Het Molf-Vircliow ziekenhuis Welzeker", stelt de zuster haar gerust. „Gij zjjt n°g jong en uw hart ia..." Zij houdt op. Neen, ook niet iemand tot troost wü zij een werkelijke onwaarheid teggen. Al te krachtig is het hart der pa tiënte niet. Maar toch, zij had wel zwakke ren gelukkig over het gevaar heen gebracht Zij neemt haar gewone maatregelen. De jonge vrouw, wie dit kleine voorval is ont gaan, richt zich op en doopt de vingers in de haar toegereikte waaohkom. Dan brengt zij het blonde haar in orde. „Een paar haarspelden, alsjeblieft." „Nu niet, ze zijn streng verboden", ant woordt de zuster. „Laat gerust uw haar hangen. Hoe lang an dik is het", voegt zij er bij, alleen om iets te zeggen. De andere lacht verstrooid. „Ja, maar het begint uit te vallen. Zoo, nu ben ik klaar. „Nog niet geheel en al; doe dien ketting daar af." Verschrokken grijpt de jonge vrouw naar haar hals. De medaillons zijn haar lief en dierbaar. Sinds jaren heeft zij zich er niet van gescheiden, en nu, in dit gewichtige oogenblik, moet zij ze afleggen, 't Is haar als wilde men haar een beschermenden ta lisman ontrooven. „Moet dat beslistV' „Ja, zeker." Met een knak springt het slot open en de ketting glijdt in de hand der jonge vrouw, ,,'t Is bijna als bereidt men zich ▼oor tot den gang naar den dood", mom pelt zij daarbij. Dan is zij weder alleen met haar zware gedachten. Leven dood? Zij overweegt beide begrippen en smeekt zacht om haar leven. Dooh tusschen het vurige gebed daarom ontwringt zij baar golouterde ziel als boete nog een ander woord, een onderworpen, deemoedig: „Uw wil geschiede!" Een zwaar woord voor een eigendunke lijk, schuldbewust menscheniiart, dat ver zoenen wilde in plaats van sterven. Doch ook een troostrijk woord in het vertrouwen op den barmhartigen God, die den wil aan neemt, waar de daad onmogelijk is. Zacht knarst de deur. Weder treedt de unster binnen. Ditmaal is haar vriendelijk gelaat zeer ernstig. „Het is tijd". De arm der patiënte wordt ingespoten. „Zoo, dat zal u goed doen en u een wei- Big kalmeeren." Welk een macht in die paar druppelen vergif ligt! Met wijdgeopende cogen ligt de jonge vrouw en geniet naar welbehagen. Zij zou juichen en jubelen en dansen, als niet een zekere matheid haar ledematen verlamde Verdwenen is alle angst-, alle onzekerheid en doodsvrees. Ja, alles zal goed afloopen en zij zal dan gezond en frisch zijn en lief de kunnen schenken en liefde genieten, zoo- als zij het krachtens haar betere bekente nis nu kan en wil. Hoe sohoon schijnt haar nn het leven! Zijn er wel gewetenapijn en aood en smarten op de wereld Haar is het, als lagen zij mijlen ver achter haar en kon den rij niet wederkeeren. En nu komt het noodlottige oogenblik. In ritselende wasdoekmantels treden de as sistent-artsen. binnen, Vroolijk begroet de patiënte de beide heeren. Een paar woor den worden gewisseld, een paar zakelijke ▼ragen en antwoorden. Dan wordt het chlo- roformmasker over bet jonge gezicht ge legd. Flink ademt zij den walglijk zoeten geur in. Zij telt: „Eén, twee, drie... negen, tien..." Haar zinnen beginnen verward te warden. Het wondt haar zoo vreemd, zoo onaardsab licht. Zóó als zweefde zij op wol ken door met muziek gevulde ruimten. Zij voelt den onweerstaanbaren drang, te spre ken, onverschillig wat. „Uw wil geschiede", stamelt ze, reeds half bewusteloos. Nu wordt haar de zware bede licht. „ïïw wil.... geschiede.... Uw wil..,." En wat zal Zijn wil zijn? De morgen verloopt, gaat oyer tot mid dag tmaar grauw en duister blijft de we Practüehe nieuwigheid voor renbanen: open kachels, waaraan zich bezoe kers der harddraveryen op konde herfstdagen kunnen warmen. reld. De zon komt niet, zij is in de nevelen zee verdronken. Onder het gelui der Ave-klokken valt de avond in. Heimelijk sluipt hij door de enge straten en verjaagt er het laatste daglicht, verbleekt de omtrekken en wisobfc de kleu ren uit. Alleen aan den westelijken hemel de lichte rose schemering verschoont hij nog. Hij stijgt langs de huizen op en dringt door de vensters in de woningen der men- schen. Ook in de grijs geverfde ziekenkamer sluipt hij binnen. Een zware geur van kam fer en ether zweeft in de lucht. Opgewon den slaan