no. 15597. tEIDSCST DAGBLAD, Zaterdag- 24 December. Eerste !51ad. Aiiiio 19iO, Offieieele Kennisgeving. P; PERSOVERZICHT. DE KERSTBOOM. KENNISGEVING. Inschrijving voor de militie. Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gelet op art. 17 der aangevulde en gewij- ligde Militiewet 1901 op art. 9 van het aan gevulde en gewijzigde Koninklijk Besluit van i December 1901 (Staatsblad No. 230) Herinneren belanghebbenden, geboren, in het jaar 1892 bij deze voor de derde maal hun verplichting tot het doen van aangifte ter insohrijving voor de militie in de maand Januari 1911. De bepalingen der bovengenoemde wet, wie wel en wie niet voor de militie worden ingeschreven, waar de inschrijving moet ge schieden, wanneer de aangifte ter inschrij ving behoort te worden gedaan en op wien de verplichting tot het doen van de aan gifte rust, zijn woordelijk afgedrukt in oe Openbare Kennisgeving, welke is geschied bij aanplakking op de in deze gemeente aan wezige aanplakborden. Voorts worden belanghebbenden verwit tigd, dat tot de bovenbedoelde inschrijving meer bepaald zitting gehouden zal worden op het Raadhuis (Kamer No. 9) alhier van des voormiddags tien uren tot des namid dags drie uren, op Maandag 2 Januari, voor hen wier familienaam aanvangt met de letter A of B, tot en met BI.; op Woensdag 4 Januari, voor hen wier familienaam aanvangt met de letter B, van Bo af, of 0; op Vrijdag 6 Januari, voor hen wier familienaam aanvangt met de letter D, E, F of G; op Maandag 9 Januari, voor hen wier familienaam aanvangt met de letter H, I of J; op Woensdag 11 Januari voor hen wier fa milienaam aanvangt met de letter K; op Vrijdag 13 Januari, voor hen wier fa milienaam aanvangt met de letter L of M; op Maandag 16 Januari, voor hen wier familienaam aanvangt met de letter N, O of op Woensdag 18 Januari voor hen wier fa milienaam aanvangt met de Ietter Q, R cf 8; op Vrijdag 20 Januari, voor hen wier familienaam aanvangt met de letter T, U of V; op Maandag 23 Januari voor hen wier familienaam aanva. Qfc met de letter W, X, T of Z; zullende van elkeen, die tot de aangifte ver plicht is, een uittreksel uit het geboorte register betreffende den in te schrijven per soon of de overlegging van het huwelijks boekje van diens ouders worden gevorderd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, N. C. DE GIJ3EL A AR Burgemeester. VAN STRIJEN, loco-Secretaris. Leiden, 21 December 1910. Nogmaals h'eeft het Tweede-Kamerlid de heer Duymaer van Twist aan den hoofdredacteur van ;1D e N e d e r 1 a n- d e r" geschreven. Aldus De val van Minister Cool. Aan den Heer Hoofdredacteur van „D e Nederland© r." HoogWelGeboren Heer I Onder beleefden dank voor het onder schrift, dat de redactie zoo goed was onder mijn protest tegen de insinuatie van den Kamer-Overzichtschrijver van „De Ne derlander" to plaatsen, moet ik u mededeelen, dat ik tot mijn leedwezen met de nadere opheldering der redactie niet te vreden kan zijn. Het is om die reden, dat ik u eenige plaatsruimte vraag. Vooraf merk ik op, dat, waar de redactie schrijft: „toch willen wij gaarne verklaren, dat wij niet hebben bedoeld te zeggen, wat naar ons bleek sommigen in onze woorden lezen, als zou de heer D. v. T. met den Minister geconfereerd hebben, om diens kwetsbare plekken te vinden," ik in mijn protest de redactie niet verweten heb te insinueeren, maar w 1 den Kamer- O ve rzichtochrij ve r Wat de zaak nu zelve betreft, zoo wordt door de redactie de insinuatie van den Overzichtschrijver goedgepraat* door