ZONDAGSBLAD L&ID5CH DAGB1AD jk. VAN HE.T DE BAND VERSTERKT. Gelijktijdig feiegrapheeren en telephoneeren. Bij de Rijkspost in Duitschland heeft men (u den laatsten tijd maatregelen getroffen, sm een groot aantal tcleplhoonleidingen te kunnen gebruiken voor het telegraafbedrijf. Door de telegraafstroomen mag natuurlijk #et telephoonverkeer niet gestoord worden. Dit bereikt men door toepassing van de z.g. „simultane-schakeling", welke in beginsel hierin bestaat, dat de telephoon-dubbellei- ding aan ieder eindpunt van een geaarde lei ding voorzien wordt welke dient tot hot opnemen van het telegraaf-apparaat, ter wijl de telephoon ligt in een brugleiding, welke de beide leidingstakken verbindt. De van de telephoon uitgaande etroomen doorloopen eerst den eenen leidingstak, dan het teleplboonapparaat aan het andere ein de en eindelijk den tweeden leidingstak in tegengestelde richting. Daarentegen nemen de telegrapheetrstroomen hun weg van do eene geaarde leiding naar de andere (op de verwijderde plaats), waarbij zo de bei de leidingstakken in dén en dezelfde richting doorloopen; aan de brugleidingen, welke Je telephonen bevatten, gaan ze zonder inwer king voorbij. Dat kan men zioh als volgt voorstellen: De in den eenen tak zioh bewegende tele- rraafstroom tracht de brugleiding te door loopen; tegelijkertijd tracht echter van de andere zijde de stroom-van den anderen lei dingstak eveneens binnen te dringen. Daar (wide stroomen even sterk zijn, heffen zij elkander op, wat betreft hun werking op 't> telephoon boestel. De schakeling is een voortreffelijk middel, om gelijktijdig te telephonoe ren en te telegrapheeren; zij woTdt ook reeds veelvuldig toegepast. De onlangs ge nomen maatregelen betreffen geen vaste talephoon-verbindingen, maar zulke, die in bijzondere tijden, bijv. bij tijdelijk sterk ver keer, bij storingen van telegraaüoidingen, «nx. als noodhulp moeten worden gebruikt. Tot nu toe moest het aantal telegnvafleid'u- gen zéé genomen worden, dat het ook in dergelijke gevallen toereikend was. Door de toepassing der „simultane-schakeling'' wordt dos belangrijk op de lijnkosten be spaard. Toilet voor een kopje thee in den „goeden ouden tijd." Wanneer, zoo sclireef „De Middenstan der", er mannen moohten zijn, en men zegt, dat ze er zijn die groote oogen op- setten, de hond aan bet hoofdhaar brengen en de andere Ihsnd op de portemoumne leg gen, als zij de modisten- en andere rekenin gen van vrouwlief te zien krijgen, dan streK- ke hun dit tot troost, dat hun voorvaderen van vóór eeuwen reden hebben gehad om dezelfde bewegingen te maken. Heel nauwkeurig kunnen wij niet opgeven, wat een vrouw van stand voor haar toilet •n klooding noodig had of uitgaf zonder het noodig te hebben. Maar nu en dan komen er van die papiertjes en aanteckenboekjes uit het grijs verleden aan den dag, die ons kunnen doen raden, hoe het ongeveer ge steld was in dit opzidht. Nu is weer de aandacht gevestigd op de uitgaven van een Duitsche dame in een tijd, toen de eenvoud der Duit- sohe vronw nog spreekwoordelijk was. Haar man was hoofdman van het leorlooiersgildo te Liegnitz. Op ia Mei 1619 was zij tot een „Vosperbrot" (wij zouden zeggen in ons eigenaardig Nederlandsehop een „five o'clock tea) bij hertogin Dorothea Sibylla genoodigd en voor deze gelegenheid, dat eeo burgervrouw bij een adellijke dame werd genoodigd, moest er natuurlijk dit of dat wezen. Wij vindon dan de volgende opgave: 19 el damast voor een kleed 18 Thaler on 18 Gr. zilverboordsel