Uit het dagboek vaneen modern meisje. BWERCUIASSEN. Het; deerde bal in dit seizoan heb ik ma gelukkig achter den rug. Het zal mijn laatste zijn. Hoe of ik alles toch kon door staan! Maar nu is het toch uit: ik heb er geen lust meer in altijd weer dezelfde bana liteiten van dezelfde mannen te moeten aan- hooren. Ja, het luie leventje van een verwend bakvischje verveelt me nuik ga nu ar beiden en me nuttig maken in de maat schappij- Ziezoo, de strijd is hegonn=n. Vanmor gen ben ik moeder" gaan opzoeken en heb haar kort en duidelijk gezegd: „Uw dochter gaat een betrekking zoeken.'' Wat was ze boos! Maar ze zal zich wel in het onvermijdelijke leeren schikken. Ik ben vastbesloten om vol te houden en den heelen morgen heb ik de couranten nageziem of er geschikte betrekkingen voor me zijn. Mijn twee beste vriendinnen hebben me smadelijk uitgelachen. En moeder houdt me nog steeds voor onwijs. ,Gel d verdien en zeiden ze, „dat is mannenwerk". Mannenwerk! O, ik voel wat mannelijks in mijn borst. Ik wil bewijzen, dat een modern meisje nog wel ernstiger bezigheden heeft dan die in salon of balzaal, of op het tennisveld. "Wat is het leven toch zwaarAlle po gingen om een goede betrekking te krijgen, zijn tot nu toe tevergeefs. Ik zoek, maar ik vind niets. Ik zit onverpoosd in de cou ranten te zoeken, schrijf op alle mogelijke advertenties zonder resultaat. Hoera, het levensdoel is nabijEindelijk een antwoord: overmorgen om drie uren komen kennismaken. Een oude dame voorlezen, bezighouden en den tijd korten, dat is voor een begin wei goed. Eerst de aanstelling en dangeld- verdienen, op eig?n boenen staan. Wat een gepot en wat dom toch van moeder, dat ze nog maar brommen blijft. Morgen.... 0, nog maar één dagje. Wat zal ik trotsch zijn en me inspannen. Ik hoop maar, dat de oude dame heil erg oud en ziek en hulpeloos is. D©s te nuttiger zal ik wezen. Nu heeft het nieuws leven mij de eerste smart gebracht. Ik gevoel me zoo klein, mijn trots is gebroken en mijn zelfbewustzijn is weg. Drie uur! Hoe had ik er op gevlast. En nu? Ach, het is wel waar: vrouwen zijn harteloos en wreed verraderlijk. Tegenover elkaar. Wat keken die andere sollicitanten mij aan. Een heele kamer vol. Wat een oogen zag ik om me! Mannen spreken wel eens over vrouwenwaardigheid en vrouwenschaamte. Welk een droombeeld is dat toch! Als furies zagen ze me aan; want, zoo las men in hun boozen blik: dat is er weer een En dan later dat. ondervragen. Het leek wel ean examen. Alsof het zoo moeilijk zal wezen een oude dame te helpen de uren te verkorten, het leed ,te verjagen en de dagen der jeugd haar weer voor den ge?st te tooveren. Nu is er toch nog hoop. Vanmorgen een kort bericht, haast een bevelovermorgen terugkomen. Wat klojik dat vreemd. Zoo har cl, zco onvriendelijk. Zou ik er wol heengaan? Het is besloten: Ik- ga er heen. Vaische schaamte overwinnen en me schikken naar het leven. Het Leven....! Ziezoo, ik heb mijn aanstelling. Nu aan het werk. Maar iets vergalt mijn vreugde toch. Dat andere meisje, dat afgewezen werd, zag zoo bleek. Misschien heeft zij het geld wel hard noodig. Ik hoorde zoo iets van een ziek© moedeer en drio jongs zusjes. Wat heb ik slecht geslapen. Drie zusjes en een zieke moeder; als 't niet hoog noo dig was zou zij toch niet uit huis gaan. Ik ben bang, dat het