van verschillende onderstellingen uit te gaan: zoo kende de heer D. v. T. uit de gehouden samensprekingen met den Minister diens meening over de verschillende ónderdeelen zijner begrooting. Welke samensprekingen heeft de redac tie hier op het oog? „In een dier conferenties met den Mi nister— dat de heer D. v. T. daarbij tegen woordig was meenen wij vrij zeker te we ten zijn de kritieke puntjes besproken." Is de redactie bij die conferentie tegen woordig geweest? Weet de redactie wat omtrent die kri tieke puntjes bij die conferentie bespro ken werd? Heeft de redactie ter plaatse, waar de conferentie gehouden werd, één of meerma len het woord „onaannemelijk" opgevan gen? De redactie sclirijift voorts: „Wij hebben ondersteld,, dat de heer D. v. T. dus precies wist, waartoe de Minister wel, en waartoe hij niet genegen was." Gaat het aan uit onderstellingen laster lijke aantijgingen, te construeer en? „Die wetenschap zegt de redactie ver derdankt hij-am. aan die conferenties." Nog eens: welke zijn die conferenties ge weest en waar hadden zij plaats? Op deze zaak niet verder ingaande, zij het mij veroorloofd nog deze vraag te doen: Hoe draagt de Kameroverzichtschrijver kennis van al die- onderstelde verhalen van de redactie? Hebben er ten aanzien van de Kameraangelegenheden saamsprekingen plaats tussch'en redactie en overzichtschrij ver Mag ik ten slotte van deze gelegenheid gebruik maken, om onder de aandacht van den schrijver der hoofdartikelen te bren gen, dat allerlei feiten, die hij stelt, en ge volgtrekkingen, die hij maakt met betrek king tot mijn optreden bij gelegenheid van de laatste oorlogsBegrooting, bezijden de waarheid zijn. Nota bene over mijn optreden ter zake van de door mij voorgestelde amendemen ten wordt de staf gebroken, terwijl nog geen enkel woord van toelichting door mij gesproken werd. Zou de redactie, na al hetgeen geschre ven werd, geen poging kunnen aanwenden, dat het v e r t r o u we 1 ij k karakter der verschillende samenkomsten en vergaderin gen wordt opgeheven? Reeds werd te veel 'met het v e r t r o u- w e 1 ij k e dier vergaderingen en samen komsten gespeeld,, en daaraan is het toe te schrijven, dat het publiek scheeve voorstel ling©.^ van den gang der zaken gaat maken. Yoorloopig zal ik het bij het bovenstaan de laten. Met de meeste hoogachting, Uw dienstw. dienaar, DUYMAER YAN TWIST. 's-Gravenhage, December 1910. Hierbij teekeat de redactie van „De N e- derlander" dit aan De geachte inzender maakt een ongemo tiveerde scheiding in den inhoud der cou rant. De redactie draagt en aanvaardt de verantwoordelijkheid voor de hoofdartikelen zoowel als voor de Kameroverzichten en dc andere stukken. Wij kunnen dan ook de qualificaties („insinuaties" en „lasterlijke aantijgingen") van deD heer Duymaer van Twist geenszins onderschrijven, noch ant woorden op de reeks van vragen, die nij ons stelt. Iedere schrijver^ over politieke onderwerpen is vrij de conjecturen te ma ken, die hem, naar wat hem bekend is, goed en noodig voorkomen. Indien de heer D. v. T. ons kan en wil aantoonen, dat die conjecturen onjuist zijn en ons een toedracht der feiten geeft, wel ke van onze voorstelling verschilt, dan zijn wij bereid, die te publiceeren, en, zoo ze met onze voorstelling in strijd komen, den heer D. v. T. op zijn woord te gelooven. Wat de vraag betreft: of het vertrouwe lijk karakter der oonferentiea niet kan wor den opgeheven, die is, gelijk de geachte in- Zn-uder zelf inzien zal, bij ons aan een ver keerd adres. In een kruiskopje Levensverzeke- r i n g z.