no. 15597.
tEIDSCST DAGBLAD, Zaterdag- 24 December. Eerste !51ad.
Aiiiio 19iO,
Offieieele Kennisgeving.
P;
PERSOVERZICHT.
DE KERSTBOOM.
KENNISGEVING.
Inschrijving voor de militie.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gelet op art. 17 der aangevulde en gewij-
ligde Militiewet 1901 op art. 9 van het aan
gevulde en gewijzigde Koninklijk Besluit van
i December 1901 (Staatsblad No. 230)
Herinneren belanghebbenden, geboren, in
het jaar 1892 bij deze voor de derde maal
hun verplichting tot het doen van aangifte
ter insohrijving voor de militie in de maand
Januari 1911.
De bepalingen der bovengenoemde wet,
wie wel en wie niet voor de militie worden
ingeschreven, waar de inschrijving moet ge
schieden, wanneer de aangifte ter inschrij
ving behoort te worden gedaan en op wien
de verplichting tot het doen van de aan
gifte rust, zijn woordelijk afgedrukt in oe
Openbare Kennisgeving, welke is geschied
bij aanplakking op de in deze gemeente aan
wezige aanplakborden.
Voorts worden belanghebbenden verwit
tigd, dat tot de bovenbedoelde inschrijving
meer bepaald zitting gehouden zal worden
op het Raadhuis (Kamer No. 9) alhier van
des voormiddags tien uren tot des namid
dags drie uren,
op Maandag 2 Januari, voor hen wier
familienaam aanvangt met de letter A of
B, tot en met BI.;
op Woensdag 4 Januari, voor hen wier
familienaam aanvangt met de letter B, van
Bo af, of 0;
op Vrijdag 6 Januari, voor hen wier
familienaam aanvangt met de letter D, E,
F of G;
op Maandag 9 Januari, voor hen wier
familienaam aanvangt met de letter H, I
of J;
op Woensdag 11 Januari voor hen wier fa
milienaam aanvangt met de letter K;
op Vrijdag 13 Januari, voor hen wier fa
milienaam aanvangt met de letter L of M;
op Maandag 16 Januari, voor hen wier
familienaam aanvangt met de letter N, O of
op Woensdag 18 Januari voor hen wier fa
milienaam aanvangt met de Ietter Q, R cf
8;
op Vrijdag 20 Januari, voor hen wier
familienaam aanvangt met de letter T, U
of V;
op Maandag 23 Januari voor hen wier
familienaam aanva. Qfc met de letter W, X,
T of Z;
zullende van elkeen, die tot de aangifte ver
plicht is, een uittreksel uit het geboorte
register betreffende den in te schrijven per
soon of de overlegging van het huwelijks
boekje van diens ouders worden gevorderd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
N. C. DE GIJ3EL A AR
Burgemeester.
VAN STRIJEN, loco-Secretaris.
Leiden, 21 December 1910.
Nogmaals h'eeft het Tweede-Kamerlid de
heer Duymaer van Twist aan den
hoofdredacteur van ;1D e N e d e r 1 a n-
d e r" geschreven. Aldus
De val van Minister Cool.
Aan den Heer Hoofdredacteur
van „D e Nederland© r."
HoogWelGeboren Heer I
Onder beleefden dank voor het onder
schrift, dat de redactie zoo goed was onder
mijn protest tegen de insinuatie van den
Kamer-Overzichtschrijver van „De Ne
derlander" to plaatsen, moet ik u
mededeelen, dat ik tot mijn leedwezen met
de nadere opheldering der redactie niet te
vreden kan zijn.
Het is om die reden, dat ik u eenige
plaatsruimte vraag.
Vooraf merk ik op, dat, waar de redactie
schrijft: „toch willen wij gaarne verklaren,
dat wij niet hebben bedoeld te zeggen, wat
naar ons bleek sommigen in onze
woorden lezen, als zou de heer D. v. T.
met den Minister geconfereerd hebben, om
diens kwetsbare plekken te vinden," ik in
mijn protest de redactie niet verweten heb
te insinueeren, maar w 1 den Kamer-
O ve rzichtochrij ve r
Wat de zaak nu zelve betreft, zoo wordt
door de redactie de insinuatie van den
Overzichtschrijver goedgepraat* door van
verschillende onderstellingen uit te gaan:
zoo kende de heer D. v. T. uit de gehouden
samensprekingen met den Minister diens
meening over de verschillende ónderdeelen
zijner begrooting.
