liesje ging 't heel goed. Haar oudera
werden er ook weer bovenop geholpen en
zoo zie je> wat een weldoende geesten er
toch altijd zij^ onder groot en onder klein,
gelukkig l
Ge hebt u zeker wel èens afgevraagd, wat
dieren uit rondreizende ciroussen in den win*
ter doen, ais er ten gevolge van hot slechto
jaargetijde geen voorstellingen op verschil
lende plaatsen kunnen gogeven worden.
Do groote tenten zijn afgebroken; de cos-
tuums en alle mooiigheden zijn in koffers
opgeborgen; de clowns en de kunstenmakers
zijn naar andere theaters gogaan; maar wat
heeeft men gedaan met die mooie schimmels,
die oliefanten, die kameelen, dromedarissen,
beren, enz., die er in de optochten zoo def
tig uitzagen?
Bestaat er de een of andere menagerie,
die ze bewaart en voedert gedurende den
winter?
Gaat maar eens in gedachte met ons mee
naar een hoeve, te Storley, in Engeland, die
in het beudt is van Lord George Sanger.
Lord Sanger is de rijkste eigenaar van cir
oussen in het Vereenigd Koninkrijk.
Lord Sanger, die bovenal een praktisch
man is, heeft gedacht dat er gedurende
den winter geen enkele reden is, dat de
groote dieren uit zijn circus voor niets in
hun stallen zouden blijven en dat hij zeer
goed hun krachten voor den landbouw zou
kunnen aanwenden.
Zoo gebruikt hij zo o.a. voor de volgende
werkzaamheden.
Zes Shetlandsche ponies met mooie, glan
zende haren en mooie, roodleeren tuigen
aan en een witto pluim op den kop, zijn
voor een egge gespannen, die zij uit alle
macht voorttrekken.
Hun hoeven eijn beslikt en er hangen stroo-
halmen in hun manen. Het gebeurt wel eens,
dat een van hen plotseling zich een kunstje
uit het circus herinnert en op zijn aohterpoo-
ten gaat zitten, maar zij gehoorzamen vlug
aan do stem, die hen tot de orde reept.
Op een nabijgelegen akker is men bezig
te ploegen. Wie trekken de ploegen voort?
Dit doen de olifanten Toby en Sara.
Toby vindt het een aardig werkje, zoo
het schijnt. Ieder oogenblik keort hij zijn
goedigen kop om, alsof hij zegt: „Wat is dat
toch voor oen dingetje dat ik achter mij
voorttrek?" Het heeft wel wat geduld gekost
om hem aan het verstand te brengen, dat
hij niet zulke groote passen moest nemen,
moeilijker te ontdekken dan deze, Want het
heele eiland schijnt een zeer eigenaardige
rotsvorming te Zijnl"
„Nu, dat is gemakkelijk," merkte Mahore
op, „dan kunnen we nog eens dikwijls Van
woonplaats veranderen."
„Jawel, als die andere ruimten ten min
ste maar niet reeds bewoond waren."
Verbluft keek de Prins op.
„Drommels! Wat zeg je daar, beWoönd?"
„Ja, en door niemand meer of minder
dan door de gewapenden, dié wij op het
eiland zagen aistevenen! Maar als ik mij
niet vergis, PrinB, dan zijn deze twintig
echter evenzeer vluchtelingen als gij
„Wat, versta ik dat goed? Houd je die
dus ook voor....K?"
„Voor zeerooVers, ja, mijn Heer, zoo»
waar als ik leef I"
„Hm! zoo, piraten! Nul" bromde Mahore
in zichzelven.
„Ik geloof, dat ik Uw bedoeling snap,
o Prinszei hij toen.