^t „D e M. a a s b o de" Bij de algemeene beschouwingen over Hoofdstuk Y Departement van Binnen land sche Zaken sprak de heer De Savor- nin Lohiiian over de regeling van het levens- verzekeringsbedrijf. Hij pleitte met klem voor spoedige behandeling van dit onder werp, want de nood dringt-. De cijfers had den hem aangetoond, dat de toestand zeer slecht was. Zoo zdjn bijv. verscheidene verze- kerings-maatschappijen gefailleerdzwendel is lang geen zeldzaamheid. De heer Lohman heeft een goed werk ge daan met weer eens de aandacht der Kamer op deze kwestie te vestigen. Men heeft te genwoordig den mond vol van Staatsverze kering voor arbeiders. De sociale kwestie roept dringend om oplossing en ieder wil op zijn manier daartoe een steentje bijdra gen. Verschillende ideeën, worden verkon digd, verschillende plannen gemaakt; maar meestal stelt men zijn hoogste verwachtin gen op Staatshulp. Men meent zoo vaak, o.i. al te spoedig dat het particulier ini tiatief is uitgeput, dat- met goeden wil zelfs en met opofferingen geen 'heil van het particulier initiatief te verwachten is. Maar do Staat zoo heet het kan helpen en moét helpen, want de nood dringt! Zeker, de nood dringt. Of echter alle zorg op den Staat mag af gewenteld worden, en of particuliere hulp niet baten kan', is voor ons een groote vraag. Dikwijls zal de Staat aangewezen zijn om redding te brengen, dikwijls echter zal zon der Staatshulp, enkel door de kracht en de vlijt van particulieren kunnen worden. Ver zekering van den arbeider is tegenwoordig wel het meest op den voorgrond tredend vraagstuk. Verzekering van den arbeider te gen ongevallen, tegen ziekte, tegen invali diteit en ouderdom. Zeker wordt daarmee een stap gezet in de richting, welke leiden kan tot oplossing der sociale kwestie; lei den kan; want óf dat goede gevolg zal in treden, hangt grootendeels af van de wijze, waarop de verzekerings-vraagstuklken zul len worden opgelost in theorie en practijk. Maar dan nog is niet alles gewonnen. De arbeidersstand neemt geen benijdens waardige positie in de maatschappij in: het pauperisme is haast een inhaerent verschijn, sel in dien stand geworden; werkloosheid komt periodiek terug. Voorzeker, niet be nijdenswaardig is de positie van den min deren man. Maar er zijii nog anderen in de maatschappij, wien Üqt oogenschijnlijk be ter gaat, die echter inj stilte een „struggle for life" strijden, dikwerf veel zwaarder nog dan die der arbeiders. Het zijn de middenstanders, het is de groote "massa, die haar plaats vindt tuschen de gegoeden en de arbeiderskringen, aan welk© óók gedacht moet worden. Ook zij hebben geen bestaanszekerheid ook hun oude dag zweeft hun vaak als een somber dreigende wolk voor oogen. Menig winke liertje, menig, eerzaam ambachtsman, klein patroon, ka-n'"slechts met de grootste moeite met inspanning van alle krachte-n zich staande houden. Maar als hij zelf al zijn energie, al zijn ar bei d sk raohten verspild heeft in den harden strijd om het bestaan en zijn oude dag nadert. dan 't is geen zeldzaamheid moet hij door fa-mi-, lieleden onderhouden worden, en hóe geschiedt dat maar al t© vaak omdat openbare liefdadigheid voor hem is uitge sloten en ook niet door hem begeerd wordt, en omdat de Staat voor hem niet zorgt. De Staat kan niet voor hem zorgen, mag niet voor hem zorgen; want waar zou dat heen? Ten slotte zou slechts een klein, zeer klein aantal rijken buiten de Staatszorg blijven De sociale kwestie