er voor 11 Thaler en 9 Gr:; een met verguldsel versierde borat 4 Th. handschoenen, koueen, enz. 8 Th. en 10 Gr. «en paar sohoeneu met zilver 6 Tbaler; oen waaier 1 Thaler en 18 Gr.een nieuwe muts 13 Th.allerlei kantwerk 7 Tb. en 14 Gr. maakloon en voorschot 6 Th. en 4 Gr. kunstbloemen 1 Th.oppoetsen van bals ketting en armbanden 13 Gr.aan do meid voor kleine uitgaven 3 Th-, totaal ongeveer 75 Thaler (iets meer), dat is 135 gulden. Als we nu nog in aanmerking nemen, dat wij in 1IT19 zijn en dat de Thaler toen zeker drie maal zooveel waard was als nu, dan komen wij tot een bedrag van ongeveer 400 gulden voor een „kopje thee", zooals dat bij ons zou he eten. Och, in dien goeden ouden tijd waren de menschen toch zoo eenvoudig 1 STOPGOUD. Dit is het kenmerk van elke goede ge dachte, dat zij opwast en groot wordt en aan nieuwe goede gedachten het leven geeft, J. van Loonen Martinet., Het gronddenkbeeld van den Ohristelij- ken godsdienst is hoop, niet vrees. Lu bb o e k. MANNEIfKAPSELS. In de wildernissen van Afrika zijn volks stammen, bij wie de eigenaardige gewoonte bestaat, dat de jonge meisjes haar haardos opofferen moeten aan baar mannen of ver eerders, die met behulp van deze vreemde haren praohtige bouwwerken op hun eigen schedel oprichten. Een bekend Duitsch onderzoekingsreiziger schreef van de Meshuknlumbeos, eon volks stam in Rhodesia, waar mannen zijn, ,):e met een haartooi van een hoogte van an- doi'halven meter rondliepen. Een lange, rechtopstaande staart wordt uit een groot aantal haren ook die van de vrouwen, die intussohen gehoel kaal geschoren zijn met het eigen haar samengevlochten en met leem en vet versterkt, zoodat hij kaars recht de lucht insteekt. In den beginne is de opbouw van het kapsel uiterst pijnlijk, daar de geheele hoofdhuid op één punt wordt samengetrokken, waardoor op de plek, waar het kapsel zich bevindt, een on natuurlijke, kunstmatig gevormde huidring ontstaat. Bovendien wordt het kapsel nog versierd met de in dat land uiterst gewaardeerde Undala/oohelpen. Ook draagt de krijger in zijn haartooi kunstige beenen haarnaalden, waarmee hij zoo nu en dan energiek in bet kostbare haargebouw rond steekt. Ais men nu bedenkt, dat het gebouw van den dag van zijn ontstaan tot het oogenblik, dat bet volgens natuurlijke gronden afvalt, olijft staan, is het niet te verwonderen, dat er zioh vreemd leven in beweegt, dat door krachtige naaldstooten verdreven moet wor den. Om het vernielen van deze waardevolle sieradon gedurende den tijd, dat de drager er van slaapt, te voorkomen, wordt de top van den staart 's nachts aan een dwarsbalk gebonden, die alleen voor dat doel in de hut aanwezig is. Wat men alzoo eet in de wereld. In Ohina half uitgebroede kippeneieren in Nieuw-Brunswijk de neushuid der elan den; in Australië kangoeroestaartenin BirmA geroosterde roode mieren; in Rio-dc- Janeiro apenribbenin Malabar vleermui zen; in Noord-Amerika prairiewol venin Oost-Amerika eekhorentje®; io WestrlndiS en Japan ratten; aan de AmaEone luiaards; in China honden; op Ce/Ion olifanUpootea; in Italië gebakken poliepen, rauwe reespin nen en kleine weekdieren; in Frankrijk *n België kikvoreohabhterpooten en gefarceer de slakken. Dr. Shaw verklaart leeuwen voor lekker- beten. Dr. Darwin at hartstochtelijk puma. Dr. Brown hield gesmolten berenvet voor den hcerlijkston drank. AU.ESS3.Z.XSX. Ongeschoren. „En hou je werke lijk van me, Gwendoline?" vroeg onze heli. „Met geheel m'n ziel, August", antwoord, de ze. „Dan wil