'ZONDAG5BLAD tfrlDSCh DAGBIAD VAN HET 1- RECEPT. Ho. 15591. 1*7 December. Anno 1910. GELD EN LIEFDE. De Volksbloem in het Oosten. Wat er waar te nemen en te doen is in Wintermaand. Vogels. De standvogels en winter- gasten zijn thans, nu de meeste boomen Kaal staan, prachtig Waar te nemen. Koöl- meezen, pimpeltjes (blauwme esjes) en boomkruipertjes inspecteeren rusteloos de boomen en verschalken enorme massa's eitjes, poppen en insecten. Het winterko ninkje is en blijft <^ruk in de Wéér en a^s het een helderelucht is, zingt bet heel ih aijn eentje in de kou dat doet ook Lét roodborstje en de spreeüw blijft niet ach ter, Mét vorst en sneeuw krijgen de spreeu wen en merels het te kwaad. Voer dan den beestjes wat; er valt genoeg yan tafel. Sperwers komen naar de steden. Insecten. Bij dooi weer vliegen nog wintervJinders; ook eènige muggensoorten. De andere insecten zitten in de winter kwartieren of blijven Jals ei, larve of pop over. Aan de boomeü'zijh nu dé eierhoopjés van den wit vlak vlinder en van den ringel- rupsvlinder goed te zien. Verwijder ze. Op elk verschrompeld blaadje, dat hier en daar nog aan den boom zit, treffen wij eitjes of poppen aan. De rupsennesten van hét boornwitfe en van dén bastaardsatijnvlin- der vallen in de bladerjooze bocmen ieder een op. Men knipt ze uit of verbrandt ze met een fakkel. Op den akker. Op de klei werkt men niet meer, wel op het zand. Mest aan rijden. Domme menschen vangen nu wel mollen, om de huidjes te verkoopen, en laten cle ritnaalden en andere insecten daardoor ongemoeid in den grond zitten, die in 't voorjaar en den zomer aan de graangewassen en h'et weiland meer schade toebrengen dan de wiast bedraagt., die de moUenhuidjes nu opleveren. In den moestuin. De grond Wordt nog bemest, óók bekalkt. Bij open weer spitten en zóó laten liggen. In den boomgaard. Snoeien. Het planten wordt gevaarlijk, Want in een paar uur kan het weer veranderen en strenge vorst invallen. Oude boomen hakt men weg tot brandhout. Lijmbanden bij dooiweeT vochtig houden, dan komen cta wintervlinders er op. De schors van appèl- en pereboomen hij regenachtig weer af borstelen. De insectenvangbanden laat men nog een maandje zitten. Bladeren en .vruchten, die nu nog aan de boomen zitten of er onder liggen, wegruimen en verbran den. Er zitten ziektekiemen op. ,In den bloementuin. Planten, die het noodig hébben, moeten nu gedekt sijn,. bijv. de bollen, rozen. Bedden ipet vaste planten kan men spitten en mesten. Als het hard vriest, worden do bladhou- dende heesters, als rhododendrons, beschut door net. De chrysanten raken in haar na dagen, De bloemisterijen leveren nu volop cyclamen, primula's, seringen, tulpen, Ro meinsche hyacinten, lelietjes-van-dalen, azalea's, enz. De bloemenwinkels zijn nu mooi en vol met prachtige bloemen. Uit de bo9znk,weekerijen ko men voor het Kerstfeest hulst met rood© en ook gele bessen, en sparretjes (dus geen dennetjes) voor Kerstboomen. Hierbij ho.oren verder de Kerstrozen en de mare takken (mistletoe, -vogellijm), die ook in ons land groeien. I n huis. De planten houden wij van de kachel. Gieten met lauw water. Als de kamer gedaan wordt, de planten voor de open ramen en balkondeuren weg, anders :s het met haar gauw af geloop en. De bollen, die op water staan, mogen niet bevriezen. Geef den overwinterenden