„Zoo! was het antwoord, ,,nu eigenlijk
was dat ook zoo moeilijk niet. Een banne
ling op wiens hoofd men een grooten prijs
heeft gesteld, is er wel vanzelf op aange
wezen, om gemeenschap te zoeken, mei'
hen die ook buiten bescherming der wet
leven. En als ze mij als hun opperhoofd
willen erkenheü dan zou er toch' altijd een
begin zijn gemaakt, met een troepje stoute
waardoor de ploeg dikwijls in het ongereede
raakte. Sara, dio voorzichtiger van aard ia,
heeft zeer veel aanleg voor werkpaard. Als
zij uitrust, doet zij kunstjes; gaat op haar
hoofd staan, knielt of gaat voor dood lig
gen. Toby trekt voor do aardigheid een jon
gen wilg uit cn verslindt hom op de wortels
na. Hij is zoo gulzig I Men zoü hem niet kun
nen gebruiken om den oogst binnen te ha
len. Hij zou niet staan voor eenige honder
den Kilo's beetwortels of een halve kar
haver.
Maar dat is niet allés. Do lama maakt
zioh ook verdienstelijk. Ze trekt het karTet-je
dat het middagmaal naar de arbeiders
brengt. Met een minachting in houding en
blik loopt zij door, terwijl het dochtertje
van den onderdirecteur haar voortlëidt.,
Het geblaat van de lama is voor de arbei
ders een teeken, dat het eten in aantocht is.
Ook vöor den dromedaris en de kameel
heeft men een hun passende bezigheid ge-,
vonden. Zij moeten de pomp op de binnen
plaats in beweging brengen; zeer regelraa-'
tig stappen zij rond, terwijl hun halzen en'
bulten voortdurend in schommelende bewe
ging blijven. De kippen loopea steeds tus-;
echen hun pooten terwijl ook de kleine roze1
varkontjes er met liun kromme pootjes tus-
Bohcn door scharrelen. Dat kan hun niets
Eohelen; zij schijnen tan hun woestijn te
droomen en uren achtereen loopen ze zoo
goedig rond.
lederen dag moet echter de dromed<wfe
die een garnalengehougen heeft, zijn kun
sten herhalen. Boven op zijn bult moet de
beroemde springhond Tricksie zijn helden
daden vertoonen. En het lijkt wel, of de
dromedaris er trotsch op is, dat zoo'n be
roemd dior van zijn rug gebruik wil maken.
Maar Tricksie zelf moet ook werken voor
den kost; liij hoedt de schapen. Daarvoor is
hij echter wel wat te woest-, want hij doet
ze dikwijls vêrsohrikbcn door zijn Wilde uit
vallen.
De varkons Bob en Whisky dio onder toe;
zicht van den clown Pepito zulke aardige
kunstjes maken, hebben nu hun kraagjes en
punthoeden niet meer opZij Wentelen zioh,
evenals hun ongeleerde natuurgenooten^ in
do modder en knorren Van pleizier en sla
pen als marmotten, nadat zij hun buikje
rond hebben gegeten. Whisky, die er op*
gedresseerd is roodzijden zakdoeken aan
zijn meester to apporteeron pakt elk klein
lapjo beet en wil het aan zijn meester bren
gen, die hij natuurlijk niet vindt. Men ziet,1
dah aan zijn Houding, dat hij diep teleur-'
gesteld is.
En dan de baren? Daarmede heeft men het
ook geprobeerd, maar men kon geen bezig- 1
heden naai' hun aard vinden.
Men heeft ze voor een karnton gespan-
krijgers, want een twintig van hen kan het
toch zeker met gemak opnemen tegen het
tienvoudige van de krijgers uit het leger
van mijn broeder!"
„Ik zal met hen gaan onderhandelen, als
U mij ten minste deze boodschap toever
trouwt?" vroeg Holo.
„Ga, bïave kerel!" Was het eenig ant-.
Woord.
En de koene neger vertrok.
Nadat hij dooi* het water heengeloopen
was, sloeg hij de richting naar den oever in.
Het was de tegenovergestelde zijde van
Waar hij geland was, en de oever was daar
heel rotsig en oneffen. Holo klom over
allerlei rotsbrokkelingen en bereikte einde
lijk een plek, waar een palmboom een kom
mervol bestaan leidde. Naast dien boom
bevond zich een spleet in de rotsen, waar
van men de diepte moeilijk peilen kon, om
dat het daarbinnen zoo donker scheen. De
neger zette zich op den rotswand, liet de
beenen heen en weer slingeren, en begon
toen een liedie te fluiten.