Welke samensprekingen heeft de redac
tie hier op het oog?
„In een dier conferenties met den Mi
nister— dat de heer D. v. T. daarbij tegen
woordig was meenen wij vrij zeker te we
ten zijn de kritieke puntjes besproken."
Is de redactie bij die conferentie tegen
woordig geweest?
Weet de redactie wat omtrent die kri
tieke puntjes bij die conferentie bespro
ken werd?
Heeft de redactie ter plaatse, waar de
conferentie gehouden werd, één of meerma
len het woord „onaannemelijk" opgevan
gen?
De redactie sclirijift voorts:
„Wij hebben ondersteld,, dat de heer D.
v. T. dus precies wist, waartoe de Minister
wel, en waartoe hij niet genegen was."
Gaat het aan uit onderstellingen laster
lijke aantijgingen, te construeer en?
„Die wetenschap zegt de redactie ver
derdankt hij-am. aan die conferenties."
Nog eens: welke zijn die conferenties ge
weest en waar hadden zij plaats?
Op deze zaak niet verder ingaande, zij
het mij veroorloofd nog deze vraag te doen:
Hoe draagt de Kameroverzichtschrijver
kennis van al die- onderstelde verhalen van
de redactie? Hebben er ten aanzien van de
Kameraangelegenheden saamsprekingen
plaats tussch'en redactie en overzichtschrij
ver
Mag ik ten slotte van deze gelegenheid
gebruik maken, om onder de aandacht van
den schrijver der hoofdartikelen te bren
gen, dat allerlei feiten, die hij stelt, en ge
volgtrekkingen, die hij maakt met betrek
king tot mijn optreden bij gelegenheid van
de laatste oorlogsBegrooting, bezijden de
waarheid zijn.
Nota bene over mijn optreden ter zake
van de door mij voorgestelde amendemen
ten wordt de staf gebroken, terwijl nog
geen enkel woord van toelichting door mij
gesproken werd.
Zou de redactie, na al hetgeen geschre
ven werd, geen poging kunnen aanwenden,
dat het v e r t r o u we 1 ij k karakter der
verschillende samenkomsten en vergaderin
gen wordt opgeheven?
Reeds werd te veel 'met het v e r t r o u-
w e 1 ij k e dier vergaderingen en samen
komsten gespeeld,, en daaraan is het toe te
schrijven, dat het publiek scheeve voorstel
ling©.^ van den gang der zaken gaat maken.
Yoorloopig zal ik het bij het bovenstaan
de laten.
Met de meeste hoogachting,
Uw dienstw. dienaar,
DUYMAER YAN TWIST.
's-Gravenhage, December 1910.
Hierbij teekeat de redactie van „De N e-
derlander" dit aan
De geachte inzender maakt een ongemo
tiveerde scheiding in den inhoud der cou
rant. De redactie draagt en aanvaardt de
verantwoordelijkheid voor de hoofdartikelen
zoowel als voor de Kameroverzichten en dc
andere stukken. Wij kunnen dan ook de
qualificaties („insinuaties" en „lasterlijke
aantijgingen") van deD heer Duymaer van
Twist geenszins onderschrijven, noch ant
woorden op de reeks van vragen, die nij
ons stelt. Iedere schrijver^ over politieke
onderwerpen is vrij de conjecturen te ma
ken, die hem, naar wat hem bekend is, goed
en noodig voorkomen.
Indien de heer D. v. T. ons kan en wil
aantoonen, dat die conjecturen onjuist zijn
en ons een toedracht der feiten geeft, wel
ke van onze voorstelling verschilt, dan zijn
wij bereid, die te publiceeren, en, zoo ze
met onze voorstelling in strijd komen, den
heer D. v. T. op zijn woord te gelooven.
Wat de vraag betreft: of het vertrouwe
lijk karakter der oonferentiea niet kan wor
den opgeheven, die is, gelijk de geachte in-
Zn-uder zelf inzien zal, bij ons aan een ver
keerd adres.