is niet opgelost met verbetering van de toestanden van de arbei ders alleen. Voor de middenstanders ligt in hoever-, re dan ook voor de arbeiders Staatszorg noodig i3 de oplossing der kwestie in krachtig particulier initiatief. Op verschil lend terrein. Noodig is voor hen ook verzekering, niet van Staatswege dus, maar zelfstandig. Maar daartoe is een eerste vereischte: zeker kunnen vertrouwen op de soliditeit der verzekeringsmaatschappijen. Dat vaste vertrouwen is thans niet moge lijk, en waar het bestaat is het dikwijls misplaatst. Dat mag niet. Dat moet veranderen. De heer Lohman deed goed daar weer eens op te wijzen. D© Minister zeide reeds inlichtingen hier omtrent te hebben ingewonnen. Hopen we, dat deze bemoeiingen met goed succes bekroond mogen worden. In verband met het in ons blad van Donderdag j.l. vermelde artikeltje van „D e Standaard"^ waarboven dit blad plaatste Barber tj e, zegt „D e N e- derlander": De Kamer-overzichtschrijver van ons blad stelt er prijs op te zeggen, dat de door hem gebezigde woorden anders luiden dan ze hier zijn weergegeven. Hij schreef: t e- gen overleg en afspraak in. Eigenlijk h'adden ze moeten luiden tegen overleg ensamenspre- k i n g in, want van een afspraak in den gewonen zin des woords was hem niets bekend en het bezigen van die uitdrukking was dan ook een slip ofthe pen. Overigens merken wij hieromtrent op, dat de vaak met grooten spoed geschreven overzichten niet bestemd zijn, zooals wij dezer dagen reeds opmerkten, om feiten te constateeren en daarvoor door niemand ge houden worden. Voorts ontkennen wij, dat door ons uit de conferentie, door de heeren Nolens, Loh man en Kuyper met den Minister van Oorlog gehouden, iets anderB is meege deeld, dan wat door dien Minister zelf in de openbare zitting is gesproken. Naar aanleiding van de ontslagaanvraag van den minister van oorlog schrijft „De B e u k e 1 a a r": „In de liberale periode, die achter ons ligt, is noch voor de kust, noch voor de vioot, noch voor het landleger behoorlijk gezorgd;" zoo schreef „De Stand aard" in begin October. En zoo moes ten de Liberalen het dan maar weten, schreef dit blad, of zij het tegenover land en volk konden verantwoorden aan het ministerie-Heemskerk de geldmiddelen te weigeren, die noodig waren om het verzuim van vroegere Liberale ministeries thans in te halen. Het geld voor de kustverdediging moest toegestaan. Langer uitstel kon uiterst be denkelijk zijn. En zoo zou dan ook al of niet aannemen dezer nieuwe defensie plannen voor het Kabinet-Heemskerk, zoo meende ,,D e Standaar d", een levens kwestie wezen. By verwerping was aftre den voor dit Kabinet eisoh. Er moest haast gemaakt, zooveel mogelijk haast. Toen de Regeering een nader© nota in zake do kustverdediging aan de Tweede Kamer toeeegdöj werd door „D e Stand aard" aanstonds op vlugheid aangedron gen. In veertien dagen was zulk een nota toch zeer wel in gereedheid te brengen. Maar mocht het iets langer duren, ook hier ware overheen te komen, „mits slechts één ding vaststa, dat namelijk vóór het Kerst reoes het Afdeelingaonderzoek afloope. Van zoo overheerschend belang achtte het Anti-Revolutionaire hoofdorgaan een vluggo behandeling der defensie-plannen. Schier geen week uitstel kon gedoogd. En diezelfde Anti-Revolutionaire partij, onder leiding van dr. Kuyper, heeft thans goed gevonden minister Cool ten val te brengen, waardoor heel de geregelde gang van zaken bij onze defensie weer verbroken wordt, de verbetering der kustverdediging voor