geraniums een scheutje lauw water. In den kelder inspéeteere men de aardappelen, de groenten e"n het fruit. Wat aangestoken is, verwijder© men. Als het gaat vriezen de provisie dekken. Bij zacht en heldér weer overdag luchten, 's Avonds altijd dicht. In de vrije natuur. Evenals in Nov. bloeien nog paarse doovenetel, kruis- kruid, madeliefje, herderstasehje, vroegé- ling. De loofboomen staan bladerloos; eiken en beuken met doode bladeren. JJe larix, de eenige conifeer, die zijn bladeren afwerpt, staat kaal. In de parken, hebben den geheelen winter groene bladeren: den, spar, palmpaasch, klimop, liguster, hulst, mahonia, rhododendron en aucuba. De katjes van hazelaar* els en berk vallen nu goed in het oog. STOPGOUD. Wij zijn bij onze geboorte reeds béladetji met allerlei verplichtingen tegenóver dé maatschappij. Aug. Comte. Ik hen een. d©el van al wat ik ontmoet heb. Te nn y s o n. Boeken zijn de vrienden der vriendloozen. G: S. Hi llard. Rozijn .entaart. 250 gr. zelfrijzend bakmeel, 150 gr. sui ker, 100 gr. rozijnen, 100 gr. boter, ;j eieren, wat geraspte citroenschil, 1 dL. melk. Bereiding: De rozijnen uitzoeken, van de steeltjes entdoeo, een paar "maal in lauw water wasschén en op een stuk pa pier op een hoekje van de kachel laten drogen. De eierdooiers in een kom flink roeren met de suiker, daarbij de melk voegen en het zelfrijzend bakmeel. Dit alles flink dooreenmengen, de ge smolten, maar geheel afgekoelde boter er door roeren, de rozijnen en het laatst het zeer stijf geklopte eiwit. Het dooreenmengen van allé ingrediën ten moet- Zoo vlug mogelijk achter elkaar geschieden. De massa 'daarna in een met boter- inge wreven en met paneermeel bestrooiden vorm doen en de taart ongeveer een uur in een matig warmen oven bakken. Men kan ptobeeren of de taart gaar is, dpor er met een breinaald middenin te ste ken. Wanneer deze er droog uitkomt en daaraan geen deeg meer blijft kleven, is het gebak goed. Om te voorkomen, dat de bovenkant te donker wordt, kan men er een beboterd pa pier of een oud deksel op leggen. Prachtige stijl. Deze onder stelling is een zeepbel; wij moeten haar aan den tand voelen en haar den grond onder de voeten -wegtrekken. 4 Troef. „Maar, lieve vrouw, hoe is het toch mogelijk, dat je altijd haar van een andere vrouw op je hoofd draagt?" Maar, lieve man, hoe is het toch moge lijk, dat jé alt-ijd .de huid van een ander kalf aan je voeten draagt?" Daarom. „Weet je, Marie, of gedu rende mijifafWèZigheid, mijnheer de Teke ning van thijn naaister ontvangen heeft?" „Dat geloof ik niet, mevrouw, ik hoor hem nog zingen..." Ook een wekker. Iemand logeert in een vol, klein hotelletje, ergens inden Achterhoek. Hij wil vroeg geroepen wor den, maar waarschuwt vóór z.ijp doofheid. „Als 'uf gewoon klopt en wacht totdat ik terugroep, zijn alle gasten al wakker I" De man gaat slapen en wordt veel, veel te laatwakker. Verwonderd kijkt hij op. Daar vin<Jt hij onder de deür een stuk pa pier ^etfehbven, met de zeker niet veel ge ruchtmakende vraag: „Waa het niet goed, d&t u opstond, me neer? Hét. is al of et halfaCht." p n d c r w ij z e r,': „Kan je mij een strijki&ftfüment opnoetnéh, Jan?" J ail: „'Een penseel, meester." Op een- bal bestelde een heer voor zijn vrpüvf eep glas punch. De bediende gaf het evenwel aan een andere naast hem zitten- te datoe; die