Hét duurde niet lang, of uit' de diepte
kwaiu een gestalte te voorschijn, die met
donkere, doorborenden blik den vroolijkcn
fluiter opnam van het hoofd tot de voeten.
Blijkbaar was hij zeer vertoornd, dat een
vreemde het verblijf van de twintig ont
dekt' had. Holo zag, hoe de man in de
diepte naar zijn buks greep, die hij op den
nen maar de beeo* is er ingovallen en deed
zich zoo good aan room en botsr, dat hij er
degen lang ziek van wal.
Hieruit blijkt dus, dat niet alle dieren uit
een menagerie als werkdieren dienBt kunnen
doen. Men moet werk voor hen vinden over.
eenkomstig hun aard en natuur en er voor
zorgen, dat zo daardoor niet bedorven wor
den voor het doel, waarvoor men ze eigen
lijk genomen heeft.
Voor het stadhuis mn een klein Zuid-
Nederlandsoh stadje, stond een rij stoelen
voor de notabelen en daar dichtbij werd een
stellage opgeslagen met een grooten, ijze
ren weerhaan er op. Twintig gouden carolus-
guldens Waren uitgeloofd voor dengene, die
'het ondernemen durfde dien nieuwen weer
haan op de torenspits te planten, want
tot nog toe stond er geen op, en groote
droogte en hongersnood heerschte in het
rond, dio echter eindigen zou, zoodra een
.weerhaan geliefde te draaien, was er
Voorspeld. Reeds had een moedig man het
geprobeerd, een flinke metselaar, die Van
klimmen wist, maar erbarmelijk was hij
neergekomen, letterlijk verpletterd vóór den
hoofdingang der kerk en toen scheen het
wol, dat niemand meer den moed had zioh
zoo roekeloofe to wagen. Eindelijk zou men
er een gevangene op afsturen, eén arm
Fransoh matroos, Yvon Karadec. Hij was
als landloopér de stad binnengekomen, met
zijn zoontje, een jongen van een jaar of
dertien en een vlezen armoedigen hond.
Maar toen het kind haast verging van den
honger had de vader oen broodjo gestolen
uit den bakkerswinkel,; was zoo achter slot
■gekomen, terwijl het arme kind, wanho
pend voor de deur der gevangenis was ge
bleven. En den volgenden dag hadden tal-
■rijke processies plaats van al do gilden der
lakenwevers, kuipers, brouwers, bakkers,
.kortom, welke er maar in do Stad waren en
tegelijk zou de gevangene dan naar boven
gestuurd worden om het moeilijke werk te
ver-richten. Toen htm echter van höogcr-
hand de opdracht werd gegeven, om daar in
dien toren te klimmen, st-ond de kleine
Yvon er naast en riep:
„Neen, vader; ik wil het doen. Laat mij
gaanIk ben flinker en vlugger dan U1"
De magistraat wilde er eerst echter ook
niet van weten, want het kind was nog zoo
jong en klein van stuk; maar nèt viel er
een arme burger dood, uitgeput als hij was
van de doorgestane ellen«h? en dit maakte
dat de zaak meer voortgang had, dan an
ders waarschijnlijk wel het geval zou zijn
geweest. De heraut verkondigde dus met
luider stemme voor de verzamelde menigte
dat de kleine Yvon Karadec, uit de stad
Brast in Frankrijk* d# klimpartij ondernam
«ndus d# 20 goudstukken aou verdienen,
als hij slaagde m njn onderneming.
En reeds had het moedige ventje den
haan aan een touw om het lijf gebonden en
iedereen giug vol eerbied voor hem uit den
W-eg, toen hij de kerk in moest, om naar bo
ven, de torentrap op te klauteren. En daar
Verscheen Yvon boven op de spits. Dood-
sche stilte heersohte onder de menigte.
Maar als een rat klom de kleine vluggerd
er langs op Daar had hij er den
haan reeds opgeplant, en jawel, in zijn
overmoed liet hij den haan zelfs een keer
omdraaien.
,,'t Is een toovenaarl" riep er een.
„Dat hindert nie&l" riep een ander. „Als
do voorspelling ten minste maar uitkomt!
Als hij er nou maar niet afvalt b\j het naar
beneden klimmen, want ik ben bang, dat
hij nu weer te haastig is
„Wel neen; hij wordt door een onzicht
bare hand vastgehouden, zie je niet?"
