ZONDAGSBLAD* L&ID5CH DAGBIAD VAN MET *411-*' No. 1&5QÏ. 19 November. Anno 1910. JteLi II Sxoj I H M i ll|llill||iiil|||||||tlill|llilt|llili|llii B^>5 .WAT DEED IK JULLIE M Nini heeft bruine oogen en een zwart wit velletje. Zij is niet mooi, maar ze je zoo trouwhartig aanzien, trouwer dan ©enig mensch ter wereld. Haar oudste herinnering is een koude, iwarte vijver, waar haar doodsangst in ligt dan een heerlijk zacht hooibed op den bo dem van een slede. De overgang was zoo plotseling, dat ze nog langen tijd over heel het kleine lichaam beefde, en toch had ze het nog nooit zóó goed gehad. De stem, die toen vriendelijk kalmeerende woordjes tot haar sprak, is sedert dien dag voor Nini de eerste stem der wereld. Iedereen kan naar bevelen, de stem der vrouw wordt steeds onmiddellijk gehoorzaamd Trouwens, kleine meesters en meesteres jes kreeg Nini genoeg, en allen speelden zij met haar of plaagden haar uit louter liefde, en steeds was Nini de dolste, de wildste van allen. Tot haar gedachten zich met iets andors bezighielden. Vier kleine hondjes had ze, die haar toebehoorden, ganseh en altoen werd ze week en teer en haar oogen keken trou wer dan ooit. Of de kleintjes haar begre pen? Ze lieten zich aflikken, vertroetelen, verwarmen, tot ze plotseling groot en zelf standig waren en tegen moeder blaften om een kluifje, en net deden als vreemde men- Bdhen. Dit ervoer Nini in haar verder leven nog dikwijls; toch werd ze geen slechte moe der, maar haar trouw, haar grootste liefde wijdt ze de „vrouw", en alles wat der vrouw is. „Onze" kinderen, „ons" paard, „ons" huis, „onze" kippen, zou Nini zeg gen, als ze spreken kon. Dikwijls doet ze het luid en oneerbiedig. Daar komt een vreemde. Wat heeft die hier te zoeken? We hebben niemand nocdig. Stoort hij zich niet aan mijn geblaf? Goed, dan zullen wij hem toonen,dat Nini ook tanden heeft, scherpe tanden, als de rust der vrouw op het spel staat. „Nini. Nini. Zóó kwaad heeft ze „de vrouw" nog nooit gehoord. Zij knort. Zij drecgt. Wat nu, geeft zij den vreemde een hand? Nini gaat achteruitniet onderdanig ze voelt zich in haar recht. Maar de liefde zegeviert over haar rechtsgevoel „Je be grijpt me niet, maar ik houd van je, en daarom is ail es goed." Innig likt ze de han den der vrouw. De vrede is gesloten. „Niet weer doen, Nini Neen, dat kan ze niet beloven. Ze is zacht en goed en vriendelijk tegen alle huis- genooten, maar een vreemdeling brengt haar onmiddellijk uit haar humeur. „Maar, Nini, ben je dan werkelijk onver beterlijk V' Rondom zich voelt ze iets kouds, iets ijzigs, bijna zóó, als toen ze in het wa- ter lag. Het eten is als altijd Nini laat het staan, het kan haar niet schelen; liefde wil ze, liefde, en plotseling is er niemand om haar te streelen. Geen lieve woordjes meer. Wat deed ik dan toch Och neen, jul lie kunt het niet helpen, jullie zijn goed, 't Is enkel de schuld van die nare vreemde- lingen." Vóór de huisdeur staat Nini op wacht. Niemand zal er langs. Wel drommels nog toe, er zijn immers nog andere wegen genoeg.Zij blaft, zij bijt. „Nini, ben je dol geworden?" Stevige jon gensvuisten trekken haar in huis; zij sohim- pen en schreeuwen door elkaar en allen zijn zij kwaad. Wat kan het haar schelen, dat ze opgeslo ten wordt in een donkere kast; als men haar niet begrijpt, wat heeft ze dan aan licht en vrijheid? Heel stil ligt Nini, of schoon het oten naast haar staat, en ook de zachte mand. Yan uit de kamer boort ze luide, opgewonden stemmen. Dat is hij, die. nooit twee keer een bevel geeft, dien ze al tijd liefst maar uit de voeten blijft: „de baas van de vtouw." Nini hoort herhaalde lijk haar naam noemen j ze kent de stemmen alle, ep ze voelt zich angstig en blij te gelijk. Zij hebben haar dus niet vergeten. Nu smaakt het eten plotseling lekker en in de zachte mand doet ze een heerlijk slaapje. „Nini. Nini. Door de geopende deur schijnt fel de zen. Slaperig kijkt ze rond, maar dan ineens is ze helder wakker, vol vréugde, vol geluk. Wat al handen, die uitgestrekt worden om haar te streelen I „Hebben jullie me eindelijk begrepen?" Wat geeft het of zij onrechtvaardig waren 1 Nu is immers alles weer als vanouds? „Nini, loop eens met me door den tuio." „Nini, kijk eens hier, 'n heerlijk kluifje." „Nini, zullen we met den bal spelen?" 