te verdienen geld me toch niet alleen vreugde brengen zal. Ik houd ?t niet uit. Ik heb geen recht om geld te verdie nen, dat een ander noodig heeft. De brief is weg. Ik dank er voor. Wat was moeder blij. Straks ga ik tennissen. Enenmorgen ga ik naai* een bal De overlevering omtrent het bestaan van dwergen, niet als afzonderlijke individuen, maar als rassen, met liun eigen zeden c-n gewoonten, regeeringsvorm en taal, is zeer verspreid onder de beschaafde volken en bestaat zelfs onder vele afgelegen wilde stammen. Reeds in de oudheid vóór Homerus sprak men vatn pygmeeën. Er waren verhalen in omloop over fabelachtige avonturen onder de dwergen. En Homer-3 zelf spreekt van oorlogen, dezer pygmeeën met de kraanvo gels, die bij groote zwermen de moeraslan- den van Beneden-Egypte bevolkten. Den Egyptenaren was een ras van dwergen bekend, die zij Akka's noemden, en Herodotus verhaalt, op gezag van ver schillende reizigers, die hij persoonlijk ge sproken had, dat de<ze Akka's een uitge strekte landstreek bewoonden achter de Ly- bische woestijn. Andere Grieksche schrij vers spreken vkn een dwergenras in Indië, hetgeen door ontdekkingsreizigers uit de laatste eeuwen bevestigd is geworden. Over het geheel genomen varieert de af meting van verschillende mer.schenrassen slechts zeer weinig binnen bepaalde gren zen. Enkele zeldzame individueel staande ge vallen uitgezonderd, bedragen de gemiddel de uitersten dezer grenzen 5 voet 12 duim en 6 voet 25 duim, waarbij moet opgemerkt worden, dat het gemiddelde tussohen deze twee grenzen wederom dichter bij het hoog ste dan bij het laagste cijfer ligt. Voor de dwergen daarentegen zijn deze gemiddelde uitersten 4 voet en 4 voet 25 duim. De voornaamste tegenwoordig bekende dwergrassen zijn, in voigorde van raszuiver heid en onvermengdheid met omliggende volken of volksstammenlo. De Minccpiers, of bewoners der Andamansche Eilanden; 2o. de Congo:dwergen, waaronder gerekend worden: de Akka's of Tik-Tikus, de Bam- boeti'a, de Watwa's, de Obongo's en de Bayaga's; 3o. De Boschj esmannen van Zuid- Afrika; 4o. De Aeta's op de Phidippijuaclie Eilanden; 5o. De Samangs van Malakka, en voorts enkele minder talrijke dwergstam- men op Nieuw-Guinea, op de Salomons- Eilanden en op Formosa. Ook de Brahoui's in Beloedjistan en de „aapmensehen" of Bandra-Loks ten Oost-en van den Indus behooren eveneens tot de dw ergrassen. Een der opmerkelijkste feiten, waarge nomen bij de hierboven genoemde dwerg rassen, is, dat alhoewel zij op groote Afstan den in afzonderlijke groepen o\er den aard bol verspreid zijn, zij allen toch denzelfden 1 korten, ronden schedel vertoonen en huD haar dicht gekroesd i twee eigenschappen, die bij geen enkel ander ras ter wereld te gelijkertijd waargenomen worden. Zij heb ben gewoonlijk een regelmatig ontwikkeld en recht voorhoofd, en geen sterk vooruit- springende jukbeenderen; de lippen zijn meestal dun en fijngevormd en de neus, of schoon zeer breed, is niet altijd plat. Het zijn in den regel wèlgebouwde, evenredig gevormde kleine menschen, noch wanstal tig, noch misvormd; over het geheel ken merken zij zich door een ietwat kinderlijken trap van ontwikkeling, zoowel wat betreft hun lichaamaverhoudingen als hun verstane delijke vermogens. Hun woningen, welke veelal van zeer pri mitieven aard zijn, bestaan