geruimen tijd wordt uitgesteld, mis schien voorgoed van de baan gaat. De kust verdediging, die schier geen week meer kon uitgesteld. Werd nu minister Cool ten val gebracht uit hoofde van een beginsel-kwestie, zoodat men uit trouw aan het beginsel nu eenmaal niet anders kon? Het zij verre. „D e Standaard" sprak thans „van een klein verschil op zoo onbeduidend punt"(i waarom de Minister dan nu aftrad. Een klein verschil op zoo onbeduidend punt,; maar bijna alle Anti-Re volutioimaire Ka merleden stemden voor de motic-Duymaer van Twist, nadat de Minister deze onaan nemelijk had veiiklaard. Bij zoo klein ver schil had men toch wel tegen kunnen stom men, indien men er dan werkelijk prijs op stelde, dat 's lands verdediging goeden voortgang zou hebben, dat de kustverdedi ging niet werd uitgesteld. Zoo staat dan vast: öf dr. Kuyper meen de niets van hetgeen hij in zake de kust verdediging sohrcef, dit was politiek woor denspel, waarom dan ook, öf het belang van het land moest thans maar opgeofferd aan eigen geheimzinnig politiek' gedoe En zoo werd dan op dezen weg van politieke on- eenigheid een minister uit een bevriend Ka binet ten val gebracht. Onder heb opschrift Twee minis ters heeft „Land en Volk" het volgende entrefilet: Do Minister van Oorlog treedt af, omdat hij zich door een deel der rechterzijde niet de les wilde laten lezen. Want daarop kwam het neer. Hij toonde weinig politiek be leid, maar de beteelk'enis van zijn afscheid was niet anders. Dit strekt 'hem tot eer. De Minister van Marine daarentegen is bereid om alles te doen, wat dezelfde groep in de rechterzijde van hem verlangt. Een gouvernement is er niet meer. De greep in de Kamer, die er niet tegen opziet om door te bijten, als het er op aankomt, wordt door den heer Wentholt te vriend gehouden. Hij is haai- gehoorzame dienaar. En de dank blijft niet uit. De generaal Cool moest vallen, en admiraal Wentholt wordt met vertoon gelukgewensohb. Voor wien zou de heer Wentholt denken, dat men, rechts even goed als links, ster ker sympathie gevoelt-, voor generaal Cool of voor hemzelf In een driestar Vij spoorver voer voor Kamerleden zei „De Standaard": Ook nu is bij de gedachtenwisseling over de Begrooting weer het denkbeeld} geopperd, om den Kamerleden vrij vervoer op onze Spoorwegen te verstrekken. Hier nu zou niets tegen zijn, indien zulks in de Grondwet bepaald was, en het Rijk het vriibiljet voor de Kamerleden betaalde. Dit echter is niet het geval, en daarom bedoelt men het vrij vervoer in dien zin, dat de Spoorwegdirectiën het gelag zouden be talen, en het een gunst zou zijn, door de di- rectiën aan de leden der Staten-Generaal verstrekt. En dit mag niet, zoo min ten aanzien van Kamerleden als ten opzichte van Ministers. Ministers en "Kamerleden hebben keer öp keer te beslissen over belangen der Spoorwegmaatschappijen. Hierbij moeten ze volkomen vrij zijn. En wie dan van zulk een Maatschappij een gunst heeft aangeno men, heeft een deel van zijn vrijheid inge boet. Zoo sterk zelfs, dat een Maatschappij bij een ongunstig besluit te haren aanzien gerechtigd zou zijn de verleende vrijkaart in te trekken. Een Kamerlid staat voor drieërlei spoor- weguitgavelo. voor de reis van zijn woon plaats naar Den Haag, en deze krijgt hij van Regeeringswege vergoed2o. voor par ticuliere reizen, en deze moet hij uit eigen beurs betalen; en 3o. voor reizen ter in formatie met het oog op .een aanhangig wetsontwerp of gevallen besluit. Wat nu deze derde categorie van reis kosten