Ondeaduseohen was Yvon Karadec al weer
beneden in de kerk aangekomen, toen eens
klaps een zuidwestenwind den haan deed
draaien vöor de oogen der verwonderde me
nigte.
„Heil, den jongen Yvon Karadec van
Brest!" riepen duizenden stemmen! En
toen heb kind zich maar net even vertoonde
aan do kerkdeur faerd hij door tal Van
krachtige armen omhocggekeven, doch al
lereerst verlangde hij naar zijn vader. Vreug
detranen ontweiden do oogen van den ar
men man en zoo coifc een vader, dan was
hij nu wel trotsch op zijn. zoon.
De graaf der provincie, die ook tegen
woordig Was bij deze pleohtigheid, gooide
den jongen nog een volle beurs toe ®n toen
werden de processies voortgezet en plechtig
klonk het Te Deum in de Groote Kerk.
En van af dien dag namen droogte en
hongersnood af. Yvon en zijn Vader werden
burgers der stad en riohtten er zich in als
gegoede handwerkslui, terwijl het hun nooit
aan werk ontbrak, dat verzeker ik je, want
hun daad was in dankbare herinnering ge
houden door heel de bevolking.
Ingezonden door „Aronskelk."
I.
Mijn geheel bestaat uit 11 letters.
I, 5, 10, 6 is een lichaamsdeel.
II, 10, 9, 5. 6 is een getal.
Een 7, 8, 3 vindt men in het ijs.
Een 1, 2, 10, 4 bevat vele woorden.
Een 7, 8, 9 1b een deel van het gehaat.
Een 3, 2, 4 zorgt voor het middagmaal.'
Ingezonden door „Postduif"
MijD geheel ia tic» loiters..
1, 2, 8 vindt taen op school.
10, 2, 6, 6 is een vrucht.
4, 8, 9, 10 is kleiner dan een stad,
5, 3 is zeer versterkend.
7, 8, 10 zit om een noot.
Ingezonden dóór „Een ïtaodselvriendje."
nx
Vader komt thuis nis het etenstijd is.
Het viéchje hebben ze gevangen.
De koe heeft een kalf gekregen.
Zij hebben het (katje verdronken.
Moeder Ss naar tante gegaan.
De boer dempt den put
'Men heeft de vlag Uitgestoken.
In de vaeanüc gaan wij uit de stad.
Hij werpt water in den put.
ïngez. door „Sneew witje."
„Pa ik heb een fietspet gevonden/*
„Zoo, jongen, en watf ga je daar nu mee
doen?"
,,Ik heb gedacht, dat u er nu misschien
wel een fiets bij wilt koopen."
Ingcz. door „Twee Sneeuwklokjes/'
Papa: „Is de meester nog al tevreden
óver je?"
Zoontje: „O, hé ja! Gisteren zei hij nog:
Jan als alle jongens zoo waren als jij, kón
ik de school wel felüitea. Hij wou daar na
tuurlijk mee zeggen, dat ik al göhoeg
weet/*
Ingez. door „Kerstboompje."
Bij het onderwijs in „Geschiedenis" werd
door den onderwijzer aan een Prinsje de
vraag gedaan:
„Kan Uwe Koninklijke Hoogheid mij een
Vorst uit het huis ran Öfanje noemen, die
in de Geschiedenis als niet teer ,,èpraak-
zaam" bekend staat?"
Het Prinsje tiiUrt een geruim© pooe naar
'fc plafond, en... blijft het antwoöra schuldig.
Na nog eenigen tijd geduldig gewacht te
bebbem zegt cle onderwijzer„Zeer juist,
Uwe Hoogheid, Uw antwoord is Uitmun
tend. Het was... De Zwijger!!"
Ingez. door „Blondine."
W oordelijkopgevat.
Een dief kwam in een dorp In een alleen
staand huis, maar bemerkte dat er niet veel
té Btelen was. Opeens werd hein de diefcst-
rug droeg. Maar toch scheen hem dit in h'et
minst geen angst te bezorgen.
„Wat wilt U," Vroeg de zeeröover toen,
op barschen toon.