het, smakelijk uitdronk. De heer drukte.zijn verontwaardiging uit door vreeselijk te hoesten, waaropzijn' vrouw vroeg wat hem scheelde. „Zou ik niet hoesten," zei hij, „als de punch m het verkeerde keelgat komt?" Schilder: ,,'t Is heel vleiend voor- me, dat u me vraa.gt uw dochter te schilde- reD, maar ik ben eigenlijk dieren-schilder." Bezoeker: „0, dat. treft prachtig: mijn dochter is toch nog maar een bak- visch." Verholpen. K o k: „Daar is me zoowaar de ragdut aangebrairo." Rèstauratiehouder: >>Laat Jean dan op de spijskaart schrijven: a la Turquoise, dan denken de menschen, dat het zóó hoort." Hatelijk. ,,Mijn vrouw en ik, wij verstaan mekaar buitengewoon, -alhoewel' zij geheel het teéènpvefgestèlde van blij 'is.' „Is zij 2óó intelligent'V' „Jullie dokters zijn soms Verschrikkelijk verstrooid." ,,'t ïs wa&r, gisteren heb ik eèü patiënt een aria afgezet, terwijl ik h;efn een heen, had moeten afzetten, Gelukkig had ik hem weg gemaakt, zcod.at hij er niets van ge merkt heeft." De wonde plek. Fo togr a a f> „Verlangt u wellicht de opname met kleu renfotografie,' mijnheer?" Heer (naar zijn neus grijpend): ,Ja. Neen, dat zou ik maar laten." Moeder (tot haar zoon,' die- van een vacantie-reis uit Baden terugkeert):„Maar, Willem, je hebt zulke dikke wangen gekre gen, dat ik je bijna piet meer herkende." Will e m: „Maar u hebt me toch op reis gestuurd om mijn gezichtskring te verruig men?" Stijlbloempje. De volkomen ge- ruisohloosheid van de machines i3 het ware knaleffect van de uitvihding. Waarom enomdati-é-'Uit „Oaxton Magazine" „Waarom spreekt eén redac teur nimmer onwaarheid „Omdat hij eiken dag gelegenheid heelt ze te schrijven." Luitenant tot milicien: „Kan jij zwemmen?" Milicien: Jawel, luitenant." Luitenant: „Waar heb jij dat' ge leerd?" Milicien: „In 't water, Kiitép&nt. Een „rara avis." Wimpie tot zijn vader, die met hem 't vogelengebouw in de Diergaarde bezoekt: „Pa, waar bebbio nou die beroemde pechvogels?" - *1* "•vi 1uj*jfX*jkAjb\j&jLfJL?^9^jL\A?JL\JSjLrjLA±ï AAA lil 't Was weer de oude geschiedenis: hij !>e- minde een meisje zonder g^'W, maar zijn ouders wilden v'an het huwelijk niets we ten; zij wisten een ander, rijk meisje voor hem. Hendrik zou wel dwaas zijn, alS hij dit niet nam. Vader bromde, moeder huilde. ;t Was om dol te worden! En Hendrik trouwde het rijke meisje, maar het huwelijk was er dan ook naar; en toen zijn vrouw jong stierf, herademde Hendrik en dacht 'meer dan ooit aan zijn oude iiefde, aan zijn Marietje. Ook zij was getrouwd, met een zeevaren de, een welgesteld wan. Zij was voor hem eén trpnwe gade geweest on toen hij na ver loop van jaren met zijn schip verging, be treurde zij hem, oprecht. Hij had hgar lié.„haddat wist Marie tje-. 1-n liaor rouw kon zij evenwel niet na laten Ziêhzelve han te> kleigenwel was zij haar echtgenoot nooit onaangenaam ge weest, maar zij had hem toch bedragen. Zij had Hendrik willen toonen, dat zij dezen vergeten én uit haar hart verbannen had. Toorn tegenover den trouwelooze vervulde haar ziel, en zoo werd zij de vrouw van dell man, die haar werkelijk liefhad. Dit waren de gedachten, die na den dood van liaar edhtgénoot zich aan Marietje op drongen, en als zij dan aan Hendrik dacht, werd zij telkens boozer. Op zekéren dag trad dezo bij haar b.n- nen. Onverwacht, stond hij vóór haai', zeer