betreft, zou er iets voor te zeggen zijn, dat deze hun vergoed werden, mits dan onder contróle van het doel, waarvoor de reis gedaan was. Doch hierover kan eerst bij de Grondwetsherziening beslist worden, want zooals het nu staat, ontvangt hij deze vergoeding van Rijkswege niet, en de Spoorwegmaatschappijen mogen niet optreden om bij te passen wat het Rijk aan de Staten-Generaal onthoudt. Ook zou er iets voor te zeggen zijn, dat een Kamerlid vergoeding kreeg, óm en kele keeren per jaar zijn district te bezoe ken. Maar ook hier geldt hetzelfde als boven. Ook dit zou een schadeloosstelling vwwvX»COOCOOOOOC'^-^^' Na de matinóe waren Liezy en Mieschen nog even de stad ingegaan. Zij hadden in hun gemeenschappelijk kamertje, koud en huiverig zij logeerden in het hotelletje, vjp.r zij optraden; dat was verplicht gauw de breede, rose-zijden ceintuurs, die lang wuifden als de banderollen, welke je óp oude platen wel engelen ziet dragen met vroome spreuken er op, afgedaan, voor het kreukelen; zij hadden haar bescheiden manteltjes aangetrokken, haar hoedjes op gezet; zij waren het leege zaaltje doorge stapt een enkele" vaste bezoeker zat er nog een bittertje te drinken, omdat het bui ten zoo treurig en donker was en zoo waren zij de straat opgegaan. Den heelen dag was de zon er niet ge weest. Het vroor niet, het dooide niet; het was dompig, gedempt winterweer van dik te, grijze luchten en vroege duisternis. Of schoon het pas even vier uren was, heersch- te buiten reeds die" beangstigende, onein dig droefgeestige stemming, die tusschen schemering en lantaren-opsteken een groo te stad bevangen kan. Over twee dagen zou het Kerstmis zijn. In de winkelstraten was het een beetje i"ooiijker. kunstlicht was hier oyeral a1 schitterend ontstoken, en achter de groo te spiegelruiten glom en fonkelde het, en 'etste het terug in al de mooie, geetaleer- de dingen, als een blijmoedig u toeschitte rend oog. Hier flaneerden ook enkele men- schen. De vacanties waren begonnen, en men zag menigeen, dien men anders nooit meer hier ontmoette, en veel hartelijke, blij-verbaasde begroetingen van lui, die el kaar in den laatsten tijd hadden uit 't oog verloren. De twee zusjes kwamen geen enkelen kennis tegen. Wel zagen zij nu en dan een gezicht verschijnen, dat zij zich flauw herin nerden wel eens in de zaal gezien te heb ben, maar dat keek hen dan meest niet eens aan zij waren zoo heel gewone, een beetje leelijke meisjes of wel het be gluurde hen met een brutaal fixeeren en een glimlachje. Zij waren eigenlijk nog kinderen, al hadden zij ook veel gezien en een massa dingen doorgemaakt; zij wa ren in hun hart nog kinderen, en zij waren wèl blij bij elk gezicht, dat hen zoo aan keek. Maar hef ware, dat zij in deze .Weinachfs- stemming verlangden, en waarvoor zij eigenlijk mfet haar moede lichaampjes de stad nog waren ingeslenterd, in de' vage hoop het nog fe vinden, dkf was het toch heelemaal niet. Zij liepen stil maar door. Nooit voelden zij het zóó als in deze dagen, dat zij over geplante bloemen waren, overgeplant in een vreemden bodem. Zij dachten aan hun Heimath. Hoe het daar nu zou zijn. Hoe zij dóór zouden vinden wat zij nu hier tever geefs zochten,; een kruimpje echte, nief- egoïste liefde. Zij dachten aan den tijd, toen zij nog thuis waren; aan die kleine woning, die hun nu een paleis scheen uit een sprookje; en aan den Kerstboom, die met zijn lichtjes als een sterrenhemel hun hartjes zoo kon doen jagen van verruk king en heerlijkheid. „Wil je wel gelooven," zei