slechts uit lag® hutten van leemaarde, in den vorm van een half ei. Zij vervaardigen geen vaatwerk, houden geen kudden, leggen zich ui-*- toe op den akkerbouw, maar voeden zich hoofdzakelijk met in het wild groeiende vruchten en wor telen en met het vleesch van dieren, die zij dooden met pijl, lans of speer, of vangen in klemmen en strikken. Z j verminken hun lichaam niet en het tatoueeren is, de An- damannen uitgezonderd, bij hen niet in gebruik. Zij dragen zorg voor de zieken en zwakken onder hen; voor de k nderen en de ouden van dagen. Kannibalisme wordt bij hen niet aangetroffen, en doodslag en diefstal worden streng gestraft evenals echt breuk, die echter zelden bij hen voorkomt. Bij verreweg de meesten is de polygamia onbekend, en hun godsdienstige ideeën zijn bijzonder eenvoudig. Deze bepalen zich hoofdzakelijk tot de erkenning van en den eerbied voor een Opperste Wezen, zonder eenigen eeredienst of offers; evenmin ont moet men bij hen de vereering van voor ouders of de bijgeloovige gebruiken van het animisme. Vele ethnologen beschouwen hen als verbasterde nakomelingen van een aan de negers verwant ras met. grootere lichaam» vormen en hooger ontwikkelde verstande lijke vermogens. Anderen onderscheiden hen in Afrikaansche dwergen of „negr lion»"- en Aziatische dwergen of „negrito's" In ieder geval wijzen hun lichamelijk© en geesteshoedanigheden er op, dat er voor-, heen, misschien in lang ven-logen eeuwen, in de tropische gewesten van Afrika e& Azié een wijd verspreid dwergras van een ge lijkvormig karakter moet bestaan hebben; een ras, dat op groote schaal is uitgeroeid geworden door andere grootere en mach tige rassen, maar dat ook door aanhuwe lijken met de omringende volken (vooral op het Aziatische vasteland) het aanzijn heeft gegeven aan de thans nog bestaande dwerg- vormen, die, door zich te isoleeren in bos- schen en bergen, of achter onoverkome lijke moerassen en andere natuurlijke ver schansingen, hun oorspronkelijke onafhan kelijkheid hebben behouden. Of wij nu dwergen beschouwen hetzij ala een op zichzelf staand ras, hetzij als het resultaat der plaatselijke veranderingen of verbasteringen van grootere rassen, opmer kelijk is in ieder geval, dat hun huidskleu» lichter is dan die der zwarte of donkere ras sen, waarnaast of waartnsschen zij leven* Slechts enkelen, zoowel onder de Aziatisch^ als onder de Afrikaansche dwergen, zijn zeer donker bruin, bijna zwart gekleurd; de overigen, die de groote meerderheid vor men, zijn lichter, n.l. meer geelachtig getint.; In verband hiermede dient opgemerkt, dat ook de pasgeboren en de nog zeer jon ge kinderen van negers bijna blank" zijn. De Aziatische dwergen, in 't bijaonder die der Andamansche eilanden, zijn in den re gel donkerder dan de Afrikaansche. Het spreekt -vanzelf, dat het bij de be- i studeering van dc rassen zeer moeilijk uit: te maken is, wat bepaald toegeschreven' moet werden aan de vermenging met an dere, omwonende volken, en wat oorspron kelijk bij hen 's. Sfchr.'i.-ÏÏjkc of zakelijk® j documenten, waaruit hieromtrent met ze-1 kerheid iets opgr maakt kan worden, zijn tot! I dusverre nog niet ontdekt en de over]eve-! ringen bij dezu rassen zijn op deze punten; tamelijk duister of niet voldoende door- vorscht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 21