In een kruiskopje Levensverzeke-
r i n g z.^t „D e M. a a s b o de"
Bij de algemeene beschouwingen over
Hoofdstuk Y Departement van Binnen
land sche Zaken sprak de heer De Savor-
nin Lohiiian over de regeling van het levens-
verzekeringsbedrijf. Hij pleitte met klem
voor spoedige behandeling van dit onder
werp, want de nood dringt-. De cijfers had
den hem aangetoond, dat de toestand zeer
slecht was. Zoo zdjn bijv. verscheidene verze-
kerings-maatschappijen gefailleerdzwendel
is lang geen zeldzaamheid.
De heer Lohman heeft een goed werk ge
daan met weer eens de aandacht der Kamer
op deze kwestie te vestigen. Men heeft te
genwoordig den mond vol van Staatsverze
kering voor arbeiders. De sociale kwestie
roept dringend om oplossing en ieder wil
op zijn manier daartoe een steentje bijdra
gen. Verschillende ideeën, worden verkon
digd, verschillende plannen gemaakt; maar
meestal stelt men zijn hoogste verwachtin
gen op Staatshulp. Men meent zoo vaak,
o.i. al te spoedig dat het particulier ini
tiatief is uitgeput, dat- met goeden wil
zelfs en met opofferingen geen 'heil van het
particulier initiatief te verwachten is.
Maar do Staat zoo heet het kan helpen
en moét helpen, want de nood dringt!
Zeker, de nood dringt.
Of echter alle zorg op den Staat mag af
gewenteld worden, en of particuliere hulp
niet baten kan', is voor ons een groote vraag.
Dikwijls zal de Staat aangewezen zijn om
redding te brengen, dikwijls echter zal zon
der Staatshulp, enkel door de kracht en de
vlijt van particulieren kunnen worden. Ver
zekering van den arbeider is tegenwoordig
wel het meest op den voorgrond tredend
vraagstuk. Verzekering van den arbeider te
gen ongevallen, tegen ziekte, tegen invali
diteit en ouderdom. Zeker wordt daarmee
een stap gezet in de richting, welke leiden
kan tot oplossing der sociale kwestie; lei
den kan; want óf dat goede gevolg zal in
treden, hangt grootendeels af van de wijze,
waarop de verzekerings-vraagstuklken zul
len worden opgelost in theorie en practijk.
Maar dan nog is niet alles gewonnen.
De arbeidersstand neemt geen benijdens
waardige positie in de maatschappij in: het
pauperisme is haast een inhaerent verschijn,
sel in dien stand geworden; werkloosheid
komt periodiek terug. Voorzeker, niet be
nijdenswaardig is de positie van den min
deren man. Maar er zijii nog anderen in de
maatschappij, wien Üqt oogenschijnlijk be
ter gaat, die echter inj stilte een „struggle
for life" strijden, dikwerf veel zwaarder
nog dan die der arbeiders.
Het zijn de middenstanders, het is de
groote "massa, die haar plaats vindt tuschen
de gegoeden en de arbeiderskringen, aan
welk© óók gedacht moet worden. Ook zij
hebben geen bestaanszekerheid ook hun
oude dag zweeft hun vaak als een somber
dreigende wolk voor oogen. Menig winke
liertje, menig, eerzaam ambachtsman, klein
patroon, ka-n'"slechts met de grootste moeite
met inspanning van alle krachte-n zich
staande houden. Maar als hij zelf al zijn
energie, al zijn ar bei d sk raohten verspild
heeft in den harden strijd om het bestaan
en zijn oude dag nadert. dan 't is
geen zeldzaamheid moet hij door fa-mi-,
lieleden onderhouden worden, en hóe
geschiedt dat maar al t© vaak omdat
openbare liefdadigheid voor hem is uitge
sloten en ook niet door hem begeerd wordt,
en omdat de Staat voor hem niet zorgt.
De Staat kan niet voor hem zorgen, mag
niet voor hem zorgen; want waar zou dat
heen? Ten slotte zou slechts een klein, zeer
klein aantal rijken buiten de Staatszorg
blijven
De sociale kwestie is niet opgelost met
verbetering van de toestanden van de arbei
ders alleen.