„Uw aanvoerder spreken," antwoordde
Holo kalm.
„Kom dan maar beneden," was het ant
woord; „want dio aanvoerder ben ik zelf.
En den volgenden dag was het 2aakje in
orde. Mahore was de aanvoerder der pira
ten die eenparig besloten hadden, den
alom om zijn moed bekenden prins tot hun
leider aan te nemen.
HOOFDSTUK ÏI.
D e Duilsohe Karavaan.
Marengo, de sultan van Karangwee, resi
deerde op dit oogenblik in Bukoba. Hij
Koorde tot "die inlantlsche heei'schere, die
zich schijnbaar heel gewillig aan het Duit-
sche gezag hadden onderworpen, maar die
echter in het geheim een vreeselijken haat
toedroeg, aan de vreemde ovorheid en geen
middel onbeproefd liet, om ze schade toe
te brengen, Waar bij maar kon. Hij verbleef
niofc dikwijls in zijn palcis te Bukowa, om
dat hij hier te Veol blanken ontmoette naar
zijn zin, want veel liever ging hij om met
de bekende vijanden der Duitsch'ers: de
Arabieren.
Marengo hield Veel van goed eten en
drinken. Dit was hem ook wel degelijk aan
te zien, want hy had een gewicht van 230
pond, en daar nij hoog Van gestaltë was,
kon hij met recht voor een gewichtige ver
schijning doorgaan.
Wo vinden Marengo in zijn paleis, op een
leeuwenhuid gezeten, op zijn gemak uit een
pijp rookch en met een glas wijn naast zich.
Tegenover hem zit een Arabier, een rijke
slavenhandelaar, dié schatten verdient met
«zijn verboden koopwaar. Zèlfó is hij een
man van gewicht in deze streken, maar
Vormt, Wat liet uiterlijk betreft, eeü komi
sche tegenstelling mét dén dikken grooten
sultan omdat hij juist heel klein en mager is.
„En U hebt in het minst geen vermoe
den, heer Sultan, Waar Uw broer gestoven
of gevlogen is?" vroeg Saïd-Tur, zoo heette
de kleine.
„Neen! Hoe zou ik ook?" was het ant
woord. „Hij zal wel zorgen, dat hij ook
vooreerst niet terugkomt. Zóó slim zal hij
wel zijn."
„Ja! Als hij ten minste niet één lijntje
gaat trekken met onze vijanden, de Duit*
scehrsopperde öaïd.
De Sultan scheen bij deze opmerking niet
op Zijn gemak.
„Daar had Ik eigenlijk nog niet aan ge-1
dacht, maar dat zou heel leelijk zijn voor
mij, want ik sta b'i hen toch al in geen
goed blaadje, en als er dan nog eefas ge
stookt Wetd bovfen/dien
„Ja; en als zo dan ïnnar niet vervallen
verklaren Van den troon," antwoordde de
Arabier.
Marengo trok diepe rimpels in het voor
hoofd.
„Ik kan er niets tegen doén hoor
„Eén middel is er anders, o, Sultan,"
begon nu de sluwe Arabier; „sluit U aan.
bij hét verbond tegen de Duitscherè, waar
toe reeds vêlfe negerhoofden behboreh, Zij,
willen een veldtocht ondernemen tegen,
allé blanken, en de tijd daarvoor is alreeds
vastgesteld. Treed zoo gauw mogelijk toe,'
en dan Zult giji zien, dat cr binnen een
maand, geen blanke meer aan dezen kant
van het meer is."
I)e Sultan Waa eerst verschrikt bij het
b.Core 11 van dat verhond togen de Duit-'
sellers, want hij voé»lde Wel, dat het in
iéder geval een gevaarlijk ondernemen was.
„Wie zijn de vorsten, rlle daaraan deel-'
nemen?" vroeg hij toen.
„Verklaar mij eerst, of U zich ook aan
sluit, of niet; dan Zult U er al het verdere
van hooren!" sprak de sluwerd.
De Sultan dacht even na. Toen zei' hij:
„Nu, al* andere het wagen; dan durf 'k
ook wel. Ik treed dus toe, tot Uw verbond f'
(Wordt vervolgd).