onbeholpen in zijn lange, zwarte jas. „Hendrik," riep zij verschrikt, en staarde de haar zoo bekende, krachtige gestalte aan. „Ja," sprak 'hij kalm, en keek haar :net zijn trOuwe, blauwe oogen lachend aan, „ik ben het werkelijk, Marietje." In h&i^r. volle lengte opgericht, bleef zij voor hem staan, een schoon, toornig beeld. Hij hadeen andere ontvangst verwacht. Hij had nooit opgehouden, haar lief te heb ben. En «tij, Marietje, had toch ook een an der genomen, heel gauw zelfs. Hendrik wilde zichzelf wijs maken, dat hij zich niets te verwijten had, maar dan vergiste hij zioh tochmet harde woorden bracht zij hem zijn trouwelóosheid onder het oog. „Het armfe meisje heb je laten loopen, maar de rijke weduwe staat je beter aan, nietwaar, Hendrik?" „Maar, Marietje Verder kwam hij niet. „Neen, Hendrik, laat dat. Mijn man heeft me genomen omdat hij me liefhad, en hij is erg goed voor me geweest." „Ja," antwoordde- hij zacht, „dat heb ik ook hoQven vertellen. En, Marietje, ge kunc mé gelooven, maar het deed me goed dit te hooren, want ik weet, wat het boteëkent als het niet zoo is." Zij- wist, dat hij de waarheid sprak cn niettegenstaande haar toorn, had zij mede lijden met hem. Maar vreemd, toen zij L m een beetje minder ernstig in de oogen zag, dié hij smeekend en vol verlangen op haar gericht had, was liet haar plotseling of de gestorvene vóór haar stond en haar aankeek met zijn liefdevolle oogen, waarin nooic eenige. twijfel aan de liefde zijner vrouw te lezen stond. Tóen ontwaakte ook weer in haar liet berouw, en opnieuw ontvlamde haar toorn tegen den man, die nu smeekend vóór haar stond. Hendrik scheen evenwel aan haar zwij gen een anderen uitleg te geven, want hij trad op haar toe en hield haar de i.~nd voor. „Kom, Marietje," vleide hij, „laten wij de zaak weer opvatten, waar wij haar ge ëindigd hebben." Met een heftige beweging duwde zij de haar toegestoken hand terug. ,,Ga," r»,p zij woest, „en kom niet meer in dit huis c-n onder mijn oogen." „Ach", zuohtte hij, ,,dat gold, dat geld." Toen evenwel legde hij haar uit, dat ook hij niet met ieegc handen kwam. Het vador- .1 ijk, .éff deel was hem uitbetaald kort gele den was het hem uitbetaald, én wcrktuiglijK tastte hij in den borstzak van zijn jas. Een verachtelijke trek gleed over haar schoon gelaat. Hendrik bemerkte het wel en ging vöort: „Neen, Marietje, je moet mij goed begrijpen." „Ga, gariep zij koel en wees hem ge biedend do deur. Toen werd ook hij boos. „Dat geld is de schuld van alles," riep hij. i/Wil jé mij niet dan wil ik ook het geld nictl Hier, daar heb je hét." Hij baal de een pakje bankbiljetten voor den dag cn wierp het haar voor de voeten. Te ge lijk was hij dé deur en hét huis uit. Bleek, Diet groote brandende oogen staar de zij hom nn. Plotseling sloeg zij de handen voor het gelaat en snikte luid. Na dien tijd leidde Hendrik een onbe stemd leven; een vaste betrekking kreeg hij niet meer. Met de wéinige duizenden, die hij geërfd had, luid hij een zaak kun nen beginnen; hij twijfelde er ook niet aan, of Marietje zou hem het geld dadelijk te ruggeven, als hij er orn vroeg.' Maar di.t wilde hij niet en zoolang hij werk had, dacht hij er ook nitt aan. Maar op zekeren dag raékte dat gedaan, en nadat hij weken lang op de haven had rondgeslenterd, wercl hij bang voor de toekomst. Hij, die