de artsen het vervallen jonge vrouwengelaat daar in het kussen gade. Zij zien dien dood de zeis opheffen. Hij had haar overvallen, toen zij reeds het spel ge wonnen meenden. De kracht van het hart der patiënte was te gering. Zacht biddend ontsteekt een zuster de doodskaare. „Uw wil geschiede", mompelt zij- Een zwak steunen in het bed. Een laat ste jammerlijke poging van het jonge le ven, zich aqn het geweld van den Albedwin ger te ontwringen. Dan strekt zich de slan ke gestalte uit, een siddering gaat door haar van het h'oofd tot de voeten. Luisterend legt de arts het oor op haar borst. Hij richt zich op. Het is gedaan. De avond schrijdt verder naar het westen en begraaft den laatsten lichtgloed onder zajn zwarte rouwfloers. Dan komt de nacht, waarin niemand wer ken kan is een van de inrichtingen, - die dén trots van den Berlijner uitmaken. Reeds de aanleg imponeert. Hormann, de zwager, medewerker en opvolger van den grooten Mossel en zelf een van Duitsoh- lands allereerst© architecten, is de ontwer per er van geweest. Om een lange laan met prachtig» boomen, geschaard Langs gras velden, die door springende fonteinen ge broken zajn, staan de gedistingeerde, uiterst smaakvolle gebouwen. Hefc lijkt een grooiscli aangeleiden boulevard in een def tige vdllastad. Vriendelijker bouworde voor een gasthuis kan men zich niet denken en toch is er niets ongepast luchtigs in. De heele inrichting neemt met tuin en laan niet minder dan 25.7 H.A. in beslag. Daarop staan 57 gebouwen. Men heeft er een mengeling van twee stelsels toegepast. De meeste patiënten worden onderge bracht in gelijkvloersche paviljoenz.den; daar zijn dan ook steeds eenige kamera be schikbaar voor patiënte^ die zelf volstrek te rust noodig hebben of anderen zouden', storen. Maar voor kraamvrouwen en voorj huid- en vrouwenziekten heeft men een' paar hoofdgebouwen met gangen en meer» dere verdiepingen. In enkele ziekenzalen worden in keurige bedden lichtere zieken verpleegd. Bijzon der valt te roemen de ongewone wijze, waar op de verlichting aangebracht is. De gloei lampen hangen niet in het midden van den( zólder af; maar aan den muur achter dq' bedden zijn kleinere lampen op armen be-] vestigd. De zieken kijken zoodoende met in het licht; willen zij het gebruiken, dan] hebben zij er meer wil van; en de dokter,' die een onderzoek verricht, - heeft minder/ last van zijn eigen schaduw. Een stelsel, dat eenigszins met een wa-, terleiding te vergelijken is, dient voor! luchtverversohing. In alleenstaand© lucht-j huisjes wordt de buitenlucht opgezogen enj zorgvuldig gereinigd, dan op de verdachte! temperatuur gebracht, en door buizen in^ de zalen geleid. Op een dergelijke, maar^ natuurlijk eenvoudiger wijze wordt de ver bruikte lucht verwijderd. De wasscherij schijnt ook vooral een be-, langrijk onderdeel te zijn Door een straffej organisatie, wordt ieder oogenblik het kn-< nengoed op all© zalen voltallig gehouden ;i gebrek er aan kan geen oogenblik ontstaan.! Wat ten slotte den leek in ziulk een inrich ting het meest opvalt, zijn de reusachtige afmetingen en getallen; zindelijkheid eh vernuftige vindingen vindt men vanzelf in een nieuw hospitaal, dat uit ruime beurs betaald is, en tot vergelijkingen is men wei nig in staat. Maar de getallen zijn hie* dan ook bijzonder indrukwekkend. Er zijn voor patiënten 2000 bedden; aan de verschillende afdeelingen zijn 88 ge neeskundigen on 5 apothekers verbonden. Het verplegend personeel bestaat uit 335 personen; dan zijn er 313 aangesteld voor baheer en bediening. Bouw en inrichtingen van hefc zieken huis met laboratoria, enz^ hebben 19 mil- lioen mark gekost. Van 1899 tot 1906 is er aan gebouwd. De verpleging der patiënten kost de stad dagelijks 5 mark per hoofd. Daarvan betalen ingezetenen 2mark, vreemdelingen 3 mark terug; klassen zajn er niet. De ontwikkeling van het houtgewas in de zoo jeugdige inrichting is te danken aan een goede gedachte van den architect Toen het terrein aangewezen en de plan nen bepaald waren, heeft hij onmiddellijk de boomen laten planten. Die hebben toen tijd gehad zich te ontwikkelen, terwjjl de gebouwen opgetrokken werden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 20