je en z'n stem beefde van aandoening me zeker wel een kus ge ven?" Ze weerdo hem zacht, doch zeer beslist af. „Ga eerst naar vader toe", zei ze. Hij verbleekte. Dan hield ze niet van nem, of ze zat onder de plak. „Hoe bedoel je dat?" vroeg hij. „Vader is barbier", fluisterde ze. „Ik zou u wel gaarne eenige ©ogenblik ken wilien spreken", zei de dame beneden aan de stoep, „maar die japon is om dc voeten zoo nauw, dat ik de treden niet ïan bestijgen. Wilt u zoo goed zijn benedon te komen?" „Ik zou het gaarne doen, ais ik het kon", werd van boven geantwoord, „maar die nieuwe hoed van mij is zoo groot, dat ik de deur niet door kan 1" L i o h t, dat uitgaat. Anna-, „Verbeeld je, Mies, Nellie gaat sohcidon van haar manEn ze zei nog wel altijd, dat hij het licht van. haar leven was." Mies: „Ja, dat was hij ook, maar het licht ging eiken avond uit." U it een feuilleton: Dan vielan we olkaar om den hals, gaven elkaar een vungen kus. En iederun avond als hij mij verliet, zoide hij: (Morgen voortzetting). Gelezen op een winkeltje: „Handel in Si- en naaigaren." „Kan jo niet zien?" is de nijdige vraag van een heer, die een beeehoukeno tegen zich aan krijgt „Best, hoorIk zie nwes wel tweemaal 1" „Des te meer reden om mij niet tegen 't lijf te loopen I" -„ „Dat komt daar vandaan, ziet u, dat ik tusschen u beiden door wilde passeer en." V rouw (tot haar man): „Eergisteren ben je eerst gisteren thuis gekomen, giste ren eerst beden, en vandaag zou 't weer morgen geworden zijn, als ik je niet was komen balen.': Modem. Luehtsehipper (tot de pas zijn vrouw geworden dame): „Van nu af behooren we eeuwig aan elkander.. Niets zal ons meer kunnen scheiden 1" Z ij„Neen, Dolf, waarheen jij vliegt, daarheen vlieg ik ook." Hospita: „Meneer, u bent vannacht weer heel laat thuis gekomen." Student: „Ja, ik had onderweg een vreeselijk opontbood; mijn wandelstok was gevallen." Advertentie. Een jonge dame. bevallig van uiterlijk, nog nooit verloofd geweest, zoekt voor haar in Amerika ver toevende mama een gefortuneerden schoon zoon. Lotje: „Tante, hoe moet men wesea als men een man hebben wil?" Tante: „Wel, dan moet men heel goed 3?n of heel mooi of veel geld hebben." Lotje (na eenige oogenblikken van ge peins) „Zeg eens, tante, hoeveel hebt a dan vel voer oom betaaldt* No. ïs&vr. 28 November. Anno 1910. jsk. ïiM* #lTï •iii•"•V/Él i êi|i« il 11« «i ihïii; in il iit lil {lit it jij i{\ AAI •«•••«•tftftettftté ill Hoe was het toeh mogelijk, dat hij kon heengaan, haar alléén kon laten, nu zij zoo overstelpt was met bit-kir harüslued. Al léén laten nu al 1 Gisteren had men hun klein'Sn Paul weg. gedragen, en nu, e?n uur geleien, was zijn vader plotseling voor haar komen staan, had zoo iets gemompeld *van niet ni-osr uit ia stellen zaken en was to?n heengegaan met een haast, die zij ni-st anders kon verkla ren dam dat hij daarmede zoo spoedig mo gelijk den treurigsn indruk der laatste dagen wilde op zij zetten. 0 neon, zij wensohte diefi indruk niet weg te vagen I Voor geen gold had zij oen andero lucht kunnen ademen, oen and-er vertrek kun nen betreden dan dat, hetwelk haar door de herinneringen aan haar verloren kind heilig was geworden. Zij weende niet. Voor een leed als het hare bestonden, gren tranen. Zij verrotte zioh hevig tegen het harde noodlot, dat men haar met heur kind alles had Wig gen oenen, alles- maar zijn vaderW as het dan mogelijk, dat zij thans zoo koel bij elkaar konden zijn; zij, die elkaar toch, zoo innig liefgehad hadden Een huwelijk