't Wordt een wilde jacht door heel het huis; Nini's oogen schitteren, haar staartje gaat al op en neer; zóó wild was ze zelfs niet in haar prilste jeugd, en ook niet zoo gel-ukkig. Een rijtuig houdt stil. „De vrouw" stapt in. „Kom, Nini, goedé trouwe Nini." Ze hoort iets bevends in die stem; de re den echter begrijpt ze niet. Waarom zou men heden treurig zijnl Met één sprong is ze in het rijtuig, zit op het bankje tegenover de vrouw. De kinde ren wuiven en groeten en dan komen zij allen nog eens om haar te omhelzen. Nini kwispelstaart. „Tot ziens, kinderen, tot ziens!" Als het rijtuig 's avonds terugkomt, is het bankje tegenover de vrouw leeg. Zij hebben een verren tocht gemaakt; ginds over de hreede rivier, zonder brug of plank, met niets dan een groote veerpont. „Nini groet jullie allen. Ze heeft het best bij die vriendelijke, oude menschen, be ter dan hier, en vreemden komen er zelden het huis ligt midden in een park." Ze heeft tranen in de oogen, de vrouw als het aan haar lag, zou zij morgen weer denzelfden tocht gaan maken en het dier naar huis terugbrengenmaar „de baas" wil het niet: dat „akelige, blaffende mor* mei" begon hem te vervelen. Veel wordt er over Nini gesproken, voor al de kleintjes missen haar erg. lederen morgen nog loopen zij naar het welbekende' hoekje. „Kom, Nini, samen spelen." Maar. vroobjk zijn zij ook zonder haar; Nini heeft het immers goed en kalm en rustig! Wat zal ze dik worden, en later mogen ze; haar opzoeken. Zou ze ons dan nog Ken nen?" „Mij wel", zegt kleine broer,„ik trok haar altijd aan den staart., Tegen de ruiten schitteren ijsbloemen. De kinderen halen hun schaatsen te voorschijn. Een prachtige baan op de rivier 1 Als zij de huisdeur opendoen, zien zij een klein lichaampje op dunne, koude beentjes, een zwart-wit velletje, een kwispelenden staart, en twee bruine sprekende oogen vra gen bescheiden: „Mag ik weer bij jullie ko- men?" „Nini 1" Klets, daar liggen de en ieder grijpt en strekt de handen uit,, „Wat ben je koudl" „Zeg, heb je honger?" „Kom, ik zal je pootjes warmen." „Hen ja heel den weg komen loopen?" „Och, moe»-, je, kijk toch; kom dan, Nini is terug." Nini jankt van vreugde; meer kan ze niet. Gehoorzaam eet ze alles, wat mea neerzet; af en toe kijkt ze rond. 't Was ver en bang zoo over het ijs, door de koude sneeuw; maar nu heeft ze haar doel be reikt: ze is thuis, weer bij „de vrouw." Ver- dier denkt ze niet. Vergeten is al het ver langen, het heimwee, het verdriet. Morgen kan de wilde jacht weer beginnen pui a at al te moe. „Nini slaapt," zeggen de kinderen en loo pen op de teenen door de kamer en 's avonds in bed fluistert klein broertje: „Lieve Heer, ik vind het erg aardig, dat B5' Nini teruggestuurd hebt." Den volgenden morgen is hij het eerat wakker. Nini is er immers en hij wil met haar spelen eer de anderen komen 1 't 1m koud, dus slaat hij een deken om, stapt in een paar pantoffels, die hem veel te groot zijn, en sluipt in de schemering weg. Nini heeft nu genoeg geslapen. Zijn tastendei handjes kunnen echter niet© vinden. Zo was er gisteren toch. Zou ze al aan'het wandelen zijn? De huisdeur staat op een kier, in de sneeuw ziet hij voetstappen en] hondenpootende groote pantoffels komen er naast; lang sleept de deken achter hem aan. Ginds op een heuveltje staat een brwTgn Nini is er aan vastgebonden. Ze zit op de sneeuw en houdt den kop omhoog, alsof 2» iets verwacht. Vóór haar een man, het lijkt vader wel. In zijn hand heeft hdj iets schit terends. Daar klinkt een knal; een lichtje flikkert. Nini zit niet meer; ze is gevallen* Kleine, roode druppels kleuren de sneeuw de bruine, trouwe oogen zijn gebroken en vragen met een laatstee, blik: „Wat deed ik jullie V'-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 19