'11
ZO N D AG5 BIA D
VAN NET
IÊID5CH DAGBIAD
Wo. 15597. 24 December. Anno 1910.
M Kolva I1 141*11IiilJliilihIililii}S
KERSTVIERING.
2k.
t t I O I o 04^® §V^
vwwwwwww
Even door de dorpsstraat aan den duin
weg, die naar tiet strand leidt, ligt een klei
ne woning met rieten dak. In den zomer,
als de boomen in vollen tooi staan en de wil
de wingerd den voorgevel met een groen
kleed bedekt, ziet het er wel aardig en
schilderachtig uit. Maar nul
't Is winter, aan de dradige stengels van
,den wingerd hangt hier en daar nog eon
enkel geel geworden blaadje. De boomen
.zijn kaal geworden en door de spichtige
takken geeft het huisje een geheel ander
beeld, een beeld van verlatenheid en on
vriendelijkheid.
Het is nog even hecht als vele jaren ge
leden, maar het toont nu alle sporen van
bet missen van een onderhoudende hand.
Toen moeder Anna nog leefde, was het heel
anders. De gewitte buitenmuren glansden
in het zonlicht, de kraakheldere gordijnen
met de bloempotten achter- de kleine ruitjes
lachten de wandelaars toe, het tuintje was
goed onderhouden en geurde en fleurde
tussehen de zandige omgeving.
Maar moeder Anna ligt al jaren op het
kleine kerkhof en den ouden Teunis is alles
onvorsehillig,- niets vermag meer zyn koude
hart-te verwarmen, geen .zonnestraaltje kan
e5» in doordringen. Het tuintje ligt braak
en allerlei onkruid tiert er welig, de witte
gevel is groezelig en met 2waft-groene
plekken bedekt; als een groot spinneweb
hangen de dunne sténgels van den wingerd
er voor. Ook binnen zoekt men tevergeefs
naar eenige orde en huiselijkheid; het is
alles-wanorde en ongezelligheid.
Toen moeder Anna pas gestorven was,
bad een goedige buurvrouw wel eens aan
geboden het huisje schoon te houden, maar
een nor ach antwoord van Teunis had haar
afgeschrikt.
Men vreesde en ontweek hem voortaan:
het was hem onverschillig, hij haatte de
menschen.
Het .ongeluk had hem getroffen in het
dierbaarste, wat hij bezat; de slagen, die
bjj had gevoeld, had hij niet weten te dra
den, hij wastegen God opgestaan en de
naastenliefde was uit zijn hart verdwenen.
De arme verdwaalde dacht niet meer aan
xijn God of godsdienst, hij ging niet meer
ter kerke, vormeed eiken omgang en zijn
Verstokt gemoed bleef ongevoelig Voor
raadgevingen en bewijzen van liefde en
troost van ieder.
En toch gloorde nog een vonkje gevoel ;n
het diepat van zijn hart; een vonkje^ ge-
Voed door indrukken der herinnering.Als
bij alleen in zijn huisje neerzat en dacht
aan de gelukkige dagen van voorheen, aan
den dtiod van zijn geliefde vrouw en zijn
Boon, iö ifaét een ntfja&rëötötfm
eèn offer der wrêedé zee was géwordén,
dan vielen een paar tranen op zijn ge
bruind gelaat.
't ït Ëèrstnscht. Géén ttaetifc niet éen
diép-DlaitWen hemel, bezaaid met schitte
rende sterren en een sneeuwkleed over de
aarde. Het is als een stormachtige najaars
nacht met zwart-grijze wolken en koud-
mjdige windvlagen. Het loeien en bulderen
van de witgerande aanrollende golven is
diep in het duin te hooren.
Teunis is alleen in zijn huisje, de wind
vlagen gieren door de kale boomen en hui
len akelig om de woning. Hij neemt er geen
notitie van, hdj is het gewoon. Druk is hij
bezig met het sorteeren en uitzoeken van
allerlei voorwerpen, in het vertrek ver
spreid, die de zee dagelijks op het strand
werpt De voorraad valt niet mee, maar
morgen zal er wel bijkomen. Geen schuit,
uit den koers geraakt, die naar het strand
drijft, komt bij zulk stormweer in het ruime
sop. Do boot zal op de zandbanken stooten
en naar den kelder gaan. Hij verheugt zich
al in het vooruitzicht een goede vondst te
doen; of de arme schippers omkomen, daar
-bekommert hij zich niet om.
Daar slaat de kleine kerkklok drie uren.
Hol en klagend klinken de tonen door de
jagende lucht. Teunis eindigt zijn werk.
Hij staat op, loopt naar den hoek van het
vertrek, trekt een paar waterlaarzen en
een olie jas aan, zet zijn zuidwester op en
blaast het licht uit.
Hij staart in den donkeren nacht. In de
verte ziet hij de verlichte vensters van liet
dorpskerkje. De nachtdienst zal spoedig )>e-
ginnen en de Room ach-Katholieke bewo
ners gaan kerkwaarts om in den heiligen
nacht het kind Jezus, dat op aarde was
neergedaald tot verlossing der menschheid,
te gaan aanbidden en verheerlijken.