uit liefde. Zij zag het nog, dat hoofdschudden dar familieleden. Voelde het nog ?ltijd als een priamstaok in haar ziel. Toen haar vader Zoo onwillig was, niet den na een berg van mosita, wa zee van leed het jawoord wilde geven. „Een literator. Een novellist." Hemel, wat een onzeker bestaan toch, Sophie! En dan dat leven in zoo'n stad. In zoo engs kringen. En ja, dat vrije, speslsche, var. wende kind van buiten, van eon landeigenaar. Maar is het je dan werk-dijk arnst? Ja, ja, ernst, diepgevoelde ernst. En ein- delijk toefde zij gelukkig aan 'ds zijde van haar geliefde, in dat behaaglijke nestje, dat zij voor hem zoo aangenaam, zoo gezellig mogelijk had ingericht. En thans? Voorbij, alles voorbij! 0, zij had het al lang gevoeld: hij beminde dat kind lang niet, zooals zij dat deed. AV-il had de kostelijke kindsrnatuur van den klei. nen Panl, de uiting van zijn ontwakend zie. leleven dsn jongen vader vaak aangelachen; opgewekt, wannesr hij eeuigszins overspan nen uit zijn studeervertrek kwam of van zijn bezigheden buitenshuis terugkeerde. Ja, dan kou hij wel eens hartelijk lachen en stoeien met hem en ook met haar; maar het was toch niet meer' dat infamise, dat innige van vroeger. Hij scheen zoo vaak zonder rsdon ont stemd, zonder grond verstoord, aslfs driftig, vooral in den laatsten tijd, nu zijn liefde voar haar toch zoo bijzonder noodzakelijk was. Toen het kind eohta- arnatig ziek werd, bleef h:ii wat mem en geregeld aan baar zijde. Eindelijk zelfs dag en nacht, tot aan het einde. Edoch, sedert de ontzettend* gebeurtenis was het tot klaarheid gekomm, wslk enorm onderscheid er is tussebin do liefde eens vaders en die eaner moeder. Hij had haar willan troosten, alsof er nog voor een verscheurd moederhart troost bestond. Hij had haar zelfs een lioht ver. wijt gein saki-, omdat zij haar gezondheid zoo verwaarloosde, door verscheidene nach ten achter «lkaar bij haar kleinen doode ge knield te blijven liggen. En nu was het al zoo ver gekomen, dat hij het huis verlaten kon, dat hij zich weder tot zijn bezigheden begeven kon. O, en hü wilde dichter zijn. Maar hij had geen hart, gem hart. Dat aJles is haar door de ziol gaan snij den, sedert de deur zich achter hem ge. sloten heeft. Als zij nu maar eens schreien konl Tranen moesten toeli wel voor haar een balsemende weldaad zijn. Hiernaaet misschien, waar hij gerust had onder al die bloomen? Zij was niet meer in het vertrek gis- woest van af dat men den lieverd had weg genomen. Zij wankelt naar de andere ka-miïr en zinkt er neden op esn stoel las et de yer. laten sponde. Em paar uit de hand gestrooide bloempje* liggen nog op het witte laken. Daartns- schen nog een groote, donkerpaars» ponste, die schijnbaar uit den prachtkrans is ge. vallen, welken de vader zalf voor aijn klei nen Paul »p het bedje was komen leggen. Onwillekeurig grijpt zij er naar, en be. schouwt lang, veelzeggend, het lieve bloe- men gezicht. „Pensée. Denk aan mij," fluistert zij zachtjes. Nu prangt zij haar zijden doekje tegen de hamerende slapen en staart een ©ogenblik voor zioh uit. Daarna staat zij op, als gevolg gevend aan oen plotselingen, niet te verklaren drang, en zij sleept zich met moeite voort naar het studeervertrek van haar man, daar tegen over. Daar staat een oude schrijftafel. Daarin had zij een geheim laatje, waarin zij ge. woon was haar kleinoodi&n te bewarsn. Daarin moest een gouden doosje staan, waarin een haarlok van haar kleinen knaap. In die goudblonde haarlak wil zij het