Liezy, die de jongste was en nog het vlasblonde haar in vlechten droeg, „dat ik er een week gage voor over zou hebben, om nu eens eventjes een kijkje thuis te kunnen ne men?" „Ze hebben nu je brief al," troostte de pudste, schoon zij zelf ook zielsgroot heim wee had, „en overmorgen krijgen we er een van thuis." Dit was al het vierde Kerstfeest, dat zij in den vreemde vierden. Zij waren eerst naar Frankrijk gegaan. Maar Holland was het beste land voor zwalkende dameskapel letjes. Nu reisden zij 's zomers de kermis sen af en 's winters was het trekken van Amsterdam naar Den Haag en van Den Haag naar Rotterdam, meestal overal blij vend een maand. Dit Kerstfeest vierde het troepje in Den Haag. Dat was de stad, waar het minste er aan gedaan werd. In Amsterdam, in het Panopticum, in Rotterdam, bij Pschorr, hadt je ten minste nog een mooien Kerst boom, en kon je soms 's avonds, wanneer ól de meisjes zongen; „Stilte Nacht, heilige Nacht," nog wel eens zoo'n oogen blikje, tpet je oogen toe en je gedachten ver, droomen dat je weer thuis was. Dat waren heerlijke droomen. Maar in koud, on-Duitsch Den Haag was zelfs de illusie er niet. Het was nu volkomen donker geworden. Boven de smalle, verlichte straten was de hemel van een ondoordringbaar zwart. Langzaam werd het leeger in de stad; en het dofgrauwe asfalt, de grijze huizen, die zich omhoog verloren in de duisternis, en de donkere oneindigheid daarboven, vorm den een mateloos-triest aspect. Groote schreienszware droefheid kroop in de twee meisjes opeen gevoel van heelemaal ver laten zijn in een koude, egoïste omgeving. Gearmd, drukken zij zich onwillekeurig dichter tegen elkaar aan Zij hadden Alle hoop laten varen jl'oen ineens Maar wat was dat?... Liezy zag het 't eerstezij zag wat groo te en kleine menschen zich v erdringen voor een uitstalkast, zij zag de achtersten da halzen uitrekken en op de teenen staan, zag hun blijde gezichtenen zij meende te te zien, een glimp, lichtjes lichtjes van een Kerstboom! Ja. er straalde een Kerstboom, in ól zijn heerlijke, vol-ontstoken pracht. Het was een lichte troost, in die inmense, droef-don kere stad. En liet was voor die twee Duit- sche meisjes, overgeplante bloemen, kinde ren nog in hun hart, een blijde, nieuwen moed gevenden groet uit het verre vader land. Zij zeiden niets. Ademloos stonden zjj tegen elkaar aan. Zij zagen niet, daf een paar heeren, elkaar aanstootend, lachend naar haar keken. Zij zagen niet, dat het maar was een kleine boom, zoo ergens in een étalagekast. Het was niet om dien boom, dat ze zoo sprakeloos-gclukkig wa ren het was om het symbool. Want nu ze dit kleine boompje weer zagen cn die flauw-brandende, kleine kaarsjes nu kwam de droom weer. En des te verrassen der en des te mooier, omdat hij hier zoo heelemaal niet meer verwacht was. „Stille Nacht, heilige Nacht," neuriede Mieschen onwillekeurig, zachtjes voor zich heen. En toen zij een poosje zoo gestaan had den, indrinkend met groote oogen den troost en den moed, die die Kerstboom in 't vreemde land hun gaf, toen waren zij alweer tevreden. Zij vroegen zoo weinig, dift sentimenteele, niet-verwende kinderen. „Was war das schön!" „Ja, so ein recht schoner Baum." Zij letten nief op de heeren, die lachten. En dien avond in het goor-walmig zaal-- tje zongen haar hooge stemmen mee „Stille Nacht, heilige Nacht Voor haar stralende kinderoogen ree» de spar reusachtig, hemelhoog én omfloity kerd met duizenden lichtjes.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5