Eén oogenblik staat hij stiL Zou bij...
Neen, vooruit, en hij slaat den weg naar het
strand in. De enkele kerkgangers, die hij
tegen komt, zien hem zijdelings aan en zeg
gen een angstigen groet.
Om den hoek van een duin krijgt hij den
wind vlak in .Eet gezicht. Zijn zuidwester
flapt naar achter en blijft aan het leer en
riempje hangen. Nog harder, stormt de
wind en loeien de opbruisende golven. Hu!
.Wat een weer! Hij heeft moeite staande
te blijven. Het lichaam voorover gebogen,
den stok diep in het zand stekend, kampt
hij tegen de met kracht stootende windvla
gen. Nu voelt hij tooit, dat hij', oud begint te
worden. De krachten worden minder en
het loopen gaat lastiger. Vroeger stond hij
te midden van de hevigste .stormen pal als
een eik op de schuit en trotseerde zelfs de
stortzeeen; vroeger was hij sterk als een
reus en vermoeienissen waren hein
vreemd... Hij moet even rusten. Achter
eenige struiken vindt hij beschutting voor
den wind. Met het hoofd in de handen zit
hij hiér neer. En al dacht hij weer spoedig
verder te gaan, onwillekeurig bleef hij. Al
lerlei gedachten kwamen en gingen. Gedach
ten aan het verleden en het hedengedach
ten, die rijn hart opwekten en zijn hart nog
ibeer déden verstijven en ongevoelig maak
ten voor alles.
Maar ook het verleden kon hij niet van
rich afwerpen, met onweerstaanbare kracht
drongen rij ricb aait hem op, de gedachten
aan vroeger huiselijk geluk, met vtouw en
kind; hoe zgeaapenluk in de kerk en
thuis baden en God dankten voor Zijn wet*
daden.
Een rilling ginS den oude door de leden
bij de gedachte aan God. Hij wist het, God
is barmhartig, maar ook rechtvaardig, en
hoe lang had hij gespot met Gods barmhar
tigheid en goedheid. Zou vergeving moge
lijk zijn?...
Een dof geluid, door den wind uiteenge
jaagd, een lichtstreep, en sissend spat
vuurpijl uiteen. De oude schrikt, staat op
en is spoedig op den top van het duim
Maar alles is duister, zware wolken houden
het maanlicht tegen. Daar dreunt weer een*
6chot, een vuurpijl geeft even licht, maar
wordt dcor een rukwind in zee geslagen.
De oude zeeman wist wat dit beteekenae.
Er was een schuit bij het strand en hij wist
uit ondervinding, dat zij zou vergaan.
Geen redding was mogelijk. Zij zou op do
verraderlijke zandbanken haar ondergang
vin*dén en uit elkaar geslagen worden.
Even komt de maan door de wolken ou
werpt haar droeve stralen op de hoog op
gestuwde gojven. Teunis tuurt in zee en een
„naar den kelder" ontsnapt zijn mond.
Met gehroken mast zit .de romp op een
zandbank. De achtersteven ex opder, ter
wijl de voorsteven een eind boven 't water
uitsteekt. Met de kracht der wanhoop houd$
de: bemanning zich aan. touwen en ver
schansing geklemd. Er is nog leven* er i*
nog hoop: ijdele hoop.
Een hooge golf nadert woest en ontem
baar met donderend geraas. Een gekraak,
een kreet van vertwijfeling en de schuit
verdwijnt in de diepte.
Dé maan gaat schuil, duisternis alom en,
nog steeds buldert de zee en loeit de storm.
Teunis was het duin afgedaald en naar!
't strand gegaan. De zee zou wel wat aan
land spoelen, wat van rijn gading was. Met)
voel moeite heeft hij in een zandkuil zijn
lantaarn weten aan te steken en voorafge*|
gaan door een zwakken lichtschijn, loopt hij
enderzoekend rond.
Daar bespeurt zijn oog, reeds aan de duis
ternis gewend, op het lichtere zand een,
zwarte massa. Hij nadert, de massa wordt
duidelijker, en by het licht ziet hij een
inenschelijk lichaam. Het ligt voorover,
met het gezicht naar den grond gekeerd..
Hij zet de lantaarn neer, neemt het lichaam
beet, keert het om... Vol ontzetting doet, hij
een schrede achteruit. Een siddering door
schokt zijn lichaam.
„Johan, mijn jongen". En snikkend valt
de oude man naast het lichaam van zijn
doodgewaanden zoon op de knieën. Eens-I
klaps springt hij op. Hij voelt nog een
zwakken polsslag. Zou hij durven hopen tj
Zijn angst en vreeze doen hem tot Qnï
terugkèeren, en een gebed om vergeving
en hulp komt over zyn lippen. Het ver->
trouwen op God en de vaderliefde geven
hefli kracht; hij neemt het in fijn
armen, duin op, duin af, den duinweg ia
naar het dorp, zonder rusten, zonder op
houden. Het zweet parelt hem op het voor
hoofd, maar hij bemerkt het niet. Eindelijk
is hij thuis. Hij legt zijn zoon op een bed,
steekt het licht aan en begint dan des
drenkeling te wrjitren en te verwarmen.