Voor de middenstanders ligt in hoever-,
re dan ook voor de arbeiders Staatszorg
noodig i3 de oplossing der kwestie in
krachtig particulier initiatief. Op verschil
lend terrein.
Noodig is voor hen ook verzekering, niet
van Staatswege dus, maar zelfstandig.
Maar daartoe is een eerste vereischte:
zeker kunnen vertrouwen op de soliditeit
der verzekeringsmaatschappijen.
Dat vaste vertrouwen is thans niet moge
lijk, en waar het bestaat is het dikwijls
misplaatst.
Dat mag niet.
Dat moet veranderen.
De heer Lohman deed goed daar weer
eens op te wijzen.
D© Minister zeide reeds inlichtingen hier
omtrent te hebben ingewonnen.
Hopen we, dat deze bemoeiingen met
goed succes bekroond mogen worden.
In verband met het in ons blad van
Donderdag j.l. vermelde artikeltje van
„D e Standaard"^ waarboven dit blad
plaatste Barber tj e, zegt „D e N e-
derlander":
De Kamer-overzichtschrijver van ons
blad stelt er prijs op te zeggen, dat de door
hem gebezigde woorden anders luiden dan
ze hier zijn weergegeven. Hij schreef: t e-
gen overleg en afspraak in.
Eigenlijk h'adden ze moeten luiden
tegen overleg ensamenspre-
k i n g in, want van een afspraak in
den gewonen zin des woords was hem niets
bekend en het bezigen van die uitdrukking
was dan ook een slip ofthe pen.
Overigens merken wij hieromtrent op, dat
de vaak met grooten spoed geschreven
overzichten niet bestemd zijn, zooals wij
dezer dagen reeds opmerkten, om feiten te
constateeren en daarvoor door niemand ge
houden worden.
Voorts ontkennen wij, dat door ons uit
de conferentie, door de heeren Nolens, Loh
man en Kuyper met den Minister van
Oorlog gehouden, iets anderB is meege
deeld, dan wat door dien Minister zelf in
de openbare zitting is gesproken.
Naar aanleiding van de ontslagaanvraag
van den minister van oorlog schrijft „De
B e u k e 1 a a r":
„In de liberale periode, die achter ons
ligt, is noch voor de kust, noch voor de
vioot, noch voor het landleger behoorlijk
gezorgd;" zoo schreef „De Stand
aard" in begin October. En zoo moes
ten de Liberalen het dan maar weten,
schreef dit blad, of zij het tegenover land
en volk konden verantwoorden aan het
ministerie-Heemskerk de geldmiddelen te
weigeren, die noodig waren om het verzuim
van vroegere Liberale ministeries thans in
te halen.
Het geld voor de kustverdediging moest
toegestaan. Langer uitstel kon uiterst be
denkelijk zijn. En zoo zou dan ook al of
niet aannemen dezer nieuwe defensie
plannen voor het Kabinet-Heemskerk, zoo
meende ,,D e Standaar d", een levens
kwestie wezen. By verwerping was aftre
den voor dit Kabinet eisoh.
Er moest haast gemaakt, zooveel mogelijk
haast. Toen de Regeering een nader© nota
in zake do kustverdediging aan de Tweede
Kamer toeeegdöj werd door „D e Stand
aard" aanstonds op vlugheid aangedron
gen. In veertien dagen was zulk een nota
toch zeer wel in gereedheid te brengen.
Maar mocht het iets langer duren, ook hier
ware overheen te komen, „mits slechts één
ding vaststa, dat namelijk vóór het Kerst
reoes het Afdeelingaonderzoek afloope.
Van zoo overheerschend belang achtte het
Anti-Revolutionaire hoofdorgaan een vluggo
behandeling der defensie-plannen. Schier
geen week uitstel kon gedoogd.
En diezelfde Anti-Revolutionaire partij,
onder leiding van dr. Kuyper, heeft thans
goed gevonden minister Cool ten val te
brengen, waardoor heel de geregelde gang
van zaken bij onze defensie weer verbroken
wordt, de verbetering der kustverdediging
voor geruimen tijd wordt uitgesteld, mis
schien voorgoed van de baan gaat. De kust
verdediging, die schier geen week meer kon
uitgesteld.