pemée.bloempje aanbrengen, en dan het doosje op haar hart dragen, altijd. Haastig trekt zij een laatje open, maar schuift een verkeerd naar voren, «en van haar man, dat hij in den laatsten tijd zorg vuldig voor haar gesloten hield. Toen, haastig, wil zij, om zioh aan den eigendom van haar garnaal niet te vergrij pen, het vakje weer dicht schuiven, als haar oog valt op iets, dat er uitziet als esa half verwelkt, zorgvuldig op papier ga. plakt bloemenlijk. Is dat niet, ja, dat is ook een pensée; «n wel precies als die, welke zij tusschen de vingers houdt. Onder de verschrompelde bloemblaren staan een paar regels geschreven. En in H midden draagt zij een groote, uitgevloeide vlek, als van een traan. „Denk aan mij," leest zij ast beraad© lippen, O, dat zijn immers de woorden, die da vader richtte tot zijn dood kind; verren, waarin hij zijn kleinen engel smeekt hem tooh het hart terug to geven, dot hij hem ontrukt en medegenomen heeft naar een andere wereldhet hart zijner mosder De handen der jonge vrouw trillen en be. ven, maar sij zoekt verder in het schuif, laatje 1 i Zij zoekt «nvindt. Daar ligt een doos, waarin een gebro- ken Underrated, daar een zijden lint, hiar een klein, half versleten schoentje, ooh, en daar liggen nog meer veelzeggende herin neringen aan het kin<L Ja, zou het dan toch mogelijk zijn, dat ook hü geleden heeft, ook hü? O, ais hü haar toch maar- eens die klein» harte.ontboezemingen getoond had, ook haar had laten deelnemen aan zijn leed-zuchten, Zü'n smarten-gevoelens. Maar had zü dat dan óók gedaan 1 Zü slaat de handen voor haar aangsziabt en steunt. Hoor, de deurschel! Zü vliegt op, maar nauwelyks hesft zij de gangdeur geopend, of een lang?, magere mannengestalte met grüze haren en dito baard treedt met g»pende armen op haag toe. „Mijn kind, müh arm kind." „Vader, vader, rijt gü het? Zijt gij zoo ver gekomen om mijnentwil roept de jonge vrouw en trekt bevend-verrast den z*ld- zaïnon bezoeker de kamer binnen. Hier neemt de oud» heer haar hoofd tus- sehen zijn handen en zegt: „Wat ban jü bleek en mager geworden, arme meid; bet ia hoog tijd voor je beiden, dat gü bui ten komt." En van aandoening sbrükt hü het zwaar beproefde vrouwtje over de bleeke wangen „Aoh, zie je wol, hoe mijn eigenzinnig hoofd mij thans een grootmoedig geluk beeft ontnomen? In plaats van don zoeten, lieven engel, wiens hoedanigheden zijn vader mij in gloeiende, heerlijke kleuren heeft ge- sohilderd, vind ik thans een ledig nestje isn een door smart verscheurde jonge mender." „Heeft mü'n man u dan geschreven over onzen kleinen Paul, vader?" vraagt da jonge vrouw getroffen. „0 ja," bevestigt da oude heer, „en da* was trouwens ook het eenige verkwikkelijke in onze anders zoo oin ver kwi kkel ij k? corres pondentie." Zp ziet hem als wezenloos aan. „Itind, jouw smart brengt je van streak," meent dn oude man. „Maar j« moet toóhi ook weten, wat je wakkere man voor mjj. uitgevochten heeft." „Ik verzeker u, vader, dat ik niet een* weet, dat gü in den laatsten tijd elkaadu* brieven schreeftik heb altijd gemeend"i „Dat die oude ü'zer vreter nog steeds ecu sohending in je liefde ziet," eindigde vader. „Ja, kind, ik had veel lust om ons zoo ver af gelegen landhuisje nog mui, tijd te blpven voortwrokkendoch, breek wet. Hoor: j» broeders hebben huisgehouden in hun garnizoen. Daarbij komt nog mijn ongelukkige associatie de hier bestaande wisselbank, waarvan mij gouden bergen gedroomd had, «n

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11