tot nu toe met eerlijken arbeid zijn brood ver diend had, zou tot den bedelstaf geraken, als hij niet naar Marietje ging en hair om het geld vroeg. Marietje zat voor het raam te naaien; zij droeg nog steeds haar donkere rouwkke- ïén. Toen Hendrik binnenkwam, viel het werk haar uit de hand. Angstig staarde zij hem aan. „Wees maar niet bang, Marietje," begon hij op verontschuldigenden toon, ,,ik ga ein delijk weer weg, maar ik moet je een vraég doen. Wil je mij het geld terugge ven, ik kan het op 't oogenblik goed ge bruiken." Zij huiverde, en op zachten, weifelenden toon ging hij voort: „Ik ben. nu al acht wéken zonder werk en zal ten gronde gaan, als ge mij niet helpen wilt." De jonge vrouw boog het hoofd en keek zwijgend voor zioh. Vaalbleek werd haar ge, laat. Hendrik keek liaar vragend aan, maat geen geluid kwam over haar lippen. Plot seling kwam Hendrik op het denkbeeld, dat Marietje zelf in veilegenheid geraakt waa, en liet geld niet meer had. Die gedacht© joeg hem schrik aan: dan was hij verke ren. Schuw keek hij om zich heen, en hoe-, wel het vriendelijke vertrek er nog eiventoo uitzag als twee jaar geleden, meende Hen drik in zijn angst toch, dat het een armoe- digen indruk maakte. Krampachtig drukte hij ..zijn hoed tussohen de handen, en ging moeilijk ademend voort: „Neen, Marietje, laat het dan maar; als je het zelf gebruiken kunt, wil ik er niet van hebben. Dan moet ik, dan, vaarwel, Marietje, en denk tus- schenbeide nog eens aan mij." Met eén, bezwaard gemoed liep hij naar d© deur, maar vóór hij zoover was, hoorde hij een zachte stem zijn naam roepen. Met gebogen hoofd blééf hij staan, maar, keerde zich niet om Toen hoorde hij haar stem naast zich en met moedeloozen bi k keek hij haar aan. Zij stond nu dicht bij hem. Haar gelaat gloeide en hij zag duidelijk, dat haar oogen vol tranen stonden. „Wil je het geld terughebben?"- Hij had haar vraag nauwelijks verstaan, maar de weeke klank haxer stem maakte in druk. Verwonderd keek hij naar de mooie vrouw, die plotseling zoo geheel veranderd nanst hem stond, als hadden de jaren, die tusscshen het heden en het verleden lagan, geen invloed op haar uitgeoefend. Maar Marietje. ging zachtjes voort, eerst langzaam en weifelend, maar toen herl vlug: „Als je je geld terug wilt hebban, dan moet je eerst mij terugnemen, Hen drik, anders krijg je geen, rooden duit!" Hij kon zijn ooien nauwelijks gelooven, maar dit duurde slechts een kort oogenblik; toen viel Marietje hem om den hals .en drukte hij haar aan zijn boTst. November was de bloeimaand van de Volksbloem van liet Oosten, de Kiku der Ja panners, de Chrysanthemum indicum van Linnaeus. Zij is de troosteres van étn somheren scheidenden herfst, zij is het bloemen-zonnetje in menige huiskamer. De Chrysanthemum heeft een verleden,: zooals bijna geen andere plant; vijfhonderd jaar vóór Christus werd zij reeds door den beroemde» Confusius in zijn werk „Ziki" bezongen, terwijl in 836 vóór onze jaartel ling Korea zijn schatting aan den Chinee- schen Keizer Nintoku met gekleurde Chry santhemums betaalde. De bakermat van de Chrysanthemum ia in hét Oosten, nl. in China en Japan, waar zij, als „Kiku" bekend, de lievelingsbloem is van allen. Daar, in het verre Oosten, is deze plant geboren en-het is vooral aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11