Werd nu minister Cool ten val gebracht
uit hoofde van een beginsel-kwestie, zoodat
men uit trouw aan het beginsel nu eenmaal
niet anders kon? Het zij verre. „D e
Standaard" sprak thans „van een
klein verschil op zoo onbeduidend punt"(i
waarom de Minister dan nu aftrad. Een
klein verschil op zoo onbeduidend punt,;
maar bijna alle Anti-Re volutioimaire Ka
merleden stemden voor de motic-Duymaer
van Twist, nadat de Minister deze onaan
nemelijk had veiiklaard. Bij zoo klein ver
schil had men toch wel tegen kunnen stom
men, indien men er dan werkelijk prijs op
stelde, dat 's lands verdediging goeden
voortgang zou hebben, dat de kustverdedi
ging niet werd uitgesteld.
Zoo staat dan vast: öf dr. Kuyper meen
de niets van hetgeen hij in zake de kust
verdediging sohrcef, dit was politiek woor
denspel, waarom dan ook, öf het belang van
het land moest thans maar opgeofferd aan
eigen geheimzinnig politiek' gedoe En zoo
werd dan op dezen weg van politieke on-
eenigheid een minister uit een bevriend Ka
binet ten val gebracht.
Onder heb opschrift Twee minis
ters heeft „Land en Volk" het
volgende entrefilet:
Do Minister van Oorlog treedt af, omdat
hij zich door een deel der rechterzijde niet
de les wilde laten lezen. Want daarop kwam
het neer. Hij toonde weinig politiek be
leid, maar de beteelk'enis van zijn afscheid
was niet anders.
Dit strekt 'hem tot eer.
De Minister van Marine daarentegen is
bereid om alles te doen, wat dezelfde groep
in de rechterzijde van hem verlangt. Een
gouvernement is er niet meer. De greep in
de Kamer, die er niet tegen opziet om door
te bijten, als het er op aankomt, wordt
door den heer Wentholt te vriend gehouden.
Hij is haai- gehoorzame dienaar.
En de dank blijft niet uit. De generaal
Cool moest vallen, en admiraal Wentholt
wordt met vertoon gelukgewensohb.
Voor wien zou de heer Wentholt denken,
dat men, rechts even goed als links, ster
ker sympathie gevoelt-, voor generaal Cool
of voor hemzelf
In een driestar Vij spoorver
voer voor Kamerleden zei „De
Standaard":
Ook nu is bij de gedachtenwisseling
over de Begrooting weer het denkbeeld}
geopperd, om den Kamerleden vrij vervoer
op onze Spoorwegen te verstrekken.
Hier nu zou niets tegen zijn, indien zulks
in de Grondwet bepaald was, en het Rijk
het vriibiljet voor de Kamerleden betaalde.
Dit echter is niet het geval, en daarom
bedoelt men het vrij vervoer in dien zin, dat
de Spoorwegdirectiën het gelag zouden be
talen, en het een gunst zou zijn, door de di-
rectiën aan de leden der Staten-Generaal
verstrekt. En dit mag niet, zoo min ten
aanzien van Kamerleden als ten opzichte
van Ministers.
Ministers en "Kamerleden hebben keer
öp keer te beslissen over belangen der
Spoorwegmaatschappijen. Hierbij moeten
ze volkomen vrij zijn. En wie dan van zulk
een Maatschappij een gunst heeft aangeno
men, heeft een deel van zijn vrijheid inge
boet. Zoo sterk zelfs, dat een Maatschappij
bij een ongunstig besluit te haren aanzien
gerechtigd zou zijn de verleende vrijkaart
in te trekken.
Een Kamerlid staat voor drieërlei spoor-
weguitgavelo. voor de reis van zijn woon
plaats naar Den Haag, en deze krijgt hij
van Regeeringswege vergoed2o. voor par
ticuliere reizen, en deze moet hij uit eigen
beurs betalen; en 3o. voor reizen ter in
formatie met het oog op .een aanhangig
wetsontwerp of gevallen besluit.
Wat nu deze derde categorie van reis
kosten betreft, zou er iets voor te zeggen
zijn, dat deze hun vergoed werden, mits
dan onder contróle van het doel, waarvoor
de reis gedaan was. Doch hierover kan
eerst bij de Grondwetsherziening beslist
worden, want zooals het nu staat, ontvangt
hij deze vergoeding van Rijkswege niet,
en de Spoorwegmaatschappijen mogen niet
optreden om bij te passen wat het Rijk aan
de Staten-Generaal onthoudt.
Ook zou er iets voor te zeggen zijn, dat
een Kamerlid vergoeding kreeg, óm en
kele keeren per jaar zijn district te bezoe
ken. Maar ook hier geldt hetzelfde als
boven. Ook dit zou een schadeloosstelling
vwwvX»COOCOOOOOC'^-^^'
Na de matinóe waren Liezy en Mieschen
nog even de stad ingegaan. Zij hadden in
hun gemeenschappelijk kamertje, koud en
huiverig zij logeerden in het hotelletje,
vjp.r zij optraden; dat was verplicht
gauw de breede, rose-zijden ceintuurs, die
lang wuifden als de banderollen, welke je
óp oude platen wel engelen ziet dragen
met vroome spreuken er op, afgedaan, voor
het kreukelen; zij hadden haar bescheiden
manteltjes aangetrokken, haar hoedjes op
gezet; zij waren het leege zaaltje doorge
stapt een enkele" vaste bezoeker zat er
nog een bittertje te drinken, omdat het bui
ten zoo treurig en donker was en zoo
waren zij de straat opgegaan.
Den heelen dag was de zon er niet ge
weest. Het vroor niet, het dooide niet; het
was dompig, gedempt winterweer van dik
te, grijze luchten en vroege duisternis. Of
schoon het pas even vier uren was, heersch-
te buiten reeds die" beangstigende, onein
dig droefgeestige stemming, die tusschen
schemering en lantaren-opsteken een groo
te stad bevangen kan.
Over twee dagen zou het Kerstmis zijn.
In de winkelstraten was het een beetje
i"ooiijker. kunstlicht was hier oyeral
a1 schitterend ontstoken, en achter de groo
te spiegelruiten glom en fonkelde het, en
'etste het terug in al de mooie, geetaleer-
de dingen, als een blijmoedig u toeschitte
rend oog. Hier flaneerden ook enkele men-
schen. De vacanties waren begonnen, en
men zag menigeen, dien men anders nooit
meer hier ontmoette, en veel hartelijke,
blij-verbaasde begroetingen van lui, die el
kaar in den laatsten tijd hadden uit 't oog
verloren.
De twee zusjes kwamen geen enkelen
kennis tegen. Wel zagen zij nu en dan een
gezicht verschijnen, dat zij zich flauw herin
nerden wel eens in de zaal gezien te heb
ben, maar dat keek hen dan meest niet
eens aan zij waren zoo heel gewone, een
beetje leelijke meisjes of wel het be
gluurde hen met een brutaal fixeeren en
een glimlachje. Zij waren eigenlijk nog
kinderen, al hadden zij ook veel gezien
en een massa dingen doorgemaakt; zij wa
ren in hun hart nog kinderen, en zij waren
wèl blij bij elk gezicht, dat hen zoo aan
keek.
Maar hef ware, dat zij in deze .Weinachfs-
stemming verlangden, en waarvoor zij
eigenlijk mfet haar moede lichaampjes de
stad nog waren ingeslenterd, in de' vage
hoop het nog fe vinden, dkf was het toch
heelemaal niet.
Zij liepen stil maar door. Nooit voelden
zij het zóó als in deze dagen, dat zij over
geplante bloemen waren, overgeplant in
een vreemden bodem. Zij dachten aan hun
Heimath. Hoe het daar nu zou zijn. Hoe zij
dóór zouden vinden wat zij nu hier tever
geefs zochten,; een kruimpje echte, nief-
egoïste liefde. Zij dachten aan den tijd,
toen zij nog thuis waren; aan die kleine
woning, die hun nu een paleis scheen uit
een sprookje; en aan den Kerstboom, die
met zijn lichtjes als een sterrenhemel hun
hartjes zoo kon doen jagen van verruk
king en heerlijkheid.
„Wil je wel gelooven," zei Liezy, die
de jongste was en nog het vlasblonde haar
in vlechten droeg, „dat ik er een week
gage voor over zou hebben, om nu eens
eventjes een kijkje thuis te kunnen ne
men?"
„Ze hebben nu je brief al," troostte de
pudste, schoon zij zelf ook zielsgroot heim
wee had, „en overmorgen krijgen we er
een van thuis."
Dit was al het vierde Kerstfeest, dat zij
in den vreemde vierden. Zij waren eerst
naar Frankrijk gegaan. Maar Holland was
het beste land voor zwalkende dameskapel
letjes. Nu reisden zij 's zomers de kermis
sen af en 's winters was het trekken van
Amsterdam naar Den Haag en van Den
Haag naar Rotterdam, meestal overal blij
vend een maand.
Dit Kerstfeest vierde het troepje in Den
Haag. Dat was de stad, waar het minste
er aan gedaan werd. In Amsterdam, in het
Panopticum, in Rotterdam, bij Pschorr,
hadt je ten minste nog een mooien Kerst
boom, en kon je soms 's avonds, wanneer
ól de meisjes zongen; „Stilte Nacht,
heilige Nacht," nog wel eens zoo'n oogen
blikje, tpet je oogen toe en je gedachten
ver, droomen dat je weer thuis was. Dat
waren heerlijke droomen. Maar in koud,
on-Duitsch Den Haag was zelfs de illusie
er niet.
Het was nu volkomen donker geworden.
Boven de smalle, verlichte straten was de
hemel van een ondoordringbaar zwart.
Langzaam werd het leeger in de stad; en
het dofgrauwe asfalt, de grijze huizen, die
zich omhoog verloren in de duisternis, en
de donkere oneindigheid daarboven, vorm
den een mateloos-triest aspect. Groote
schreienszware droefheid kroop in de twee
meisjes opeen gevoel van heelemaal ver
laten zijn in een koude, egoïste omgeving.
Gearmd, drukken zij zich onwillekeurig
dichter tegen elkaar aan
Zij hadden Alle hoop laten varen
jl'oen ineens Maar wat was dat?...
Liezy zag het 't eerstezij zag wat groo
te en kleine menschen zich v erdringen voor
een uitstalkast, zij zag de achtersten da
halzen uitrekken en op de teenen staan, zag
hun blijde gezichtenen zij meende te
te zien, een glimp, lichtjes lichtjes van
een Kerstboom!
Ja. er straalde een Kerstboom, in ól zijn
heerlijke, vol-ontstoken pracht. Het was
een lichte troost, in die inmense, droef-don
kere stad. En liet was voor die twee Duit-
sche meisjes, overgeplante bloemen, kinde
ren nog in hun hart, een blijde, nieuwen
moed gevenden groet uit het verre vader
land.
Zij zeiden niets. Ademloos stonden zjj
tegen elkaar aan. Zij zagen niet, daf een
paar heeren, elkaar aanstootend, lachend
naar haar keken. Zij zagen niet, dat het
maar was een kleine boom, zoo ergens in
een étalagekast. Het was niet om dien
boom, dat ze zoo sprakeloos-gclukkig wa
ren het was om het symbool. Want nu ze
dit kleine boompje weer zagen cn die
flauw-brandende, kleine kaarsjes nu
kwam de droom weer. En des te verrassen
der en des te mooier, omdat hij hier zoo
heelemaal niet meer verwacht was.
„Stille Nacht, heilige Nacht," neuriede
Mieschen onwillekeurig, zachtjes voor zich
heen.
En toen zij een poosje zoo gestaan had
den, indrinkend met groote oogen den
troost en den moed, die die Kerstboom
in 't vreemde land hun gaf, toen waren zij
alweer tevreden. Zij vroegen zoo weinig, dift
sentimenteele, niet-verwende kinderen.
„Was war das schön!"
„Ja, so ein recht schoner Baum."
Zij letten nief op de heeren, die lachten.
En dien avond in het goor-walmig zaal--
tje zongen haar hooge stemmen mee
„Stille Nacht, heilige Nacht
Voor haar stralende kinderoogen ree»
de spar reusachtig, hemelhoog én omfloity
kerd met duizenden lichtjes.